ECLI:NL:RBAMS:2021:2387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/13/686495 / FA RK 20-4174
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en wijziging gezag in gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2021 een tussenbeschikking gegeven in een procedure betreffende de wijziging van het gezag en de benoeming van een bijzondere curator. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam heeft verzocht om het gezag van de moeder over haar dochter [dochter] te beëindigen en de William Schrikker Stichting (WSS) te benoemen tot voogd. De moeder heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft zelf verzocht om haar moeder, de oma mz, als voogd te benoemen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder rapporten en pleitnotities van de betrokken partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2021 zijn de moeder, de oma, en vertegenwoordigers van de Raad en de WSS verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig bedreigde ontwikkeling van [dochter] is en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor haar opvoeding te dragen. De rechtbank heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [dochter] te behartigen en om onderzoek te doen naar de hechting van [dochter] in het pleeggezin en de mogelijkheden voor plaatsing bij de oma. De rechtbank heeft de beslissing over het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen pro forma aangehouden in afwachting van het rapport van de bijzondere curator. De bijzondere curator is benoemd voor de duur van zes maanden en moet de rechtbank rapporteren over haar bevindingen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/686495 / FA RK 20-4174 (LH/ID)
Beschikking van 12 mei 2021 betreffende wijziging van het gezag en benoeming bijzondere curator (art. 1:250 BW)
in de zaak van:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,
wonende te Zwolle,
hierna te noemen de Raad,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. D.A. Segbedzi te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

2 William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de WSS,

3 [de oma] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen oma mz.
advocaat mr. W.P.A. Vos te Amsterdam
Als informant zijn uitgenodigd:

4 [de vader] ,

wonende te Ilpendam,
hierna te noemen de vader,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de Raad, ingekomen op 1 juli 2020
  • het verweerschrift van de moeder, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 21 februari 2021;
  • het door de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam op 24 juni 2020 uitgebrachte rapport met advies;
  • een brief van de Raad d.d. 25 juni 2020 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021.
Verschenen zijn:
  • mevrouw [naam 1] , namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de oma, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 2] namens de WSS.
Door de advocaat van de oma zijn pleitnotities voorgedragen en nadere stukken overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd.
Uit deze relatie zijn geboren:
  • [dochter],
  • [dochter 2],
Deze minderjarigen zijn niet erkend door de vader.
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.
2.3.
Sinds 3 mei 2018 woont [dochter] in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2017 is [dochter] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 14 maart 2022. Bij beschikking van 19 december 2017 van deze rechtbank, is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter] verleend, deze machtiging loopt eveneens tot 14 maart 2022.
2.5.
Op 16 september 2020 heeft de WSS een verzoek tot onderzoek naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel passend is bij het toekomstperspectief van [dochter] bij de Raad gedaan. De Raad heeft dit onderzoek vastgelegd in het raadsrapport d.d. 24 juni 2020.
2.6.
[dochter] ’s jongere zus [dochter 2] is met ingang van 24 mei 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaats bij oma mz.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De Raad verzoekt de rechtbank om het gezag van de moeder over [dochter] te beëindigen en de WSS te benoemen tot voogd.
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De moeder verweert zich tegen het verzoek van de Raad en concludeert tot afwijzing van het verzoek, althans voor zover het verzoek van de Raad door de rechtbank wordt toegewezen, verzoekt de moeder om de oma mz te benoemen tot voogd.
3.3.
Bij wege van een zelfstandig verzoek, verzoekt de moeder de rechtbank om te bepalen dat [dochter] binnen drie maanden na heden, althans een ander door de rechtbank te bepalen termijn, dient te worden geplaats in het gezin van oma mz. Dit verzoek heeft de moeder tijdens de zitting ingetrokken en aangekondigd dat zij daartoe een zelfstandig verzoek zal doen in een afzonderlijke procedure. Dit verzoek is op 29 april 2021 bij de rechtbank ingediend en geregistreerd onder nummer C/13/701413/JE RK 21/339.
3.4.
De oma mz heeft de rechtbank verzocht om haar te benoemen als voogd en te beslissen dat geleidelijk wordt overgegaan tot plaatsing van [dochter] bij de oma. Subsidiair heeft zij verzocht om een aanvullend onderzoek te gelasten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beëindiging van het gezag
4.1.
De Raad stelt dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. Uit het raadsonderzoek is volgens de Raad gebleken dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [dochter] . Zij is kort na geboorte langere tijd blootgesteld aan een onveilige en onvoorspelbare opvoedomgeving waar [dochter] onvoldoende geborgenheid, stabiliteit en continuïteit heeft ervaren. De pleegouders bieden een opvoedingsomgeving die tegemoet komt aan de ontwikkelingsbehoefte van [dochter] . Het terugplaatsen van [dochter] bij de moeder is niet in het belang van [dochter] . De sociale situatie van de moeder is al lange tijd niet stabiel. De moeder beschikt in cognitief opzicht onvoldoende over de nodige vaardigheden om [dochter] zelfstandig te kunnen opvoeden en lijkt hierin ook niet leerbaar. Volgens de Raad is de moeder nu en in de toekomst niet in staat om de verantwoordelijkheid voor [dochter] te dragen. Dit blijkt volgens de Raad onder meer uit het feit dat de moeder gedurende de periode van de ondertoezichtstelling onvoldoende bereid en in staat is gebleken om onder eigen verantwoordelijkheid de dreiging weg te nemen. Naar de mening van de Raad is de moeder onbetrouwbaar in de nakoming van afspraken met de hulpverlening om de nodige praktische zaken voor [dochter] te regelen, waardoor er bij de rechter vervangende toestemming moet worden gevraagd. De Raad is van mening dat terugplaatsing van [dochter] bij moeder niet in het belang van [dochter] is. Het perspectief van [dochter] ligt bij de pleegouders. De Raad acht het van belang dat er duidelijkheid komt over waar [dochter] zal opgroeien. De Raad verzoekt om de WSS als voogd over [dochter] te benoemen. Naar de mening van de Raad kan de WSS vanuit een neutrale rol het beste tegemoet komen aan de belangen van [dochter] . De WSS kan dan volgens de Raad als tussenpersoon fungeren tussen de moeder en de pleegouders. Hierdoor kunnen de pleegouders zich richten op een stabiel leefklimaat voor [dochter] en kan de WSS zich richten op het vormgeven van het contact tussen de ouders en [dochter] . De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeven dat het niet in het belang is van [dochter] dat de oma mz als voogd wordt benoemd. Naar de mening van de Raad legt de oma te veel druk op [dochter] en ligt het perspectief bij het pleeggezin.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de WSS aangegeven achter het verzoek van de Raad te staan. De WSS stelt dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet zijn behaald, waardoor er nu duidelijkheid moet komen over het opvoedperspectief van [dochter] . Terugplaatsing bij de moeder is volgens de WSS geen optie meer, en de WSS werkt hier dan ook niet meer aan. Volgens de WSS zijn zowel de oma als de moeder het niet eens met de plaatsing van [dochter] in het pleeggezin. Dit geeft veel spanning in de onderlinge relatie met elkaar. Volgens de WSS moeten zij dan ook worden belast met de voogdij omdat er geen communicatie is tussen de moeder en het pleeggezin en tussen de oma mz en het pleeggezin. Met de moeder is er een contactregeling van een keer per maand, maar dit loopt volgens de WSS niet naar wens. De WSS stelt dat de ouders te laat zijn op de contactmomenten of helemaal niet verschijnen en dat is niet goed voor [dochter] . De moeder heeft veel kritiek op de pleegouders en over hoe zij [dochter] opvoeden. De WSS is van mening dat [dochter] veel last heeft van de situatie en dat dit zich bijvoorbeeld uit in bedplassen. De WSS stelt dat [dochter] gehecht is in het pleeggezin en dat er voorzichtig contact is met de moeder en de oma mz.
4.3.
De moeder is het niet eens met het verzoek en voert verweer. De moeder meent primair in staat te zijn om zelf de verzorging en opvoeding van [dochter] op zich te nemen. Zij stelt dat zij in staat is om het gezag over [dochter] uit te oefenen. Zij heeft er begrip voor dat onder de gegeven omstandigheden er zorgen bestaan ten aanzien van de veiligheid van [dochter] bij de moeder. De moeder meent dat het niet in het belang van [dochter] is dat zij op zal groeien in dit pleeggezin, en zij wenst dat [dochter] , evenals het zusje van [dochter] wordt geplaatst in het gezin van de oma mz. De moeder vindt het zorgelijk dat [dochter] zal opgroeien in het huidige pleeggezin in de wetenschap dat haar zusje wel bij familie mag opgroeien. Het is voor de vorming van de eigen identiteit van [dochter] volgens de moeder van belang dat zij opgroeit bij haar familie. De moeder verwijst in dat verband naar een onderzoek van de inspectie gezondheidszorg en jeugd Zuid- Holland, waarbij werd geconcludeerd dat het opgroeien van het ene kind bij de moeder en het andere kind niet, (in deze casus) grote psychische gevolgen had voor het kind dat niet bij de moeder mocht opgroeien. Daarnaast is ook van belang dat [dochter] bij haar oma zou kunnen opgroeien bij iemand met dezelfde culturele achtergrond, iets wat de pleegouders niet kunnen bieden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar zelfstandig verzoek, ten aanzien van de plaatsing van [dochter] in het gezin van de oma mz ingetrokken omdat de WSS in de onderhavige zaak geen partij is en slechts als informant is uitgenodigd. Omdat de moeder van mening is dat [dochter] net als haar zusje bij de oma mz moet opgroeien wenst zij dat er onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid om oma tot voogd te benoemen en [dochter] bij oma te plaatsen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de beslissing ten aanzien het verzoek van de Raad om het gezag van moeder te beëindigen aan te houden tot dat duidelijk is in welk gezin [dochter] gaat opgroeien.
4.4.
De oma mz heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zij bereid is om de voogdij van [dochter] op zich te nemen en heeft een breidverklaring overhandigd. Het jongste kind van de moeder, [dochter 2] ,woont bij de oma mz en wordt door haar liefdevol verzorgd en opgevoed. Volgens de oma heeft [dochter 2] hierdoor binding met haar familie, haar afkomst en culturele achtergrond waardoor niet alleen haar hechtingsproces goed verloopt maar ook de ontwikkeling van haar identiteit. De oma heeft aangevoerd dat zij is goedgekeurd als netwerkpleeggezin voor het jongste kind en begrijpt dan ook niet waarom [dochter] niet ook bij haar kan worden geplaatst. Zij is van mening dat het in het belang van de zusjes is dat zij samen opgroeien in hetzelfde gezin met de zelfde achtergrond. De oma stelt dat het uitgangspunt is dat de kinderen samen moeten kunnen opgroeien en dat op de GI een inspanningsverplichting rust om gezamenlijke plaatsing te realiseren. Volgens de oma blijkt uit de stukken dat de WSS zich hiervoor onvoldoende heeft ingespannen waardoor er een grote inbreuk wordt gemaakt op het family life van de zusjes, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM). De oma is van mening dat er onvoldoende acht is geslagen op de onbreekbare bloedband die kinderen hebben en de sterke gevoelens van de zusjes. De oma verzoekt een nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van plaatsing van [dochter] bij haar, te verrichten door de Raad dan wel op grond van artikel 810a Rv een onafhankelijke deskundige te benoemen en onderzoek te verrichten.
4.5.
De rechtbank merkt de oma mz als belanghebbende aan in deze procedure. Tussen oma mz en [dochter] is er family life in de zin van artikel 8 EVRM en het voorliggende verzoek van de Raad heeft betrekking op de rechten en plichten van de oma.
4.6.
Nu de moeder haar verzoek ten aanzien van de plaatsing van [dochter] in het gezin van oma heeft ingetrokken zal de rechtbank hierop niet beslissen.
4.7.
Naar artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of de ouder het gezag misbruikt.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Het beëindigen van het gezag van de moeder is een verstrekkende maatregel en de rechtbank acht zich op dit moment nog onvoldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen die in het belang van de minderjarige wenselijk is. De rechtbank zal de zaak, in afwachting van het rapport van een nader te noemen deskundige, pro forma aanhouden.
Bijzondere curator
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als oma verzocht om een deskundigenonderzoek naar de mogelijkheid of de oma met de voogdij over [dochter] kan worden belast en/of plaatsing van [dochter] bij de oma en haar zusje mogelijk is.
4.10.
Op grond van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bijzondere curator benoemen wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, en zij die benoeming in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.
4.11.
De bijzondere curator heeft de bevoegdheid om de belangen van de minderjarigen te behartigen en kan de minderjarigen zowel in als buiten rechte vertegenwoordigen.
4.12.
Mevrouw [bijzondere curator] , MfN- Registermediator en familiemediator, heeft zich bereid verklaard de benoeming als bijzondere curator te aanvaarden. De bijzondere curator wordt gevraagd om te spreken met alle betrokkenen. Het doel daarbij is om te proberen in een betrekkelijke korte tijd via het onderzoek van de bijzondere curator een beter inzicht te krijgen in de belangen van [dochter] en wie in haar belang tot voogd dient te worden benoemd, mocht het gezag van moeder worden beëindigd. Daarbij dient de bijzondere curator te onderzoeken hoe het hechtingsproces van [dochter] in het pleeggezin verloopt, in welke mate zij is gehecht in het pleeggezin en of er een mogelijkheid is om (opnieuw) te hechten in het gezin van de oma. Wanneer de bijzonder curator zou concluderen dat opgroeien bij de oma in het belang is van [dochter] dan heeft de rechtbank ook behoefte aan advies over het plaatsingstraject.
4.13.
Daarnaast heeft de benoeming van de bijzondere curator voor de rechtbank tot doel om meer informatie te verkrijgen over de rol van het culturele aspect. [dochter] heeft een Curaçaose achtergrond en verblijft op dit moment in een Nederlands pleeggezin met de Nederlandse cultuur, terwijl haar jongere zusje bij de oma mz wel binnen de eigen cultuur opgroeit. Tot slot heeft het onderzoek tot doel om inzicht te verschaffen in het belang van [dochter] ten aanzien van het samen opgroeien met haar jongere zusje.
4.14.
Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat in het onderzoek van de bijzondere curator de volgende vragen dienen te worden betrokken:
  • In welke mate is [dochter] gehecht in het pleeggezin?
  • Wat zal het voor de hechting betekenen als [dochter] in het gezin van de oma mz wordt geplaatst?
  • Is het in het belang van [dochter] als de oma mz tot voogd wordt benoemd?
  • Is het in het belang van [dochter] dat zij opgroeit met haar zusje?
  • In welke mate speelt het culturele aspect, en daarmee het wel of niet opgroeien in een gezin met dezelfde culturele achtergrond, een rol in de ontwikkeling van [dochter] ?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
4.15.
De rechtbank benoemt de bijzondere curator voor de duur van zes maanden. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator indien mogelijk spoedig een (tussentijdse) rapportage van haar bevindingen aan de rechtbank uit te brengen. De rechtbank zal de zaak verder behandelen op een nog nader te bepalen mondelinge behandeling. Partijen hebben de mogelijkheid om zich binnen twee weken na de beschikkingsdatum uit te laten over de onderzoeksvragen voor de bijzondere curator.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
benoemt voor de duur van zes maanden met ingang van heden tot bijzondere curator over de minderjarige:
mevrouw
[bijzondere curator]
[adres]
5.2.
draagt de griffier op om deze beschikking alsmede afschriften van de processtukken aan de
bijzondere curatorte zenden;
5.3.
houdt de beslissing over het verzoek van de Raad om het gezag van moeder te beëindigen
pro forma tot 1 november 2021aan in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en bepaalt dat de behandeling wordt voortgezet op een nog nader te bepalen datum;
5.4.
vraagt de partijen om zich binnen twee weken na de beschikkingsdatum uit te laten over de onderzoeksvragen voor de bijzondere curator;
5.5.
bepaalt dat de beslissingen ten aanzien van de benoeming van de bijzondere curator uitvoerbaar bij voorraad is.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter tevens kinderrechter, mr. B. de Vos en mr. M.R. Bruning, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van I.M. van der Drift, griffier, op 12 mei 2021 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).