ECLI:NL:RBAMS:2021:2395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13/102515-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in vereniging met braak met taakstraf opgelegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal in vereniging met braak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 april 2019, waarbij de verdachte samen met medeverdachten geprobeerd heeft in te breken in een woning aan de [adres 2] in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 21 april 2021 gehouden, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. M.L. van Gaalen.

De tenlastelegging omvatte het forceren van de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en het cilinderslot van de voordeur van de woning, met het oogmerk om goederen weg te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs uit het dossier in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte geen strafblad had en stabiele persoonlijke omstandigheden vertoonde. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen die betrekking hebben op poging tot diefstal en de voorwaarden voor het opleggen van een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/102515-19
Datum uitspraak: 4 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personenop het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 april 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning aan de [adres 2] , een of meer goederen en/of geld van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of
een valse sleutel, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- de (centrale) (toegangs)deur van het appartementencomplex geforceerd en/of vernield, en/of
- zich naar voornoemde woning begeven, en/of
- het (cilinder)slot van de (voor)deur van voornoemde woning geforceerd en/of vernield,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de aangifte van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), de verhoren van getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , waaruit volgt dat er schade is toegebracht aan de deuren van zowel het appartementencomplex als de voordeur van de woning aan de [adres 2] . Er is bij de poging tot woninginbraak gebruik gemaakt van de zogenoemde kerntrekmethode. Zowel de aangever als de verbalisanten beschrijven immers dat er iets in het cilinderslot is gezet, waarmee het slot uit de deur kan worden getrokken. Op basis van voornoemde getuigenverklaringen, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , waarin zij de achtervolging beschrijven, en het forensisch onderzoek aan de drinkpakjes- en flesjes die in de auto zijn aangetroffen, staat vast dat verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de auto heeft gezeten. Verdachte en de medeverdachten zijn tijdens de woninginbraak op heterdaad betrapt, waarna zij per auto zijn weggevlucht voor de politie. Hierbij weegt de officier van justitie mee dat er in de auto handschoenen en een lockpicker met instructie zijn aangetroffen en verdachte zich, net zoals zijn medeverdachten, steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen terwijl de omstandigheden schreeuwen om een verklaring.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is niet af te leiden welke personen de poging tot woninginbraak hebben gepleegd. Het signalement van de man die door getuige [getuige 1] wordt aangeduid als NN1, is te onbepaald om te kunnen vaststellen dat dit signalement specifiek toebehoort aan één persoon. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de auto die getuige [getuige 1] heeft gezien, dezelfde auto betreft als de auto waarin verdachte later wordt aangehouden, noch dat medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in die auto hebben gezeten. Dat uit forensisch onderzoek blijkt dat de handschoen in de auto van verdachte DNA bevat van medeverdachte [medeverdachte 1] , is verklaarbaar nu uit het dossier blijkt dat zij elkaar kennen. De drinkpakjes uit de auto waarop het DNA van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is aangetroffen, betreffen verplaatsbare items. Daarom kan niet worden uitgesloten dat het DNA al op de goederen zat voordat deze in de auto werden aangetroffen, of dat de goederen door iemand in die auto zijn gelegd. Voorts kan op grond van de omstandigheden waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden, niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat zij in de auto van verdachte hebben gezeten. Daarnaast kan ten aanzien van het gereedschap dat onder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen, niet worden vastgesteld dat dit is gebruikt bij de poging tot inbraak, noch dat de goederen zijn te kwalificeren als inbrekersgereedschap.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 27 april 2019 hoort getuige [getuige 1] dat er bij haar buren aan de [adres 2] wordt aangebeld. Zij ziet vervolgens een man (hierna: NN1). Nadat zij een kort gesprek met NN1 heeft gevoerd, loopt hij naar een blauwe Volkswagen die schuin tegenover de woning staat. Als getuige [getuige 1] haar woning verlaat, ziet zij NN1 met een andere man in de auto zitten. Veertig minuten later ziet zij dezelfde Volkswagen nog steeds in de buurt van haar woning. Getuige [getuige 2] hoort ook dat er bij haar buren wordt aangebeld en ziet personen met handschoenen door het appartementencomplex lopen in de richting van haar bovenburen. Zij hoort vervolgens een geluid wat erop lijkt dat er een deur wordt geforceerd. Later wordt door de politie schade vastgesteld aan de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en aan de voordeur van de woning aan de [adres 2] .
Wanneer de verbalisanten ter plaatse komen, zien zij twee personen instappen in een blauwe Volkswagen. Wanneer de verbalisanten contact zoeken met de inzittenden van de auto, rijdt deze er met hoge snelheid vandoor. De verbalisanten zetten een achtervolging in, waarbij de Volkswaren een aantal keren uit hun zicht raakt doordat ze een andere route nemen. Wanneer zij de Volkswagen met behulp van collega’s klem weten te rijden, zit er nog maar één persoon in het voertuig. Dit blijkt verdachte te zijn. Op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] wordt vervolgens in de bosschages, vlakbij het water, medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. In het water drijven een tas en twee zwarte handschoenen. In die tas worden een schroevendraaier en een bouwsleutel aangetroffen. Voorts wordt medeverdachte [medeverdachte 1] hevig transpirerend aangetroffen in de zolderbox van een woning, niet ver van de [straatnaam 2] .
Is verdachte schuldig aan het medeplegen van een poging tot woninginbraak?
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] betreffende de schade, dat er op 27 april 2019 een poging tot woninginbraak in vereniging heeft plaatsgevonden aan de [adres 2] . Daarbij acht de rechtbank het van belang dat beide getuigen verklaren dat zij in en voor het appartementencomplex meerdere verdachte personen hebben waargenomen.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte de persoon is die zich in vereniging heeft schuldig gemaakt aan de poging tot woninginbraak. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast op basis van de getuigenverklaring van [getuige 1] en het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 42, dat de blauwe Volkswagen waarin NN1 en NN2 door deze getuige zijn waargenomen, dezelfde Volkswagen betreft waarin verdachte later door de verbalisanten wordt aangehouden. De Volkswagen wordt immers kort na de waarneming door getuige [getuige 1] en vlakbij de plaats waar zij die auto heeft gezien, door de verbalisanten waargenomen. Zij zien dat er twee personen in de blauwe Volkswagen stappen, terwijl er nog een derde persoon in de auto zit. Dat de blauwe kleur van de Volkswagen daarbij door de verbalisanten niet nader is omschreven, acht de rechtbank niet van belang.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of niet alleen verdachte, maar ook medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de auto hebben gezeten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt aangetroffen op het rietje van een drinkpakje en op handschoenen in de auto van verdachte. Het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] wordt eveneens aangetroffen op het rietje van een drinkpakje in de auto van verdachte. Uit de plaats waar het DNA is gevonden, te weten op het rietje van een drinkpakje, stelt de rechtbank vast dat het DNA niet toevallig op het drinkpakje terecht kan zijn gekomen. Het verweer van de raadsman, dat niet kan worden uitgesloten dat het DNA op die goederen terecht is gekomen voordat deze zich in de auto bevond of door iemand anders in de auto zijn gelegd, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt het verweer.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat uit het dossier blijkt dat in ieder geval verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar kennen. Voorts weegt de rechtbank mee dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dichterbij de plaats delict worden aangetroffen dan verdachte. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de medeverdachten in de auto hebben gezeten en voor de aanhouding van verdachte zijn uitgestapt, toen zij uit het zicht waren van de verbalisanten. Ook weegt de rechtbank de wijze waarop verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden mee. Verdachte scheurt weg zodra hij de verbalisanten ziet en wordt na een politieachtervolging aangehouden. De verbalisanten beschrijven ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij in de bosschage springt zodra hij de agenten ziet en zijn tas, waarin later gereedschap wordt aangetroffen, samen met zijn handschoenen in het water gooit. Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt door de verbalisanten kort na de poging tot woninginbraak hevig transpirerend aangetroffen in een zolderbox van een woning dichtbij de [adres 2] met een deken over zijn hoofd en schaafwonden op zijn arm. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, schreeuwt om een verklaring van verdachte. Hij heeft zich echter zowel bij de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, en in aanmerking genomen dat een aannemelijke andersluidende verklaring van verdachte is uit gebleven, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich, tezamen met zijn medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot woninginbraak.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 27 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in een woning aan de [adres 2] , een of meer goederen die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex geforceerd, zich naar voornoemde woning begeven en het cilinderslot van de voordeur van voornoemde woning geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat verdachte geen onherroepelijke veroordeling op zijn naam heeft staan. Verdachte had tijdens de woninginbraak ook al een baan. Dit heeft hem er niet van weerhouden het delict te plegen. De woninginbraak heeft een grote impact gehad op alle betrokkenen, waaronder de buren.
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft geen relevant strafblad. Hij woont met zijn partner en kind en heeft al een tijd werk. Wanneer aan hem een gevangenisstraf wordt opgelegd, zou hij zijn baan kunnen verliezen. Daarnaast dateert het feit van bijna twee jaren geleden.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners en schade veroorzaakt voor de aangever. De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een voltooide woninginbraak geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat hier sprake is van een poging, waardoor deze straf met een derde afneemt. Strafverzwarend wordt meegewogen dat het feit in vereniging is gepleegd. De rechtbank vindt echter een gevangenisstraf niet passend, nu het feit nagenoeg twee jaren geleden heeft plaatsgevonden. Daarbij weegt zij ook in matigende zin mee dat er op dit moment sprake lijkt te zijn van stabiele persoonlijke omstandigheden bij verdachte, zoals het hebben van een eigen woning en de zorg voor een vrouw en kind. Verdachte is ook al langere tijd niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van60 dagen , met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021.