ECLI:NL:RBAMS:2021:2401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13-751970-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Luxemburg

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de autoriteiten van Luxemburg. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 november 2020 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd, waaronder diefstal met braak en witwassen van gestolen goederen. De openbare zitting vond plaats op 28 april 2021, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, het standpunt van het Openbaar Ministerie verdedigde.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De verdediging stelde dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en er een garantie was dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen uitzitten.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C. Klomp, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751970-20
RK nummer: 20/5476
Datum uitspraak: 12 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 november 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 oktober 2020 door de
Juge d’Instructionte Luxemburg en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2021, Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Mandat d'arretvan 6 oktober 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Luxemburgs recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de feiten uitvoerig zijn omschreven, de mate van betrokkenheid niet voldoende duidelijk wordt. Het feit dat in het A formulier wordt vermeld dat de opgeëiste persoon
perpetratoris, maakt dit niet anders. Ook in het EAB moet de mate van betrokkenheid beschreven worden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat de mate van betrokkenheid voldoende duidelijk wordt, gezien de omschrijving in het EAB gelezen in samenhang met het A formulier.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. In het EAB wordt omschreven dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van betrokkenheid als dader bij 11 feiten, gepleegd op 3 oktober 2019, te weten diefstal met braak uit meerdere geparkeerde auto’s en pogingen daartoe. Daarnaast wordt de opgeëiste persoon verdacht van het witwassen van de gestolen goederen. Uit de omschrijving in het EAB wordt voldoende duidelijk dat de opgeëiste persoon de verdachte is van deze feiten. Daarnaast wordt de opgeëiste persoon in het A formulier als
perpetratoraangewezen. Het is voor de opgeëiste persoon genoegzaam duidelijk waartegen hij zich dient te verdedigen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 11 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Feit 11 valt op deze lijst onder nummer 9, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit Luxemburgs recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft verschaft door middel van braak

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Delegate of the General Public Prosecutorte Luxemburg heeft bij brief van 4 december 2020 de volgende garantie gegeven:
“(…) hereby guarantees that if Mr. [opgeëiste persoon] is surrendered to the Luxembourgish judicial authorities and sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Luxembourg after the surrender, he will be allowed to serve this sentence in the Netherlands”
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze garantie onvoldoende is. De garantie is cryptisch en impliceert dat de garantie enkel geldt als de opgeëiste persoon niet in hoger beroep gaat. De raadsman heeft verzocht om aanhouding teneinde een garantie zonder dit voorbehoud te verkrijgen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding en gesteld dat de garantie voldoende is. De garantie moet zo worden gelezen dat de opgeëiste persoon terug kan keren naar Nederland als een eventuele veroordeling onherroepelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende. De garantie bevat de onvoorwaardelijke toezegging dat de opgeëiste persoon een eventuele gevangenisstraf in Nederland mag uitzitten en dat hij zal worden teruggeleverd op het moment dat een veroordeling onherroepelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Ook feit 11 is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Uit op de opbrengst van enig goed voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311, 417bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Juge d’Instructionte Luxemburg
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.