ECLI:NL:RBAMS:2021:2452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-146610-20 (A), 13-702060-18 (B), 13-310148-20 (C) en 13-019488-21 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor diefstal met geweld en meerdere winkeldiefstallen met ISD-maatregel

Op 30 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978 en gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor diefstal met geweld en meerdere winkeldiefstallen. De zaak omvatte vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte werd beschuldigd van verschillende misdrijven, waaronder de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en diefstal van een windscherm met geweld tegen [slachtoffer 2]. Tijdens de zitting op 16 april 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van de betrokkenen en het bewijs beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld wie het eerste geweld had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had verdedigd en dat de verwondingen van [slachtoffer 1] mogelijk het gevolg waren van het geweld van een medeverdachte. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan diefstal met geweld en meerdere winkeldiefstallen, waarvoor de rechtbank een ISD-maatregel van twee jaar oplegde. De rechtbank hield rekening met de verslavingsproblematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding kreeg toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-146610-20 (A), 13-702060-18 (B), 13-310148-20 (C) en 13-019488-21 (D)
Parketnummers vorderingen TUL: 13-703033-16, 13-701761-17 en 13-115121-19
Datum uitspraak: 30 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging – verweten:
zaak A:
- primair: poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling, meer subsidiair poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 2 juni 2020;
zaak B:
- diefstal van een windscherm met geweld tegen [slachtoffer 2] op 30 juni 2018;

zaak C:

diefstal van 42 blikjes Red Bull op 6 december 2020;
primair: opzet- dan wel schuldheling, subsidiair: verduistering van 12 Zwitsal producten, te weten babylotion of haarlotion op 6 december 2020;
zaak D:
- diefstal van shampoo op 21 januari 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag (zaak A, primair) kan worden bewezen. Het slachtoffer is mishandeld met metalen stofzuigerstangen. Hij had een gebroken rib, een klaplong, een inwendige bloeding en is zwaargewond op straat achtergelaten. Verdachte heeft als eerste geweld toegepast. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is sprake van poging tot doodslag. De officier van justitie vindt dat ook de overige tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, zij het ten aanzien van zaak C, feit 2, slechts de subsidiair tenlastegelegde verduistering van de Zwitsal producten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag (zaak A, primair) en zware mishandeling (zaak A, subsidiair). De raadsman stelt dat het geweld gepleegd door verdachte er niet op gericht was verdachte zwaar te verwonden maar dat het diende ter afweer van verdachte en als reactie op door verdachte ondervonden geweld van de zijde van aangever. Ook moet vrijspraak volgen ten aanzien van het geweld tegen [slachtoffer 2] (zaak B) en de heling van 12 Zwitsal flesjes (zaak C, feit 1). Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.
Vrijspraak van poging tot doodslag en (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 1] (zaak A)
In de woning van verdachte is een ruzie ontstaan die uitmondde in een gewelddadig handgemeen tussen drie mannen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich, met de hulp van [medeverdachte] , tegen aangever [slachtoffer 1] heeft moeten verdedigen en doet een beroep op noodweer.
Wat is er in de woning precies gebeurd?
De rechtbank stelt voorop dat onvoldoende duidelijk is geworden hoe het gevecht precies is begonnen.
[slachtoffer 1] heeft blijkens zijn aangifte verteld dat het geweld is begonnen doordat verdachte hem een klap gaf. In een latere verklaring heeft hij verteld dat verdachte hem een kopstoot gaf.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte aangever een stoot gaf.
Verdachte heeft aan de politie en op de zitting steeds verklaard dat aangever [slachtoffer 1] hem een kopstoot gaf en daarmee het gevecht begon. Volgens verdachte kan [medeverdachte] de kopstoot die [slachtoffer 1] aan verdachte gaf niet hebben gezien, omdat [medeverdachte] achter verdachte stond.
Kortom, de verklaringen van de drie mannen in de woning lopen uiteen als het gaat om de vraag wie het eerst geweld toepaste.
Wel is duidelijk dat verdachte en aangever vervolgens op de grond zijn beland. [medeverdachte] en verdachte hebben beiden verklaard dat aangever een scherp voorwerp heeft gepakt toen hij op de grond lag. Volgens verdachte ging het om een schroevendraaier en een glazen pegel van een lamp. Volgens [medeverdachte] was het een schroevendraaier en een mes. Aangever heeft gezegd dat het een stuk glas was. In de woning zijn later twee schroevendraaiers en glazen pegels gevonden. Dat alles maakt dat de rechtbank aannemelijk acht dat aangever op enig een moment een scherp voorwerp vast heeft gehad.
Verdachte heeft uitgelegd dat hij toen de handen van aangever heeft vastgehouden om te voorkomen dat hij door aangever werd gestoken met dat voorwerp. Verdachte heeft om hulp geroepen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij degene is die aangever vervolgens met een stofzuigerstang heeft geslagen met als doel dat aangever het voorwerp los zou laten. Hij heeft daarbij verklaard dat niemand anders met een stofzuigerstang heeft geslagen. In de woning zijn twee verbogen stofzuigerstangen gevonden. Een buurvrouw heeft gezien dat twee mannen op een derde man insloegen en zij daarbij gebruikmaakten van een stok of een stang. Uit haar verklaring wordt niet duidelijk of één man sloeg met een stok of stang, of dat twee mannen ieder met een stok of stang op de derde man insloegen. Haar huisgenoot is verhoord door de rechter-commissaris en zij heeft toen verteld dat één man een andere man sloeg met een metalen staaf.
Uit het dossier blijkt voorts dat [slachtoffer 1] behoorlijk gewond was. Ook verdachte had diverse verwondingen. Verder is gebleken dat alle drie de mannen die nacht onder invloed waren van verdovende middelen.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank kan niet vaststellen wie van de betrokkenen het eerst geweld heeft gebruikt. Evenmin kan de rechtbank vaststellen of verdachte met een stofzuigerstang heeft geslagen, of aan het geweld dat door [medeverdachte] op aangever werd uitgeoefend een significante bijdrage heeft geleverd. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat hij de enige is geweest die aangever met een stang heeft geslagen.
Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat aangever het initiatief heeft genomen tot het plegen van geweld, dat verdachte zich heeft beperkt tot het afweren van aangever en dat aangever zijn verwondingen enkel heeft opgelopen door de geweldshandelingen van [medeverdachte] . Ook kan niet worden bewezen dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Dat verdachte om hulp heeft geroepen, hij samen met [medeverdachte] aangever via het raam de woning uit heeft gewerkt en samen met [medeverdachte] weg is gegaan van de woning, is daarvoor onvoldoende. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte (mede)verantwoordelijk is voor het letsel dat bij [slachtoffer 1] is ontstaan, zal hij worden vrijgesproken van hetgeen in zaak A aan hem is tenlastegelegd.
Aan de beoordeling van zijn beroep op noodweer komt de rechtbank derhalve niet toe.
3.5.
Vrijspraak van heling en verduistering van 12 Zwitsal producten (zaak C, feit 2)
In de fietstas van verdachte zijn flesjes Zwitsal aangetroffen. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier te weinig bewijs bevat voor heling. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank ook verduistering niet bewezen. De rechtbank gaat (bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel) uit van de verklaring van verdachte dat hij de Zwitsal producten bij een vuilcontainer heeft gevonden. Nu deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en niets uit het dossier op het tegendeel wijst, kan niet worden uitgesloten dat de producten door de eigenaar bij de vuilcontainer zijn neergelegd met het doel om daar afstand van te doen. Alhoewel de verklaring van verdachte over de vondst van de Zwitsal producten voor twijfel vatbaar is, zal de rechtbank die twijfel niet in het nadeel van verdachte laten uitvallen. Uitgaande van het door verdachte geschetste scenario stelt de rechtbank vast dat de goederen aan niemand toebehoorden en daarmee niet vatbaar waren voor verduistering. Verdachte mocht de goederen meenemen. Verdachte zal ook van het tenlastegelegde onder 2 subsidiair worden vrijgesproken.
3.6.
Veroordeling voor diefstal van een windscherm met geweld (zaak B), diefstal van 42 blikjes Red Bull (zaak C, feit 1) en diefstal van shampoo (zaak D)
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld. Hij heeft verklaard dat hij verdachte wilde aanhouden toen hij hem op heterdaad betrapte op diefstal van het windscherm van de scooter van zijn zus. Volgens aangever heeft verdachte zich toen verzet, waarbij verdachte met kracht en kennelijk bewust met zijn arm de zijkant van het gezicht van aangever raakte. Dit laatste wordt ondersteund door de foto’s van het letsel van aangever in het dossier. De diefstal wordt ondersteund door de verklaring van verdachte, want hij heeft op de zitting bekend dat hij het windscherm heeft weggenomen. Er is daarom voldoende bewijs voor diefstal met geweld (zaak B).
Van de overige diefstallen (zaak C feit 1 en zaak D) is ook aangifte gedaan, namens Dirk van de Broek, en ook deze diefstallen heeft verdachte bekend. Ook voor die strafbare feiten is daarom voldoende bewijs.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak B:
op 30 juni 2018 te Amsterdam, omstreeks 00:19 een windscherm, dat aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd door geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, door zich los te trekken en met zijn arm tegen het gezicht van [slachtoffer 2] te zwaaien;
zaak C, feit 1:
op 6 december 2020 te Amsterdam 42 blikjes drank (Red Bull) die aan een ander toebehoorden, te weten aan winkelbedrijf Dirk van den Broek ( [filiaal 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak D:
op 21 januari 2021 te Amsterdam verpakkingen shampoo, die aan een ander toebehoorden, te weten aan winkelketen Dirk van den Broek ( [filiaal 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. De motivering van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)
De officier van justitie vindt dat aan verdachte de ISD-maatregel moet worden opgelegd voor twee jaren zonder aftrek van voorarrest. Daarnaast moeten de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte welwillend staat tegenover de ISD-maatregel. Hoewel verdachte sceptisch is over de hulpverlening vindt hij het goed om in het kader van de ISD-maatregel aan zijn problematiek te werken. Verdachte vraagt zich af hoe lang hij zonder hulp nog zou overleven. Hij worstelt al jarenlang met een drugsverslaving en heeft geen woning om naar terug te keren.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich aan meerdere winkeldiefstallen schuldig gemaakt en aan een diefstal met geweld. Verdachte heeft zich hierbij enkel laten leiden door een financieel motief. Hij heeft geld of verhandelbare spullen nodig om te voorzien in zijn drugsverslaving. Hierbij heeft hij geen rekening gehouden met de financiële schade en overlast die dit soort feiten veroorzaken voor de slachtoffers. Hoewel gelet op de verslavingsproblematiek verklaarbaar is dat verdachte steelt om te kunnen voorzien in zijn levensbehoeften en om goederen te kunnen ruilen voor onderdak en/of drugs, is zijn gedrag zeer kwalijk. Andere mensen moeten niet lijden onder de problematiek van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat aangever [slachtoffer 2] excessief geweld heeft gebruikt tegen verdachte toen hij hem staande wilde houden. Normaal gesproken zou dit reden zijn tot strafvermindering en zou dit zichtbaar zijn in de strafoplegging. Nu aan verdachte geen straf wordt opgelegd, maar een maatregel, kan deze omstandigheid niet tot uitdrukking worden gebracht in de sanctionering. De rechtbank zal wel rekening houden met het jegens verdachte gepleegde geweld bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 7 april 2021, opgemaakt door I. Hoving. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De reclassering schat het recidive risico in als hoog. De heer [verdachte] is een veelpleger die regelmatig met politie en justitie in aanraking komt. Diverse leefgebieden zijn niet stabiel. De reclassering schat in dat zo lang betrokkene zijn financiële situatie niet toereikend is in combinatie met zijn middelengebruik hij delicten zal plegen om te kunnen voorzien in zijn gebruik, levensbehoeften en slaapplekken.
Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld.. Hoewel de heer [verdachte] voornamelijk voor vermogensdelicten met justitie in aanraking komt, is hij in het verleden meerdere keren veroordeeld voor geweldsdelicten.
De reclassering schat het risico op onttrekken aan voorwaarden in als hoog De heer [verdachte] heeft diverse keren onder toezicht van reclassering Inforsa gestaan. Voorafgaande aan de huidige tenlasteleggingen verliep het toezicht zeer moeizaam. Betrokkene heeft wegens het onvoldoende nakomen van meldplicht afspraken vaker berispingen en waarschuwingen gekregen.
Reclassering Inforsa adviseert de heer [verdachte] te veroordelen tot de maatregel ISD voor de duur van twee jaren. Qua invulling van de maatregel wordt geadviseerd om in de intramurale fase en ten behoeve van de trajectbepaling de heer [verdachte] psychologisch en psychiatrisch te onderzoeken, alsmede een IQ-onderzoek af te nemen. Met een volledig diagnostisch beeld kan de meest passende zorgmatch worden gemaakt, waar hij in de extramurale fase naar zal worden toegeleid. Gelet op het verloop van voorgaande maatregelen acht Reclassering Inforsa een forensische behandelsetting in een middel/hoog beveiligde omgeving noodzakelijk, waar de vrijheden gecontroleerd worden opgebouwd. Reclassering Inforsa acht aansluitend aan het klinische traject, een ambulante behandeling en een begeleid dan wel beschermd wonen traject geïndiceerd.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 16 april 2021 reclasseringswerker P. Doleweerd, als deskundige gehoord. Haar verklaring houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
De reclassering ziet bij verdachte een patroon van ervaren onrecht en gebrekkige zelfreflectie. Dit kunnen wij niet goed diagnostisch duiden. Er heeft geen recente diagnostiek plaatsgevonden. In het verleden is wel laagbegaafdheid geconstateerd en wij kunnen een persoonlijkheidsstoornis en cognitieve schade door middelengebruik niet uitsluiten. Er zijn zorgen om de kwetsbaarheid van verdachte. Hij heeft schulden in het criminele circuit. De mate van middelengebruik per dag van verdachte is zorgelijk. Niet alleen ter bescherming van de maatschappij, maar ook ter bescherming van het persoonlijk welbevinden van verdachte, meent de reclassering dat de interventies echt in het kader van de ISD-maatregel moeten plaatsvinden. Hopelijk is verdachte ontvankelijk voor de interventies. Een ISD-maatregel voor de duur van één jaar zou verdachte te kort doen. Eerst moet nog diagnostiek plaatsvinden, maar op basis van de voorgeschiedenis is de conclusie van de reclassering dat sprake is van problematiek met een hoge mate van onmacht, waarbij voortdurend risico’s aanwezig zijn. De risico’s zijn ook aanwezig als verdachte weer gaat integreren in de maatschappij. Om hem zo goed mogelijk in te bedden in de zorg is het van belang dat de ISD-maatregel van langdurige aard is, waarbij het doel is zo snel mogelijk de extramurale fase op te starten.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 7 april 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte van 7 april 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het dossier bevat drie vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 13-703033-16, 13-701761-17 en 13-115121-19. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 13-701761-17 is reeds bevolen bij vonnis van de politierechter Amsterdam van 23 mei 2019 en geëxecuteerd. Deze vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen gelet op de oplegging van de ISD-maatregel worden afgewezen.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in zaak A 1.550,- euro aan vergoeding van materiële schade en 2.000,- euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak A tenlastegelegde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de civiele rechter aanhangig maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in zaak B 218,- euro aan vergoeding van materiële en 600,- euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.Vast staat dat het windscherm van de zus van [slachtoffer 2] was. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 2] door zijn zus is gemachtigd om een vordering in te dienen. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in het materiële deel van zijn vordering. Ten aanzien van het immateriële deel is de psychische schade onvoldoende onderbouwd. De vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Wel staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van geweld en in zijn lichamelijke integriteit is aangetast door het bewezenverklaarde. De rechtbank houdt echter bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding ook rekening met het gedrag van aangever. Hij heeft bij de aanhouding van verdachte zelf ook onredelijk veel geweld toegepast. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag daarom matigen tot 100,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
GSM
MP4-speler
Bankpas
Broek
Shirt
De voorwerpen onder 1 en 2 moeten worden teruggeven aan verdachte. De voorwerpen onder 3 tot en met 5 moeten worden teruggeven aan [slachtoffer 1] .

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A en zaak C onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B, zaak C onder 1 en zaak D tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak B:
diefstal gevolgd door geweld, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op de openbare weg
zaak C, feit 1 en zaak D:
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Verklaartde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-701761-17
niet-ontvankelijk.
Wijst afde vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 13-703033-16 en 13-115121-19.
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 100,- (zegge: honderd euro) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van dit bedrag, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 100,- (zegge: honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt
gijzelingtoegepast tot maximaal
twee dagen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij voor het materiële deel en het overige immateriële deel
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggaveaan verdachte van:
GSM
MP4-speler
Gelast de teruggaveaan [slachtoffer 1] van:
3. Bankpas
4. Broek
5. Shirt
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2021.