ECLI:NL:RBAMS:2021:2408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-751416-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de opgeëiste persoon

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om de nodige informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. In een eerdere tussenuitspraak op 4 augustus 2020 was de overlevering voor twee vonnissen geweigerd, maar het onderzoek naar het derde vonnis werd heropend.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en niet bijgestaan was door een advocaat. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij eerdere zittingen en dat de vereisten van de Overleveringswet waren nageleefd. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in persoon was verschenen bij de relevante zittingen en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de door de verdediging aangevoerde grieven geen aanleiding gaven om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751461-20
RK nummer: 20/2666
Datum uitspraak: 12 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2018 door
the district court in Zamość second penal division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 1] (Polen) op [geboortedag] 1988,
verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M.H.M. den Dekker, advocaat te
‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 4 augustus 2020 is de overlevering inzake vonnis 2 en 3 geweigerd. Ten aanzien van vonnis 1 is het onderzoek op de zitting heropend onder gelijktijdige schorsing, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB voor zover nog aan de orde

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
1. Legally valid aggregate sentence of the regional court in Zamość, the tenth non-local penal division in Krasnystaw of 24 january 2014, which became legally valid on 12 february 2014, reference no. X K 516/13;
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot vonnis 1 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
  • 1 jaar (samengevoegd vonnis van de vonnissen met nummers II K 672/10 en II K 20/11) en;
  • 1 jaar en 7 maanden (samengevoegd vonnis van de vonnissen met nummers II K 692/11 en II K 388/12). Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden;
De totale resterende straf bedraagt 1 jaar en 5 maanden.
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 4 augustus 2020

De rechtbank stelt vast dat, zoals hiervoor onder 1 is weergegeven dat in haar uitspraak van 4 augustus 2020 is reeds geoordeeld over de vonnissen 2 en 3 en thans uitsluitend het hiervoor onder 3 weergegeven vonnis onder X K 516/13 aan de orde is.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat niet voldaan is aan de in art. 12 OLW gestelde eisen. De opgeëiste persoon is slechts op één van de twee inhoudelijke behandelingen van het verzamelvonnis X K 516/13 aanwezig geweest. Hij is daarbij niet bijgestaan door een advocaat. Ook heeft hij, hoewel anders gesteld door de Poolse autoriteiten, de beslissing nooit ontvangen. Daarnaast was hem de mogelijkheid tot hoger beroep onbekend.
In de onderliggende zaak II K 672/10 is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest op de inhoudelijke behandeling en is hij niet bijgestaan door een raadsman. De opgeëiste persoon is niet in kennis gesteld van deze behandeling. Tenslotte worden door de Poolse rechtsstaat twee verschillende datums naar voren gebracht waarop cliënt op de hoogte zou zijn gebracht van de uitspraak. Op één van deze datums (7 februari 2010) blijkt de uitspraak zelfs al onherroepelijk.
De aanvullende informatie die door de Poolse autoriteiten op 10 augustus 2020 is verstrekt is niet genoegzaam.
5.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, nu de opgeëiste persoon aanwezig was op de zittingen terzake van het verzamelvonnis van 17 december 2013 en 17 januari 2014. Hij was niet aanwezig bij de uitspraak, maar hem is het moment van de uitspraak wel in persoon aangezegd.
Voor wat betreft de vier onderliggende vonnissen is eveneens voldaan aan artikel 12 OLW, het onderliggende vonnis met kenmerk II K 672/10 is tijdig aan de opgeëiste persoon uitgereikt met vermelding van de mogelijkheid van instellen van hoger beroep.
Bij de behandeling van het vonnis met kenmerk II K 20/11 was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig, evenals in de zaken met het kenmerk II K 692/11 en II K 388/12. Voor zowel het verzamelvonnis als de onderliggende vonnissen is mitsdien voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW.
5.3
Oordeel rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot verzamelvonnis X K 516/13 heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 10 augustus 2020 blijkt dat hij aanwezig was op de zittingen van 17 december 2013 en 17 januari 2014. Het vonnis is uitgereikt aan de opgeëiste persoon op 4 februari 2014. Ten aanzien van het vonnis in de zaak II K 672/10 is vermeld dat dit vonnis met een instructie betreffende de openstaande rechtsmiddelen aan de opgeëiste persoon is uitgereikt op 7 december 2010. Voor zowel het verzamelvonnis als de onderliggende vonnissen is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW, waarbij de rechtbank zich aansluit bij hetgeen door de officier van justitie - ook al op de vorige zitting - is gesteld. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.

6.Strafbaarheid

6.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten van het vonnis met nummer II K 388/12 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- II K 672/10: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- II K 20/11: diefstal door twee of meer verenigde personen;
- II K 692/11: overtreding van artikel 11, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;

7.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
Het onschuldverweer kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

8.Artikel 6a OLW, gelijkstelling met een Nederlander

De raadsvrouw heeft bepleit dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat overlevering om deze reden op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd. Hiertoe heeft de raadsvrouw een uittreksel uit het BRP en jaaropgaven van de jaren 2016 tot en met 2021 overlegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, die Unieburger is, niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. De opgeëiste persoon heeft allereerst niet kunnen aantonen dat hij ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Daarnaast is niet aangetoond dat zijn inkomen gedurende vijf opeenvolgende jaren minstens 50% van de bijstandsnorm bedroeg. Daarom kan de opgeëiste persoon niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Het verweer wordt verworpen.

9.Artikel 47 Handvest.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad. De opgeëiste persoon stelt niet in de gelegenheid te zijn geweest zijn verdedigingsrecht uit te oefenen nu hij niet op de hoogte was van de zittingen. Ook staat niet vast dat de opgeëiste persoon de voorwaarden van de voorwaardelijke vrijlating zou hebben geschonden. De vraag is of de onafhankelijkheid van de rechtbank die heeft besloten tot annulering van de voorwaardelijke vrijlating is gewaarborgd. De opgeëiste persoon stelt dat zijn recht op een eerlijk proces geschonden is.
De rechtbank merkt op dat zij in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft. Dit overleveringsverzoek ziet echter op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die geruime tijd geleden is opgelegd, te weten bij de eerder aangehaalde vonnissen van 24 januari 2014 en eerder. Niet is gebleken van een verband tussen deze vonnissen en voornoemde, naderhand opgetreden gebreken. Die gebreken hebben dus in het concrete geval geen afbreuk kunnen doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties die de vonnissen hebben gewezen. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de door de raadsvrouw aangevoerde grieven geen aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 43a en 311 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the district court in Zamość second penal division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.