In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal in vereniging met braak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 april 2019, waarbij de verdachte samen met medeverdachten geprobeerd heeft in te breken in een woning aan de [adres 2] in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 21 april 2021 gehouden, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. M.L. van Gaalen.
De tenlastelegging omvatte het forceren van de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en het cilinderslot van de voordeur van de woning, met het oogmerk om goederen weg te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs uit het dossier in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte geen strafblad had en stabiele persoonlijke omstandigheden vertoonde. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen die betrekking hebben op poging tot diefstal en de voorwaarden voor het opleggen van een taakstraf.