ECLI:NL:RBAMS:2021:2451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-033165-20 (A) en 13-042199-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige gewelddadige berovingen van toeristen in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere gewelddadige berovingen van toeristen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal met geweld van geld en goederen van verschillende slachtoffers, waaronder toeristen in het centrum van Amsterdam. De feiten vonden plaats op verschillende data in februari 2020, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gebruik maakten van geweld en bedreiging om hun slachtoffers te beroven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en medeplichtigheid aan een poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte is ook verplicht om zich te houden aan de voorwaarden van de reclassering, waaronder meldplicht en deelname aan een justitiële interventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-033165-20 (A) en 13-042199-20 (B)
Datum uitspraak: 30 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. I.R. Rigter, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt, en van wat door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Verdachte wordt in zaak A kort gezegd beschuldigd van:
het medeplegen van diefstal met geweld (subsidiair afpersing) van 60,- euro van [benadeelde partij 1] op 3 februari 2020 door hem op de Oudezijds Achterburgwal aan te spreken, hem vast te pakken, te omsingelen en te bedreigen en uit zijn portemonnee geld weg te grissen;
het medeplegen van afpersing van 50,- euro van [benadeelde partij 2] op 3 februari 2020 door haar op de Oudezijds Achterburgwal te omsingelen en te dreigen met geweld tegen haar vriend, de bovengenoemde [benadeelde partij 1] ;
het medeplegen van diefstal met geweld van 100,- euro van [benadeelde partij 3] op 4 februari 2020; door hem op de Oudezijds Achterburgwal in te sluiten, drugs aan te bieden, te bedreigen en een biljet van 100 euro uit zijn handen te grissen.
poging tot het medeplegen van diefstal met geweld van geld en of goederen van [benadeelde partij 4] , door hem op de Oudezijds Achterburgwal aan te spreken, vast te pakken, te proberen zijn portemonnee en of telefoon uit zijn broekzak te pakken, hem naar de grond te trekken en te schoppen dan wel te trappen tegen het hoofd op 4 februari 2020.
Als de rechtbank dat niet bewezen acht, wordt verdachte verweten bij dit feit behulpzaam te zijn geweest door op de uitkijk te staan.
In zaak B wordt verdachte verweten:
het medeplegen van diefstal met geweld van geld en/of een portemonnee met inhoud van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] op 31 januari 2020.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Met betrekking tot zaak A, feit 4 (poging [benadeelde partij 4] te beroven) vindt de officier van justitie dat verdachte schuldig is aan medeplichtigheid doordat hij bij deze beroving op de uitkijk heeft gestaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 4 in zaak A en van het tenlastegelegde in zaak B. Ten aanzien van zaak A, feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.
Vrijspraak van de straatroof op [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (zaak A, feiten 1 en 2)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de straatroof op [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft begaan. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben aan de politie verteld dat zij zijn beroofd door een groepje van vier of vijf mannen. Van twee van die mannen hebben zij een omschrijving gegeven. Dit signalement is echter weinig specifiek en past op sommige onderdelen (bijvoorbeeld de omschrijving van de baardgroei) niet goed bij het uiterlijk van verdachte. De opgegeven signalementen passen ook niet bij uitstek goed bij het uiterlijk van de medeverdachten. Gelet op het feit dat het vaker voorkomt dat toeristen op deze wijze worden beroofd in de omgeving van de Oudezijds Achterburgwal, kan ook niet worden gesproken van een specifieke modus operandi die alleen door verdachte en/of zijn mededaders wordt gehanteerd. Daar komt bij dat er een tijdsbestek van enkele uren zit tussen deze feiten en de overige berovingen waarvan verdachte wordt beschuldigd. Daarom staat onvoldoende vast dat verdachte een van de daders van deze beroving is en hij zal om die reden worden vrijgesproken.
3.5.
De straatroof op [benadeelde partij 3] (zaak A, feit 3)
[benadeelde partij 3] heeft aangifte gedaan van straatroof. Zijn aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2] . Zij hebben beiden verklaard dat [benadeelde partij 3] werd aangesproken door een negroïde man met een baard die een blauwe hoodie droeg. Die man ging dichtbij [benadeelde partij 3] staan en pakte zijn bankbiljet van 100,- euro af. Ook hebben beide getuigen verklaard dat [benadeelde partij 3] werd omsingeld door een groep mannen. [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat de negroïde man hem drugs aanbood, dat hij werd ingesloten door een groep jongens en dat de man met de blauwe hoodie op enig moment een agressieve vechthouding aannam en schijnbewegingen maakte alsof hij [benadeelde partij 3] zou gaan slaan. Op aanwijzing van [benadeelde partij 3] , [getuige 1] en [getuige 2] zijn verdachte en vier anderen aangehouden door de politie. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij aan [benadeelde partij 3] hasj wilde verkopen voor een paar tientjes, dat [benadeelde partij 3] hem 100,- euro gaf en dat hij hem geen geld heeft teruggeven. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte de negroïde man is waarover aangever en de getuigen verklaren en dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met bedreiging met geweld.
3.6.
De straatroof op [benadeelde partij 4] (zaak A, feit 4)
[benadeelde partij 4] heeft aangifte gedaan van een poging tot straatroof. Dit incident speelde zich af kort na middernacht. De modus operandi vertoont gelijkenissen met de werkwijze bij [benadeelde partij 3] . Het slachtoffer krijgt in eerste instantie drugs aangeboden waarbij hij wordt ingesloten door een groep mannen. Het aanspreken van en de geweldshandelingen tegen aangever door de verdachten en hun pogingen om zijn portemonnee en telefoon af te pakken zijn door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen op camerabeelden. Deze waarnemingen komen overeen met de aangifte van [benadeelde partij 4] . [verbalisant 1] heeft verdachte en zijn medeverdachten op de camerabeelden herkend. Hij heeft op de camerabeelden waargenomen dat verdachte tussen de dranghekken stond toe te kijken terwijl werd geprobeerd de aangever op gewelddadige wijze te beroven. De rechtbank heeft de beelden ter zitting bekeken en zelf ook gezien dat verdachte naar voren stapte, afwisselend naar de omgeving en naar het geweld tegen [benadeelde partij 4] keek, en weer terug stapte tussen de hekken. Na het bekijken van de camerabeelden op de zitting heeft verdachte toegegeven dat hij inderdaad tussen de dranghekken stond en dat hij het geweld tegen [benadeelde partij 4] wel moet hebben gezien. Nu het dezelfde groep verdachten betreft als de groep verdachten die [benadeelde partij 3] ongeveer één uur later heeft beroofd en uit de aangiftes in het dossier en de videobeelden getoond ter zitting duidelijk naar voren komt dat verdachten samen optrekken, concludeert de rechtbank dat verdachte voor de mededaders op de uitkijk heeft gestaan. Daarmee is verdachte behulpzaam geweest bij de poging tot straatroof op [benadeelde partij 4] .
3.7.
De straatroof op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (zaak B)
In deze zaak zijn de Zweedse toeristen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] samen met verdachte in een taxi gestapt om naar een feest te gaan. De taxi reed naar een andere auto waarin een vriend van verdachte zat te wachten. Vervolgens zijn de vier personen gaan rijden, waarbij de vriend van verdachte de auto bestuurde en verdachte als bijrijder fungeerde. Tot zover komen de verklaringen van verdachte en de aangevers overeen.
Volgens verdachte waren de toeristen onder invloed, werden zij vervelend en hebben verdachte en zijn vriend hen daarom uit de auto gezet. Daarbij moet [benadeelde partij 5] volgens verdachte zijn portemonnee zijn verloren, aangezien die in de betreffende auto werd terug gevonden.
[benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] echter hebben beiden aangifte gedaan van diefstal met geweld en hebben verklaard dat hun geld is afgepakt op een industrieterrein en dat [benadeelde partij 5] daarbij door de bijrijder met de vlakke hand in zijn gezicht is geslagen. [benadeelde partij 5] heeft verklaard dat zijn portemonnee is gestolen. Deze portemonnee is zeer korte tijd daarna aangetroffen in de auto waarin verdachte en zijn medeverdachte zaten.
Het door verdachte geschetste scenario dat [benadeelde partij 5] zijn portemonnee in de auto heeft achtergelaten acht de rechtbank ongeloofwaardig. Gedurende de beroving heeft [benadeelde partij 6] 112 gebeld. Uit de uitgewerkte 112-meldingen in het dossier blijkt dat twee mannen ruzie maakten en dat de melder op dreigende toon te verstaan is gegeven dat hij de telefoon uit moest doen. De melding kwam vanaf een afgelegen locatie waar normaliter weinig gebeurt. Hetgeen in de melding te horen is komt overeen met de verklaring van [benadeelde partij 6] dat hij stiekem probeerde de politie te bellen. Deze gang van zaken strookt niet met de alternatieve lezing van verdachte.
De rechtbank concludeert dat verdachte samen met de mededader [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] heeft beroofd en dat verdachte degene is geweest die [benadeelde partij 5] heeft geslagen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte de aangevers naar een voor hen onbekende plek gereden en hen daar op gewelddadige wijze beroofd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat:
zaak A, feit 3:
verdachte op 4 februari 2020 te Amsterdam op de Oudezijds Achterburgwal tezamen en in vereniging met anderen 100 Euro, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
- [benadeelde partij 3] aan te spreken en
- [benadeelde partij 3] drugs aan te bieden en
- iets in de hand van [benadeelde partij 3] te drukken en
- dichtbij [benadeelde partij 3] te gaan staan en
- [benadeelde partij 3] in te sluiten en te omsingelen en
- zijn hand naar de binnenzak van [benadeelde partij 3] te bewegen en
- een agressieve vechthouding aan te nemen en
- 100 Euro uit de handen van [benadeelde partij 3] te rukken en
- achter [benadeelde partij 3] en zijn vrienden aan te lopen en te volgen en
- daarbij [benadeelde partij 3] in de Engelse taal dreigend de woorden toe te voegen: “Give me the green, give me the green”, althans woorden van een gelijke bedreigende aard en/of strekking;
zaak A, feit 4:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 4 februari 2020 te Amsterdam op de openbare weg, de Oudezijds Achterburgwal, ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en goederen van hun gading, die toebehoorden aan [benadeelde partij 4] en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen [benadeelde partij 4] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, zich
- naar [benadeelde partij 4] hebben begeven en
- [benadeelde partij 4] in de Engelse taal hebben aangesproken en hebben gevraagd of hij iets wilde kopen en
- hun handen in de broekzak van [benadeelde partij 4] hebben gestopt en
- [benadeelde partij 4] bij zijn trui hebben vastgepakt en
- hebben getracht de portemonnee en de telefoon van [benadeelde partij 4] uit zijn broekzak weg te pakken en
- [benadeelde partij 4] naar de grond hebben getrokken en
- toen voornoemde [benadeelde partij 4] op de grond was gevallen [benadeelde partij 4] meermalen tegen zijn hoofd hebben geschopt en
- [benadeelde partij 4] van de grond hebben opgetild en hard met zijn rug op de grond hebben laten vallen,

bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 4 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest door voor die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de omgeving in de gaten te houden tijdens voormeld misdrijf.

zaak B:
verdachte op 31 januari 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander contant geld en een portemonnee met inhoud die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde partij 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door [benadeelde partij 5] met de vlakke hand in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie eist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Zij vordert daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen. Daarnaast moet aan verdachte een taakstraf worden opgelegd van 100 uren, aldus de officier van justitie.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij vindt de eis van de officier van justitie redelijk. Deze strafeis biedt de mogelijkheid aan verdachte om de positieve weg die hij is ingeslagen te vervolgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van twee diefstallen met geweld en medeplichtigheid aan een poging daartoe. Het gaat om zeer kwalijke en ernstige feiten.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten [benadeelde partij 3] beroofd van 100,- euro. [benadeelde partij 3] voelde zich bedreigd door de situatie en kon geen kant op. Verdachte heeft zich hierbij agressief opgesteld en had de leidersrol bij deze beroving. [benadeelde partij 4] is flink mishandeld. Het is een gelukkige omstandigheid dat de diefstal niet voltooid is, maar dat maakt de ervaring voor [benadeelde partij 4] niet minder schokkend en beangstigend. [benadeelde partij 4] heeft immers veel pijn aan de mishandeling overgehouden, de mishandeling geschiedde op een plek die hij niet kende, maar die hij als toerist bezocht en de poging tot beroving ging gepaard met veel geweld. Verdachte heeft met zijn agressieve gedrag tegen [benadeelde partij 3] en zijn bijdrage aan de gewelddadige poging tot beroving van [benadeelde partij 4] inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers en heeft gevoelens van onveiligheid gecreëerd, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij omstanders.
In zaak B heeft verdachte de slachtoffers [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] bewust onder valse voorwendselen in de auto meegenomen naar een afgelegen industrieterrein. Daarbij zijn verdachte en medeverdachte planmatig tewerk gegaan. Eén van de slachtoffers werd in de auto vast gehouden hetgeen het gevoel van dreiging moet hebben verhoogd. Beide slachtoffers zijn door verdachte geslagen. Nadat de beroving was voltooid, bevonden de slachtoffers zich in een ontredderde toestand op een verlaten plek in een stad die zij niet goed kende. De omstandigheden waaronder deze beroving is gepleegd zijn zeer onrustbarend.
Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door een financieel motief en heeft zich niet bekommerd om zijn slachtoffers. Naast de materiële schade die de slachtoffers lijden vanwege het geld en de goederen die zij kwijt raakten of dreigden kwijt te raken, laten dit soort feiten diepe sporen na in het emotionele welzijn van de slachtoffers. Daarnaast leidt dit soort delicten in de samenleving tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Alle slachtoffers in deze zaken waren als toerist te gast in Nederland. Het op gewelddadige wijze worden beroofd van geld en persoonlijke spullen is hoe dan ook vreselijk, maar als je in het buitenland bent ben je doorgaans extra kwetsbaar. Verdachte is binnen enkele dagen meerdere malen betrokken geweest bij gewelddadige overvallen op toeristen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij kennelijk gemakkelijk geweld gebruikt jegens toeristen. De door de officier van justitie geëiste straf doet dan ook geen recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hij is niet recentelijk veroordeeld wegens soortgelijke delicten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 april 2021 betreffende verdachte. De verdachte geeft aan zijn leven een positieve wending te willen geven, vooral omwille van zijn jonge zoontje. Het in zulke korte tijd na elkaar plegen van ernstige strafbare feiten, strookt echter niet met deze intentie. Hoewel verdachte zich wel houdt aan de meldplicht en sinds het schorsen van de voorlopige hechtenis niet meer met justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank nog wel reden tot zorg. Zo is er nog geen geschikte verblijfplaats voor verdachte gevonden, is het vinden van een dagbesteding niet van de grond gekomen, is er sprake van schulden en beschikt verdachte niet over een legaal inkomen. De reclassering schrijft dat trajecten blijven stagneren ondanks het feit dat verdachte wel gemotiveerd lijkt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de hulp van de reclassering nodig heeft om een delictvrij leven op te bouwen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze schrijven voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van zes maanden. Verdachte is betrokken geweest bij drie berovingen. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf overschrijdt de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Omdat het schorsingstoezicht tot nog toe redelijk goed verloopt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Zaak A:
5 EUR
10 EUR
20 EUR
50 EUR
31,59 EUR
Munteenheid incourant 0.01
Zaak B:
120 EUR
De voorwerpen onder 1 tot en met 6 (zaak A) moeten worden teruggegeven aan verdachte. Het voorwerp onder a (zaak B) moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , vordert 100,- euro aan materiële schade, 450,- euro aan immateriële schade (vanwege ‘angst en de hulp van een psycholoog’) en 320,- euro aan proceskosten (vanwege ‘psychische steun’). De rechtbank zal de vordering voor het materiële deel afwijzen nu dit geld reeds is teruggeven aan benadeelde. Voor het immateriële deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. [benadeelde partij 3] heeft namelijk niet nader toegelicht waar de immateriële schade en de proceskosten precies uit bestaan en heeft ook de hoogte van de gevorderde bedragen niet onderbouwd.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 48, 49, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 3 en 4 subsidiair en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 3:
diefstal met bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door twee of meer verenigde personen
zaak A, feit 4:
medeplichtigheid aan poging tot diefstal met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door twee of meer verenigde personen
zaak B:
diefstal met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf (12) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
vier (4) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
3. Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering en houden aan de aanwijzingen

Betrokkene meldt zich conform de meldplichtafspraken met zijn toezichthouder bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres reclassering] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering.

2. Inspanningsverplichting dagbesteding en inkomen

Betrokkene dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding en legaal inkomen. Betrokkene werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

3. Justitiële interventie CoVa Plus

Betrokkene neemt actief deel aan de justitiële interventie Cognitieve Vaardigheden Plus (CoVa Plus) of een andere justitiële interventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training gepast is. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
5 EUR
10 EUR
20 EUR
50 EUR
31,59 EUR
Munteenheid incourant 0.01
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan
:
120 EUR
Wijst afde vordering van [benadeelde partij 3] van 100,- euro aan materiële schade.
Verklaart[benadeelde partij 3] voor het immateriële deel
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2021.