ECLI:NL:RBAMS:2021:2325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
13/751180-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van cumulatief vonnis en gebrek aan kennis van procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een cumulatief vonnis van 12 april 2017, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in verschillende zittingen, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de omstandigheden rondom het cumulatieve vonnis zijn onderzocht.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die heeft geleid tot het cumulatieve vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zitting die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid, en dat hij niet heeft verzocht om de vonnissen te combineren. Dit leidde tot de conclusie dat de vereisten van artikel 12 van de Overleveringswet niet waren vervuld.

De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven en verklaard dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De uitspraak benadrukt het belang van kennis van de procedure voor de opgeëiste persoon in het kader van de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751180-19
RK nummer: 19/1906
Datum uitspraak: 15 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2019 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
wonend op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 mei 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 4 juli 2019 in afwachting van informatie over de vonnissen die ten grondslag liggen aan het cumulatieve vonnis.
Zitting 4 juli 2019Het onderzoek ter zitting is, met instemming van partijen, op 4 juli 2019 hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Dit impliceert dat de rechtbank ook heeft bedoeld de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW (oud) uitspraak moet doen met dertig dagen te verlengen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van informatie over de vonnissen die ten grondslag liggen aan het cumulatieve vonnis, alsmede informatie over de wijze waarop de opgeëiste persoon bekend is geraakt met de dagvaarding die heeft geleid tot het cumulatieve vonnis.
Zitting 15 april 2021Het onderzoek ter zitting is, met instemming van partijen, op 15 april 2021 hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Diependaal en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgment of the District Court in Zlotówvan 12 april 2017 (referentie: II K 56/17). Uit aanvullende informatie blijkt dat er drie vonnissen aan dit cumulatieve vonnis ten grondslag liggen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt voorop dat, in het geval van een cumulatief vonnis, zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Zdziaszek, ECLI:EU:C:2017:629).
Onderdeel d) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het cumulatieve vonnis van 12 april 2017 heeft geleid, maar dat hij wel in persoon is gedagvaard.
Uit een brief van 12 augustus 2019 van
the District Court in Zlotówblijkt dat op 12 april 2017 een zitting heeft plaatsgevonden in de procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft de oproep voor die zitting niet in persoon ontvangen. De oproep is niet door de opgeëiste persoon afgehaald bij het postkantoor en is daarom geretourneerd aan de rechtbank. In de procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid, is de schuld van de opgeëiste persoon niet onderzocht, maar is aan hem een
cumulative sentenceopgelegd.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft op 1 april 2021 onder meer de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Did [opgeëiste persoon] himself request that the judgements VIII K 475/14, II K 29/16 and II K 120/16 be combined in the aggregate judgement of 12 April 2017 (II K 56/17)?
Uit een brief van 7 april 2021 van
the Regional Court in Poznańblijkt dat de opgeëiste persoon geen verzoek heeft ingediend tot het wijzen van het cumulatieve vonnis van 12 april 2017 (II K 56/17).
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd, nu zich ten aanzien van het cumulatieve vonnis geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, a tot en met d OLW heeft voorgedaan, op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat het cumulatieve vonnis op verzoek van de opgeëiste persoon is gewezen en evenmin is gebleken dat de opgeëiste persoon (anderszins) op de hoogte was van de procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 Overleveringswet.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.