In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 6 juli 2020 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf. Het EAB is uitgevaardigd door de District Court in Wroclaw op 30 december 2019 en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, waarvan nog een jaar, vier maanden en 27 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is gedetineerd in een onbekende detentieplaats.
De behandeling van de vordering vond plaats op 16 september 2020, waarbij het verhoor via een videoverbinding is uitgevoerd. De rechtbank heeft de beslistermijn voor onbepaalde tijd verlengd, omdat er een groot vluchtgevaar bestond. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om te wachten op antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Poolse rechtsstaatkwestie. Op 13 april 2021 is het onderzoek hervat, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd met valse sleutels. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.