ECLI:NL:RBAMS:2021:2394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13/102545-19 (zaak A), 13/020105-20 (zaak B) en 23/005013-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak inzake diefstal met braak, schuldheling en lokaalvredebreuk

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met braak, medeplegen van schuldheling en medeplegen van lokaalvredebreuk. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de rechtbank op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten tot een oordeel is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2019 te Amsterdam heeft geprobeerd in te breken in een woning, waarbij hij samen met anderen de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex heeft geforceerd. De verdachte is kort na de poging tot inbraak aangetroffen in de nabijheid van de plaats delict, wat zijn betrokkenheid bevestigt.

Daarnaast is de verdachte op 23 november 2019 aangehouden met goederen die van diefstal afkomstig bleken te zijn, waaronder een portemonnee en een armband. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder de primair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak in vereniging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/102545-19 (zaak A), 13/020105-20 (zaak B) en 23/005013-15 (TUL)
Datum uitspraak: 4 mei 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 april 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A:
op 27 april 2019 te Amsterdam poging tot diefstal in vereniging met braak, verbreking en/of met valse sleutel door het forceren van de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en het cilinderslot van de voordeur van een woning te forceren;
ten aanzien van zaak B:
1. in de periode van 21 november 2019 tot en met 23 november 2019 te Amsterdam medeplegen van witwassen van een portemonnee, armband, stofzuiger, randapparatuur en parfum, subsidiair ten laste gelegd als opzetheling, meer subsidiair ten laste gelegd als schuldwitwassen en meest subsidiair ten laste gelegd als schuldheling;
2. in de periode van 18 maart 2019 tot en met 19 maart 2019 te Amsterdam poging tot diefstal in vereniging met braak en/of verbreking door het binnengaan van een pand, het forceren van een deur en het doorzoeken van een pand, subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van lokaalvredebreuk.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van zaak A
De officier van justitie heeft daarbij onder meer verwezen naar de aangifte van [aangever] (hierna: [aangever] ), de verhoren van de getuigen [getuige] (hierna: [getuige] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , waaruit volgt dat er schade is toegebracht aan de deuren van zowel het appartementencomplex als de voordeur van de woning aan de [adres 2] . Er is bij de poging tot woninginbraak gebruik gemaakt van de zogenoemde kerntrekmethode. Zowel de aangever als de verbalisanten beschrijven immers dat er iets in het cilinderslot is gezet, waarmee het slot uit de deur kan worden getrokken. Op basis van voornoemde getuigenverklaringen, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , waarin zij de achtervolging beschrijven, en het forensisch onderzoek aan de drinkpakjes- en flesjes die in de auto zijn aangetroffen, staat vast dat verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de auto heeft gezeten. Verdachte en de medeverdachten zijn tijdens de woninginbraak op heterdaad betrapt, waarna zij per auto zijn weggevlucht voor de politie. Hierbij weegt de officier van justitie mee dat er in de auto handschoenen en een lockpicker met instructie zijn aangetroffen en verdachte zich, net zoals zijn medeverdachten, steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen terwijl de omstandigheden schreeuwen om een verklaring.
Ten aanzien van zaak B, feit 1
De officier van justitie heeft zichop het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van opzetheling worden bewezen. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de aangifte en het proces-verbaal omtrent de surveillance van de woning van verdachte. De staandehouding en de doorzoeking van de auto hebben op rechtmatige wijze plaatsgevonden. Er was sprake van een heterdaad situatie voor een feit (opzetheling) waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Uit de leugenachtige verklaring die verdachte ter plaatse heeft afgelegd is voorts af te leiden dat hij wel degelijk wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Aangeefster [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) herkent alle goederen op de tenlastelegging als de goederen die bij de inbraak in haar woning zijn weggenomen. Er bestaat, aldus de officier van justitie, geen enkele aanleiding om aan deze herkenning te twijfelen.
Ten aanzien van zaak B, feit 2
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van zaak B onder 2 op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot diefstal in vereniging met braak kan worden bewezen. Zij heeft daarbij verwezen naar het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn beschreven en de proces-verbalen van herkenning, waarin verdachte door vier verbalisanten op de camerabeelden wordt herkend. Deze herkenningen zijn, aldus de officier van justitie, overtuigend en betrouwbaar. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, heeft geprobeerd om goederen weg te nemen uit het bedrijfspand. Er wordt namelijk door hen zoekend rondgekeken. Daarnaast is er schade toegebracht aan de deur van het pand.
4.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal van het ten laste gelegde in zaak A dient te worden vrijgesproken. Uit de verklaringen van getuigen [getuige] en [getuige 2] is niet af te leiden welke personen de poging tot woninginbraak hebben gepleegd. Het signalement van de man die door getuige [getuige] wordt aangeduid als NN1, is te onbepaald om te kunnen vaststellen dat dit signalement specifiek toebehoort aan één persoon. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de auto die getuige [getuige] heeft gezien, dezelfde auto betreft als de auto waarin medeverdachte [medeverdachte 2] later wordt aangehouden, noch dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 1] in die auto hebben gezeten. Dat uit forensisch onderzoek blijkt dat de handschoen in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] DNA bevat van verdachte, is verklaarbaar nu uit het dossier blijkt dat zij elkaar kennen. De drinkpakjes uit de auto waarop het DNA van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen, betreffen verplaatsbare items. Daarom kan niet worden uitgesloten dat het DNA al op de goederen zat voordat deze in de auto werden aangetroffen, of dat de goederen door iemand in die auto zijn gelegd. Voorts kan op grond van de omstandigheden waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangehouden, niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat zij in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] hebben gezeten. Daarnaast kan ten aanzien van het gereedschap dat onder medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is aangetroffen, niet worden vastgesteld dat dit is gebruikt bij de poging tot inbraak, noch dat de goederen zijn te kwalificeren als inbrekersgereedschap.
Ten aanzien van zaak B, feit 1
De raadsman heeft zich met betrekking tot het in zaak B onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan integraal dient te worden vrijgesproken. De auto van verdachte is onrechtmatig doorzocht, nu niet aan de vereisten van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan. Er was geen sprake van een ontdekking op heterdaad, noch blijkt zonder meer uit het proces-verbaal van bevindingen op grond van welke verdenking de doorzoeking heeft plaatsgevonden. Van zowel verdachte, als van medeverdachte [medeverdachte 3] wordt niet aangegeven dat zij betrokken zijn geweest bij de inbraak die de dag voor de staandehouding zou hebben plaatsgevonden. Voorts kan de omstandigheid dat verdachte en de medeverdachte eerder zijn veroordeeld voor vermogensdelicten geen verdenking van betrokkenheid bij een nieuw strafbaar feit opleveren. Nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 96b Sv, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het gaat daarbij om een belangrijk strafvorderlijk voorschrift dat in aanzienlijke mate is geschonden, waarbij het belang dat met dat voorschrift wordt gediend bestaat uit het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op een goede rechtsbedeling. Daarnaast bestaat het belang uit integriteit van de opsporing, in de zin dat bevoegdheden niet worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven. Het verzuim is voorts naar zijn aard als ernstig aan te merken, meer in het bijzonder nu het (onrechtmatig) doorzoeken van een auto door een daartoe niet bevoegde persoon een grote inbreuk op de privacy oplevert. Verdachte heeft hierdoor nadeel ondervonden, te weten het moeten dulden van die doorzoeking en het doorspitten van de zich in die auto (ook rechtmatig bevindende) persoonlijke bezittingen. Op dit onherstelbare vormverzuim kan geen andere reactie volgen dan bewijsuitsluiting ex artikel 359a, eerste lid onder b Sv om schending van artikel 6 jo. artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen.
Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat op grond van het proces-verbaal van herkenning van de goederen door aangeefster niet kan worden vastgesteld dat deze goederen ook daadwerkelijk dezelfde goederen betreffen als die bij de diefstal zijn weggenomen en niet enkel dezelfde soort goederen zijn. Voorts heeft het proces-verbaal van herkenning betrekking op bevindingen waarvan pas ruim tweeëneenhalve maand later een proces-verbaal is opgemaakt. Daarmee is niet voldaan aan het gestelde in artikel 153 Sv.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het (schuld)witwassen en/of de heling van de portemonnee en armband. Nu deze goederen niet voorkomen in de lijst van goederen die door de aangeefster zijn herkend, staat niet vast dat die goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Ten aanzien van zaak B, feit 2
De raadsman heeft zich met betrekking tot het in zaak B onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De processen-verbaal van herkenning zijn onvoldoende betrouwbaar, nu de verbalisanten bij de herkenning van verdachte op de camerabeelden gebruik hebben gemaakt van redelijk algemene gezichtskenmerken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal. De handelingen van de mannen zijn naar uiterlijke verschijningsvorm niet aan te merken als gericht op een poging tot diefstal. Zo hadden de mannen geen gereedschap bij zich om deuren te kunnen open breken. Daarnaast is er in het pand niets geforceerd of weggenomen.
Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde huisvredebreuk, nu het rolluik van het pand openstond en het enkele binnenlopen dan onvoldoende is om huisvredebreuk aan te nemen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging (zaak A), schuldheling (zaak B, feit 1, meest subsidiair) en medeplegen van lokaalvredebreuk (zaak B, feit 2, subsidiair).
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van zaak A
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 27 april 2019 hoort getuige [getuige] dat er bij haar buren aan de [adres 2] wordt aangebeld. Zij ziet vervolgens een man (hierna: NN1). Nadat zij een kort gesprek met NN1 heeft gevoerd, loopt hij naar een blauwe Volkswagen die schuin tegenover de woning staat. Als getuige [getuige] haar woning verlaat, ziet zij NN1 met een andere man in de auto zitten. Veertig minuten later ziet zij dezelfde Volkswagen nog steeds in de buurt van haar woning. Getuige [getuige 2] hoort ook dat er bij haar buren wordt aangebeld en ziet personen met handschoenen door het appartementencomplex lopen in de richting van haar bovenburen. Zij hoort vervolgens een geluid wat erop lijkt dat er een deur wordt geforceerd. Later wordt door de politie schade vastgesteld aan de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex en aan de voordeur van de woning aan de [adres 2] .
Wanneer de verbalisanten ter plaatse komen, zien zij twee personen instappen in een blauwe Volkswagen. Wanneer de verbalisanten contact zoeken met de inzittenden van de auto, rijdt deze er met hoge snelheid vandoor. De verbalisanten zetten een achtervolging in, waarbij de Volkswagen een aantal keren uit hun zicht raakt doordat ze een andere route nemen. Wanneer zij de Volkswagen met behulp van collega’s klem rijden, zit er nog maar één persoon in het voertuig. Dit blijkt medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn. Op de hoek van de [straatnaam 1] en de [adres 2] wordt vervolgens kort daarna in de bosschages, vlakbij het water, medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen. In het water drijven een tas en twee zwarte handschoenen. In die tas worden een schroevendraaier en bouwsleutel aangetroffen. Voorts wordt verdachte kort na de achtervolging hevig transpirerend aangetroffen in de zolderbox van een woning, niet ver van de [adres 2] .
Is verdachte schuldig aan het medeplegen van een poging tot woninginbraak?
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige 2] en het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betreffende de schade, dat er op 27 april 2019 een poging tot woninginbraak heeft plaatsgevonden aan de [adres 2] en dat deze door meerdere personen is gepleegd.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte de persoon is die zich in vereniging heeft schuldig gemaakt aan de poging tot woninginbraak. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
De rechtbank is van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de blauwe Volkswagen waarin NN1 en NN2 door getuige [getuige] zijn waargenomen, dezelfde Volkswagen betreft waarin medeverdachte [medeverdachte 2] later door de verbalisanten is aangehouden. De Volkswagen is immers kort na de waarneming door getuige [getuige] en vlakbij de plaats waar zij die auto heeft gezien, door de verbalisanten waargenomen. Zij zien dat er twee personen in de blauwe Volkswagen stappen, terwijl er nog een derde persoon in de auto zit. Dat blauwe kleur van de Volkswagen daarbij door de verbalisanten niet nader is omschreven, acht de rechtbank niet van belang.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of niet alleen medeverdachte [medeverdachte 2] , maar ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de Volkswagen hebben gezeten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Het DNA van verdachte wordt aangetroffen op het rietje van een drinkpakje en op handschoenen in de Volkswagen. Het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt eveneens aangetroffen op het rietje van een drinkpakje in de Volkswagen. Uit de plaats waar het DNA is gevonden, stelt de rechtbank vast dat het DNA niet toevallig op het drinkpakje terecht kan zijn gekomen. Het verweer van de raadsman, dat niet kan worden uitgesloten dat het DNA op die goederen terecht is gekomen voordat deze zich in de auto bevond of door iemand anders in de auto zijn gelegd, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt het verweer.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de medeverdachten elkaar kennen. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dichterbij de plaats delict worden aangetroffen dan medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto hebben gezeten en voor de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn uitgestapt, toen zij uit zicht waren van de verbalisanten. Ook weegt de rechtbank de wijze waarop verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden mee. Medeverdachte [medeverdachte 2] scheurt weg zodra hij de verbalisanten ziet en wordt na een politieachtervolging aangehouden. De verbalisanten beschrijven ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij in de bosschage springt zodra hij de agenten ziet en zijn tas, waarin later gereedschap wordt aangetroffen, samen met zijn handschoenen in het water gooit. Verdachte wordt door de verbalisanten kort na de poging tot woninginbraak hevig transpirerend aangetroffen in een zolderbox van een woning dichtbij de [adres 2] , met een deken over zijn hoofd en schaafwonden op zijn arm. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, schreeuwt om een verklaring van verdachte. Hij heeft zich echter zowel bij de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, en in aanmerking genomen dat een aannemelijke andersluidende verklaring van verdachte is uitgebleven volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich, tezamen met zijn medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot woninginbraak.
Ten aanzien van zaak B, feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 23 november 2019 surveilleren verbalisanten onder meer voor de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] , in verband met een woninginbraak die de dag daarvoor heeft plaatsgevonden. Omstreeks 02:15 uur zien de verbalisanten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] witgekleurde tassen vanuit de woning naar een geparkeerde auto verplaatsen. Verdachte neemt plaats achter het stuur en de medeverdachte in de bijrijdersstoel. Ze rijden vervolgens weg. De verbalisanten waarschuwen vervolgens twee collega’s die achter de auto aanrijden. Zij zien de medeverdachte druk met zijn armen bewegen en een aantal keren zijn bovenlichaam naar de achterbank draaien. De verbalisanten houden de auto vervolgens staande. Terwijl de verbalisant het rijbewijs van verdachte controleert, maakt verdachte een zenuwachtige indruk. De verbalisanten zien dan een grote, witkleurige Gucci tas op de achterbank liggen. Vervolgens opent verdachte het portier, waarna hij een stofzuiger uit de tas haalt en laat zien en verklaart dat deze toebehoort aan zijn vrouw. Verdachte geeft vervolgens aan dat alle spullen al in de auto lagen en niet aan hem toebehoren. In het voertuig worden vervolgens onder meer een blauwe portemonnee van het merk Prada, een armband, een stofzuiger, een Google Home apparaat en een flesje parfum aangetroffen.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat door aangeefster [aangeefster] aangifte is gedaan van een diefstal met braak op 21 november 2019 in haar woning aan [adres 3] , waarbij onder meer een blauwe portemonnee van het merk Prada, armband, stofzuiger, een Google Home ontvanger en parfumflesjes zijn weggenomen. Na confrontatie met de goederen, heeft aangeefster de goederen die zijn aangetroffen in de auto van verdachte herkend als aan haar toebehorend.
Staande houding en doorzoeking
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om verdachte als bestuurder van het voertuig staande te houden. De door de verbalisanten genoemde omstandigheden, te weten dat er recentelijk in de buurt woninginbraken waren gepleegd, terwijl verdachte en de medeverdachte door de politie in verband werden gebracht met een inbrekersgroep, in combinatie met het feit dat verdachte en medeverdachte midden in de nacht met tassen uit de woning van verdachte kwamen, gaven naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding om over te gaan tot staande houding. De staande houding was daarom rechtmatig.
De rechtbank oordeelt de doorzoeking van de auto eveneens rechtmatig, mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verbalisanten hebben aangegeven dat verdachte zenuwachtig gedrag vertoonde en in beginsel toestemming gaf om in de auto te kijken. Als de verbalisant vraagt wat er in de auto ligt, verklaart verdachte immers ‘je mag kijken als je wilt’. Als de verbalisant vervolgens aangeeft dat hij zelfstandig in het voertuig wil kijken, verklaart verdachte dat hij dat niet wil, waarna hij een kennelijk leugenachtige verklaring aflegt. Er was door de verbalisanten immers gezien dat hij spullen vanuit de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] naar de auto bracht en deze niet, zoals hij verklaarde, al in de auto lagen. Nu de collega-verbalisanten hadden gemeld dat zij verdachte en de medeverdachte met de tassen uit de woning van verdachte hadden zien komen, was er sprake van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Daarmee waren verbalisanten bevoegd om de auto te doorzoeken op grond van artikel 96b Sv.
Het resultaat van de doorzoeking, namelijk het aantreffen van de gestolen goederen in de auto waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] reden, kan gelet op het voorgaande voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Herkomst goederen
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de goederen die zijn aangetroffen in de auto geen individualiseerbare goederen betreffen en niet kan worden vastgesteld dat de herkende goederen ook daadwerkelijk de gestolen goederen zijn, als volgt. Er is sprake van een kort tijdsverloop (twee dagen) tussen de diefstal van de goederen die toebehoren aan aangeefster en het aantreffen van de goederen in de auto van verdachte. Bovendien worden in de auto meerdere goederen van aangeefster aangetroffen. Aangeefster heeft van de stofzuiger, de Google Home en het flesje parfum van het merk Baccarat aangegeven dat zij deze herkent als zijnde haar spullen. Hoewel het proces-verbaal is opgemaakt op 11 februari 2020, waardoor mogelijk niet aan het gestelde in artikel 153 Sv is voldaan, heeft de herkenning zelf plaatsgevonden op 24 november 2019. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat deze goederen uit de woning van aangeefster zijn weggenomen.
De blauwe portemonnee van het merk Prada en de armband zijn achtergebleven in de auto en zijn niet door de verbalisanten in beslag genomen. Wel is geverbaliseerd dat deze goederen zijn aangetroffen in de auto en heeft aangeefster aangifte gedaan van de diefstal van deze goederen, zodat de rechtbank ook daarvan vaststelt dat deze uit de woning van aangeefster zijn weggenomen.
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit?
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde witwassen en het meer subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank kan voorts op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden niet vaststellen dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de goederen wist dat de goederen door misdrijf verkregen goederen betroffen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
Wel leidt de rechtbank uit de genoemde redengevende omstandigheden, waaronder ook de specifieke combinatie van de goederen, af dat verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van de goederen redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen door misdrijf verkregen goederen betroffen. De rechtbank weegt daarbij mee dat door verdachte ter plaatse een kennelijk leugenachtige verklaring is afgelegd en door hem niet is opgehelderd waarom hij een deel van de goederen van aangeefster midden in de nacht wilde verplaatsen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank dan ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder zaak B, onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde schuldheling.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen in welke periode verdachte de goederen voorhanden heeft gehad, zal zij de bewezenverklaarde pleegperiode terugbrengen tot de dag waarop de goederen onder hem zijn aangetroffen, te weten 23 november 2019.
Ten aanzien van zaak B, feit 2
De rechtbank merkt met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning van de vier verbalisanten het volgende op. Verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] herkennen verdachte op de camerabeelden van [naam B.V.] Daarbij geven verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] aan dat ze verdachte herkennen op grond van verscheidene persoonskenmerken, waaronder zijn gezicht, de vorm van zijn hoofd, neus, mond, wenkbrauwen en haarlijnen, en aan zijn postuur. De rechtbank heeft kennis genomen van de beschreven camerabeelden in het dossier en heeft de bewegende beelden ter terechtzitting bekeken. De bewegende beelden zijn voldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. De verbalisanten die verdachte hebben herkend werkten al meerdere jaren in de uniformdienst op straat en kwamen verdachte in die hoedanigheid vaak tegen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet kan worden vastgesteld wat de intentie van verdachte en zijn medeverdachten is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak in vereniging. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde lokaalvredebreuk in vereniging. Dat verdachte en de onbekend gebleven medeverdachten daarbij vrijelijk door het rolluik naar binnen konden lopen acht de rechtbank daarbij niet van belang. Verdachte en zijn mededaders hebben zichzelf immers tegen de wil van de rechthebbende de toegang verschaft tot [naam B.V.]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 27 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in een woning aan de [adres 2] , een of meer goederen die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [aangever] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex geforceerd, zich naar voornoemde woning begeven en het cilinderslot van de voordeur van voornoemde woning geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak B, feit 1, meest subsidiair:
op 23 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, goederen, te weten, (aangetroffen in de auto) een blauwe portemonnee, merk Prada, een armband, zilverkleurig met diamantjes, een stofzuiger, randapparatuur, te weten een zogenaamde een google home, en een flesje parfum, merk Baccarat, voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
ten aanzien van zaak B, feit 2, subsidiair:
in de periode van 18 maart 2019 tot en met 19 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in het besloten lokaal gelegen aan [adres 4] , bij [naam B.V.] , althans bij een ander dan bij verdachte en zijn mededaders in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat verdachte in 2019 in een korte tijd drie vermogensdelicten heeft gepleegd. Verdachte heeft ter terechtzitting geen enkele openheid van zaken gegeven en het is daarom lastig om het recidiverisico in te schatten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte blijkt wellicht dat hij sinds november 2019 geen strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat betekent niet dat verdachte geen straf verdient. Verdachte is een veelpleger qua vermogensdelicten en heeft professioneel ingerichte feiten gepleegd. Gelet op zijn proceshouding is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf. De officier van justitie heeft bij de hoogte van die straf rekening gehouden met de richtlijnen.
8.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een taakstraf en/of een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringscontact op te leggen. Sinds de onderhavige feiten zijn er geen nieuwe verdenkingen tegen verdachte gerezen. Verdachte heeft thans een vrouw en een kind, beschikt over een woning en heeft zijn schulden afbetaald. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte meer gebaat lijkt te zijn bij het bestendigen van een delictvrij leven dan bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners en schade veroorzaakt voor de aangever. De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van goederen. Door gestolen goederen te helen, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van diefstallen door anderen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk in vereniging.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit mee in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van verschillende adviezen van de reclassering, waaronder het advies van Reclassering Nederland van 15 april 2021, opgemaakt door [persoon] . Daarin is het volgende gerapporteerd. Nu verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, is er door de reclassering geen delictanalyse gemaakt. Hoewel er in 2019 sprake was van een delictpatroon, is hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking gekomen. Verdachte is ondertussen getrouwd en heeft een kind gekregen. Er is sprake van stabiele huisvesting en hij heeft zijn schuld afbetaald. Verdachte is sinds kort in contact met de afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI) van de Gemeente Amsterdam en is van plan een opleiding te gaan volgen als elektromonteur. De reclassering acht het wenselijk om verdachte vanuit de reclassering ondersteuning te bieden om de ingeslagen weg te bestendigen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldplicht bij de reclassering en medewerking aan het verkrijgen of behouden van een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat er in zijn persoonlijke omstandigheden veel is veranderd waardoor hij nu geen politiecontacten meer heeft, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [aangeefster] , vordert € 2.943,13 aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij ziet immers op materiële en immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van een woninginbraak, en niet van de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde schuldheling.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/005013-15 betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 28 augustus 2018 van Hoge Raad, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur zeven dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes dagen niet tenuitvoergelegd zullen worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank daarbij geen aanleiding om de opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 63, 138, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de in zaak B, onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, en de in zaak B, onder feit 2 primair ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B onder 1 meest subsidiair en zaak B onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van zaak B onder 1, meest subsidiair:
medeplegen van schuldheling;
ten aanzien van zaak B onder 2, subsidiair:
medeplegen van in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van twee maanden, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen of behouden van een zinvolle dagbesteding, ook als dit inhoudt dat hij zijn medewerking verleent aan een werktraject via de afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI) van de Gemeente Amsterdam.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart de benadeelde partij, [aangeefster] ,
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van de Hoge Raad van 28 augustus 2018, namelijk zes dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021.
[...]