ECLI:NL:RBAMS:2021:2385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
13/286687-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld, belaging en vernieling

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, belaging en vernieling. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 april 2021, waar de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, de vordering indiende. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Kleiman.

De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een 5 euro biljet op 4 november 2020, waarbij geweld werd gebruikt tegen twee slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van belaging van een derde slachtoffer in de periode van 10 september tot en met 5 november 2020, en van vernieling van het Montessori Lyceum Amsterdam door graffiti aan te brengen. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld bewezen kon worden, maar sprak de verdachte vrij van de belaging, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.

De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had gemaakt en dat hij geen respect had getoond voor andermans eigendommen. De strafoplegging van 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De rechtbank weigerde bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte van de belaging was vrijgesproken. De benadeelde partij, slachtoffer 3, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte voor de belaging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/286687-20 (Promis)
Datum uitspraak: 12 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Kleiman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Diefstal van een 5 euro biljet op 4 november 2020 voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. Belaging van [slachtoffer 3] in de periode van 10 september 2020 tot en met 5 november 2020;
3. Vernieling van een gevel/zolderverdieping van het Montessori Lyceum Amsterdam door met graffiti teksten en tekeningen op onder andere de gevel en muren te spuiten in de periode 31 oktober 2020 tot en met 5 november 2021;
4. Het voorhanden hebben van een busje pepperspray op 10 november 2020.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het door verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer 1] verdachte probeerde te bestelen, is niet uiterst onwaarschijnlijk en kan door de overige bewijsmiddelen niet worden uitgesloten. [slachtoffer 1] heeft verdachte proberen te bestelen en t verdachte heeft zich daartegen verzet. De verklaringen van de diversen getuigen sluiten dit scenario niet uit. Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde stalking heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een zodanige duur, frequentie en intensiteit dat kan worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Aangeefster heeft verdachte maar één keer heel kort gezien en hij heeft haar op geen enkele wijze gedwongen iets te doen, iets niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen, zodat vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van de vernieling (feit 3) heeft de raadsman opgemerkt dat niet gezien is dat verdachte de teksten heeft geplaatst. Voor feit 4 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de aangiften en de letselverklaringen, bewezen dat verdachte het geld heeft weggenomen en dat hij daarbij geweld heeft gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in twijfel te trekken en gaat daarom uit van de juistheid van die verklaringen. Het door de verdediging geschetste scenario volgt de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht volgens vaste jurisprudentie van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 10 september 2020 bij de school is geweest en tegen de conciërge zou hebben gezegd dat hij op zoek is naar [slachtoffer 3] . Op 11 september 2020 is er via WhatsApp contact geweest tussen verdachte en de conciërge. Op 17 september 2020 en 22 oktober 2020 verschijnt verdachte wederom bij de school. Op 23 oktober 2020 vindt er op uitnodiging van de school een gesprek plaats met verdachte buiten aanwezigheid van [slachtoffer 3] . In het gesprek wordt voorgesteld om verdachte een brief te laten schrijven aan [slachtoffer 3] waarin hij kan uitleggen waarom hij contact zoekt met haar en de school bezoekt. Verdachte geeft daar gehoor aan. In de periode 31 oktober tot en met 5 november 2020 heeft verdachte, aldus zijn bekennende verklaring, teksten op de school achtergelaten met verwijzingen naar [slachtoffer 3] (zie hieronder feit 3).
De rechtbank stelt vast dat verdachte een aantal keer, al dan niet op uitnodiging van de school zelf, op de school waar [slachtoffer 3] werkzaam is, langs is geweest en op die manier heeft geprobeerd om met haar in contact te komen. De gedragingen van verdachte zijn veelal beperkt gebleven tot contact met de conciërge. Hoewel [slachtoffer 3] verdachte eenmaal heeft gezien én zij op de hoogte is gesteld van de inhoud van de gesprekken tussen verdachte en de school (o.a. via de door verdachte geschreven brief) of de conciërge, en de rechtbank zich kan indenken dat de situatie voor [slachtoffer 3] vervelend en op momenten zelfs beangstigend is geweest kunnen die gedragingen van verdachte niet als strafbare belaging jegens [slachtoffer 3] worden aangemerkt.
Al met al kan er op basis van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte de teksten en tekeningen zoals onder 3 ten laste is gelegd heeft geplaatst.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste is gelegd heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 4 november 2020 te Amsterdam een 5 euro biljet, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een op een pistool gelijkend voorwerp (een airsoftwapen) te voorschijn te halen en dat voorwerp te richten op voornoemde [slachtoffer 1] en
- te zeggen dat hij geld nodig had en
- een tas van die [slachtoffer 1] te pakken en
- vervolgens in een worsteling, met die [slachtoffer 1] te geraken en in een worsteling, met die [slachtoffer 2] te geraken en
(daarna) op korte afstand, met dat airsoftwapen,
- tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] te schieten en
- meerdere malen, tegen het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te schieten;
3.
in de periode van 31 oktober 2020 tot en met 5 november 2020 te Amsterdam meerdere malen, opzettelijk en wederrechtelijk de gevel en de zolderverdieping van het Montessori Lyceum Amsterdam, dat aan een ander, te weten aan het Montessori Lyceum Amsterdam toebehoorde, heeft beschadigd, door met graffiti en/of spuitbus teksten en tekeningen op de gevel en muren en balken en deuren te spuiten;
4.
hij op 10 november 2020 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende stoffen voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte een maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer 3] en een locatieverbod voor de omgeving van het Montessori Lyceum Amsterdam, met een vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat hij zich niet aan deze maatregel houdt, alsmede om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor de strafbepaling gewezen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring voor belaging, vernieling en het voorhanden van pepperspray dan dient conform de richtlijnen een gevangenisstraf voor de duur van 88 dagen te worden opgelegd. Voorts dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Zo heeft verdachte met geweld een vijf euro biljet weggenomen in de woning van [slachtoffer 1] , waar hij op dat moment op uitnodiging van [slachtoffer 1] was. Bij de worsteling die daarbij is ontstaan heeft verdachte [slachtoffer 1] en zijn huisgenoot [slachtoffer 2] , die hem te hulp was geschoten, beschoten met een airsoftwapen. Beide slachtoffers zijn naar het ziekenhuis vervoerd om de kogeltjes te laten verwijderen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gemaakt. Daarnaast heeft verdachte graffiti gespoten in en op het gebouw van het Montessori Lyceum. Door zo te handelen heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Tot slot heeft verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad. Dit is een strafbaar feit, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan een onaanvaardbaar risico met zich brengt voor de veiligheid van personen.
Deze feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Uit het strafblad van verdachte van 28 december 2020 blijkt dat hij in Nederland niet eerder met justitie in aanmerking is gekomen. Over eventuele politie- en justitiecontacten in Italië is de rechtbank niets bekend.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de adviezen en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de het reclasseringsadvies en de rapportages van de psychiater en psycholoog over verdachte.
In tegenstelling tot de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen en om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. De bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn met name geadviseerd in het kader van de belaging. Nu de rechtbank verdachte van die beschuldiging vrijspreekt ziet zij onvoldoende aanknopingspunten om bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf te verbinden dan wel een contact- en locatieverbod op te leggen. Om dezelfde reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, zoals door - overigens alleen- de psychiater geadviseerd.
De rechtbank wijkt af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat zij, anders dan de officier van justitie, verdachte van de belaging vrijspreekt.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die rechters in soortgelijke zaken opleggen en bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 16 april 2021 de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Identiteitsbewijs (5993308)
1 STK Ov-Jaarkaart (5993309)
2 STK Munitie (5991460)
1 STK Spuitbus (5990474)
1 STK Spuitbus (5990691)
1 STK Spuitbus (5993307)
1 STK plastic balletje (5991020)
Niet op de beslaglijst maar blijkens het dossier wel in beslaggenomen:
1 STK Laarzen (AANW2966NL)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen met de nummers 1 en 2 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De onder de nummers 4 tot en met 7 dienen te worden verbeurdverklaard en de onder 3 in beslag genomen munitie dient te worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de in beslag genomen laarzen heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen. De raadsman heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen, behoudens de laarzen. Daarvan verzoekt de raadsman teruggave een verdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaring
De onder de nummers 4 tot en met 7 in beslag genomen voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar, nu deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en het feit met behulp ervan is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De onder nummer 3 in beslag genomen en niet teruggegeven munitie dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang .
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De onder de nummers 1 en 2 inbeslaggenomen genomen voorwerpen, die onder verdachte zijn aangetroffen en niet aan hem toebehoren, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Retour rechthebbende
De in beslag genomen en niet teruggegeven laarzen, die aan verdachte toebehoren, dienen aan hem te worden geretourneerd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. De bij de vordering aangehaalde uitspraak is niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
De rechtbank overweegt het volgende. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde geen straf of maatregel is opgelegd, noch artikel 9a Wetboek van Strafrecht is toegepast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
- 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
-
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 3:
-
het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 4:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart verbeurd:
4. 1 1 STK Spuitbus (5990474)
4. 1 1 STK Spuitbus (5990691)
4. 1 1 STK Spuitbus (5993307)
4. 1 1 STK plastic balletje (5991020)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2 STK Munitie (5991460)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
STK Identiteitsbewijs (5993308)
1 STK Ov-Jaarkaart (5993309)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Laarzen (AANW2966NL)
Benadeelde partij
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2021.