ECLI:NL:RBAMS:2021:2322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
13/751147-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 29 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Jelenia Góra, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld in openbare zittingen op 25 maart en 15 april 2021.

Tijdens de zittingen is de opgeëiste persoon via videoverbinding gehoord, bijgestaan door een tolk en zijn raadsman, mr. T. Kocabas. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen, maar dat zijn advocaat hem vertegenwoordigde. De rechtbank heeft de verklaringen van de opgeëiste persoon en zijn advocaat in overweging genomen, evenals de relevante wetgeving en rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751147-21
RK nummer: 21/821
Datum uitspraak: 29 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 februari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2021 door
the Regional Court in Jelenia Gorá, 3rd Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 maart 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. De behandeling is aangehouden wegens – kort gezegd – een verzoek van de opgeëiste persoon om bijstand van een andere advocaat.
Zitting 15 april 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 15 april 2021. Het verhoor plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentvan
the Regional Court in Jelenia Gorávan 29 april 2019 (referentie: III K 102/17),
amended by the judgment delivered by the Appellate Court in Wrocławvan 11 maart 2020 (referentie: II AKa 270/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 25 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Inleiding
4.1.1.
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden (hierna: de Herimplementatiewet). Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
4.1.2.
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank eerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.1.3.
Doet zich één van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.1.4.
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
4.1.5.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht als verdachte om in persoon aanwezig te zijn bij zijn proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
4.1.6.
In het kader van de in overweging 4.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
4.1.7.
Het onderzoek naar de vraag of overlevering een schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
4.1.8.
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4.1.4 - 4.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn voorgeleiding op 11 februari 2021 een verklaring afgelegd over het proces in Polen. Hij stelt door
the Regional Court in Jelenia Gorate zijn vrijgesproken in juni 2018 en vervolgens naar Nederland te zijn gereisd. Zijn advocaat heeft hem laten weten dat hij niet aanwezig hoefde te zijn op de zitting in hoger beroep (bij
the Appellate Court in Wrocław). De opgeëiste persoon was niet op die zitting aanwezig. Hij heeft via een
e-mail van zijn advocaat vernomen dat hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaren. De opgeëiste persoon heeft verder verklaard:
‘Mijn advocaat heeft in elke procedure mijn verdediging gevoerd, dit was op mijn verzoek.’
Ter zitting van 15 april 2021 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zich niet in bovengenoemde verklaring herkent en dat hij niet wist dat hij op de zitting in hoger beroep werd vertegenwoordigd door een advocaat. Mogelijk is er tijdens de voorgeleiding iets mis gegaan met de vertaling. De opgeëiste persoon sprak tijdens de voorgeleiding namelijk ook over andere strafzaken die in Polen tegen hem aanhangig zijn geweest.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu – gelet op de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting – niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Zij gaat uit van de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens de voorgeleiding. Op basis van die verklaring en de informatie in het EAB kan worden vastgesteld dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW. De opgeëiste persoon was immers op de hoogte van de procedure in hoger beroep en heeft een advocaat gemachtigd zijn verdediging te voeren, welke advocaat de verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628).
Het EAB vermeldt in onderdeel d:
‘Within the statutory time-limit, [opgeëiste persoon] – by the agency of his defence counsel – filed an appeal against the Judgment delivered on 29.04.2019, which was received by the Court en referred, along with the case files, to the Appellate Court in Wrocław for consideration. On 11.03.2020 in the case with court file number II AKa 270/19, the
Appellate Court in Wrocław amended the Judgement of 24.04.2019. [opgeëiste persoon] was not present at the appellate trial, however he had been duly notified thereof. [opgeëiste persoon] ’s defence counsel was present at the trial, and that defence counsel indeed defended him.’
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de weergave van de verklaring die de opgeëiste persoon tijdens zijn voorgeleiding op 11 februari 2021 heeft afgelegd. De opgeëiste persoon heeft op die datum zeer gedetailleerd en uitgebreid verklaard over de procedures in Polen. De stelling van de opgeëiste persoon ter zitting van 15 april 2021 – dat er mogelijk iets mis is gegaan bij de vertaling, omdat hij tijdens de voorgeleiding ook over andere strafzaken zou hebben gesproken – vindt de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was op de zitting in hoger beroep, maar dat namens hem een advocaat aanwezig was die de verdediging heeft gevoerd. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens zijn voorgeleiding leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon deze advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De opgeëiste persoon heeft op 11 februari 2021 immers verklaard dat zijn advocaat – op zijn verzoek – in elke procedure zijn verdediging heeft gevoerd en dat hij van zijn advocaat heeft vernomen dat hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren. De rechtbank acht het, gelet op de hoogte van deze gevangenisstraf, niet aannemelijk dat de opgeëiste persoon ook in een andere zaak tot een gevangenisstraf van 25 jaren is veroordeeld en dat hij tijdens zijn voorgeleiding over die andere zaak zou hebben gesproken. Daar komt nog bij dat in onderdeel d) van het EAB ten aanzien van de procedure in eerste aanleg wordt gesproken over een
‘defence counsel who was appointed for him by the Court’,maar dat ten aanzien van de procedure in hoger beroep slechts wordt gesproken over een
‘defence counsel’. De rechtbank ziet hierin een extra bevestiging dat de advocaat door de opgeëiste persoon was gemachtigd om namens hem op te treden in de procedure in hoger beroep.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b van de OLW, waarbij een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
Het voorgaande betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Jelenia Gorá, 3rd Criminal Department(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=178582&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=102487)(
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (