ECLI:NL:RBAMS:2021:2282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
13-091232-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met mes en mishandeling in sushirestaurant te Amsterdam

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 januari 2018, waarbij de verdachte met een mes achter een 17-jarige jongen aan rende en stekende bewegingen in zijn richting maakte. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 8 april 2021, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, de vordering heeft gedaan en de verdediging door mr. B.W.J. Krämer werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de jongen heeft bedreigd en hem met een mes in de duim heeft gestoken, wat resulteerde in een snijwond. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen mes in handen had en dat de jongen zelf verantwoordelijk was voor zijn verwondingen. De rechtbank heeft echter de verklaringen van getuigen, waaronder die van een onafhankelijke getuige, als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk met een mes heeft gedreigd en de jongen heeft verwond.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was voor zijn handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde partij, terwijl ook rekening is gehouden met de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-091232-18
Datum uitspraak: 22 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.W.J. Krämer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 14 januari 2018 te Amsterdam
feit 1:
[persoon 1] heeft bedreigd door met een mes achter hem aan te rennen en daarmee stekende bewegingen in de richting van [persoon 1] te maken;
feit 2:
[persoon 1] heeft mishandeld, waarbij [persoon 1] een snijwond aan zijn duim en een gebroken pink heeft opgelopen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen. Verdachte is met een mes in zijn handen achter aangever [persoon 1] aangerend. In de daarop ontstane schermutseling heeft [persoon 1] het mes afgeweerd, waarbij hij een snijwond in zijn duim heeft opgelopen. Vervolgens is hij op de grond gevallen als gevolg waarvan zijn pink is gebroken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft geprobeerd om [persoon 1] te verjagen uit zijn sushirestaurant, maar hij had daarbij geen mes in zijn handen. Getuige [persoon 2] , die gezien meent te hebben dat verdachte met een mes achter aangever aanzat, daarmee steekbewegingen maakte en het mes meermalen als een dartpijltje naar aangever gooide, heeft zich kennelijk vergist. Immers, op het moment dat de verbalisanten ter plaatse kwamen waren verdachte en [persoon 1] nog met elkaar in gevecht. Wanneer verdachte een mes in handen zou hebben gehad, had dit door hen moeten zijn aangetroffen.
De verklaring van [persoon 4] bij de rechter-commissaris is in strijd met zijn eerder afgelegde verklaring bij de politie en is daarom onbetrouwbaar. Zijn verklaringen moeten van het bewijs worden uitgesloten.
Het is daarnaast onduidelijk op welke wijze het bij [persoon 3] geconstateerde letsel is ontstaan. Dat [persoon 1] zijn pink zou hebben gebroken als gevolg van een val tijdens het conflict met verdachte, wordt niet bevestigd door getuigen. [persoon 1] was zelf agressief en heeft de deur van het restaurant vernield. De kans is aanzienlijk dat hij daarbij een gebroken pink en een snijwond aan zijn duim heeft opgelopen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Door verdachte, [persoon 1] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] zijn verklaringen afgelegd die geen eenduidig beeld geven van wat zich die bewuste avond in en buiten voor het sushirestaurant heeft afgespeeld. Verdachte heeft zelf bovendien op diverse momenten verklaringen afgelegd die niet met elkaar te rijmen zijn. Ten tijde van zijn aanhouding heeft hij tegen een verbalisant verklaard dat hij door [persoon 1] was bedreigd en dat verdachte [persoon 1] vervolgens had gestoken. Bij zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij door [persoon 1] was geslagen en dat [persoon 1] een mes in zijn handen had. Verdachte zou geprobeerd hebben om het mes terug te pakken, waarbij [persoon 1] mogelijk onbedoeld door het mes is geraakt. Hij is achter [persoon 1] aangegaan maar had daarbij geen mes meer in zijn handen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door [persoon 1] op zijn hoofd is geslagen waarna hij buiten bewustzijn is geraakt en geen herinnering heeft aan wat er daarna in en buiten voor het restaurant is gebeurd.
Ook de getuige [persoon 5] heeft verklaringen afgelegd die op diverse punten niet met elkaar overeenstemmen.
Ondanks de diverse uiteenlopende verklaringen is echter duidelijk dat zich in het sushirestaurant een conflict heeft voorgedaan, waarna verdachte heeft geprobeerd om [persoon 1] uit zijn restaurant te verdrijven en achter hem is aangegaan. De belangrijkste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte daarbij een mes in zijn handen heeft gehad.
Met betrekking tot datgene wat zich op straat heeft afgespeeld hecht de rechtbank veel waarde aan de verklaringen van de getuige [persoon 2] . Zij kende geen van de betrokken personen en is daarom als een onafhankelijke getuige aan te merken. Vanuit haar woning heeft zij een deel van het conflict op straat tussen verdachte en [persoon 1] waargenomen. Bij de rechter-commissaris heeft zij in lijn verklaard met haar eerdere verklaring bij de politie. Aldus is ook sprake van consistente verklaringen. Haar verklaringen bevestigen de verklaring van [persoon 1] dat verdachte buiten voor het sushirestaurant met een mes achter [persoon 1] is aangegaan en dat hij steekbewegingen met dit mes heeft gemaakt. [persoon 2] heeft gezien dat [persoon 1] de steekbewegingen met een vuilniszak probeerde af te weren. Ook [persoon 1] heeft verklaard dat hij verdachte met een vuilniszak heeft proberen tegen te houden. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat de getuige [persoon 2] zich niet heeft vergist met betrekking tot de aanwezigheid van een mes in handen van verdachte.
De getuige [persoon 2] meent ook gezien te hebben dat verdachte meermalen met een mes heeft gegooid. Deze waarneming is opmerkelijk omdat geen van de andere aanwezigen hierover hebben verklaard. [persoon 1] heeft wel verklaard dat verdachte de mobiele telefoon van [persoon 1] naar hem heeft gegooid. Mogelijk heeft de getuige [persoon 2] op dit punt een en ander verkeerd geïnterpreteerd. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan de betrouwbaarheid van haar overige waarnemingen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte met een mes achter [persoon 1] is aangerend om hem uit het restaurant te verdrijven en dat hij vervolgens stekende bewegingen met het mes heeft gemaakt in de richting van [persoon 1] .
De rechtbank acht bovendien bewezen dat [persoon 1] tijdens de confrontatie op straat door verdachte met het mes in de duim van zijn linkerhand is gestoken. Door een verbalisant ter plaatse is geconstateerd dat de handen van aangever onder het bloed zaten. Aangever is overgebracht naar het OLVG. In een aan de vordering van de benadeelde partij gehechte letselverklaring van het OLVG is onder meer vermeld dat aangever een snijverwonding aan zijn linkerhand had. De verklaring van [persoon 1] dat verdachte hem met het mes heeft verwond vindt daarom steun in het bij hem geconstateerde letsel. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze snijverwonding niet veroorzaakt kan zijn door het slaan op de toegangsdeur van het restaurant. Het glas van de deur is weliswaar gebarsten maar was niet in stukken uiteen gevallen. Een snijverwonding is daarom niet goed denkbaar. Dat verdachte [persoon 1] heeft gestoken vindt tevens steun in de verklaring die verdachte zelf ter plaatse heeft afgelegd, waarin hij heeft toegegeven dat hij [persoon 1] heeft gestoken.
Dit ligt anders waar het betreft de gebroken pink van [persoon 1] . De verklaring van [persoon 1] dat deze gebroken pink het gevolg is van een ongelukkige val tijdens de confrontatie met verdachte vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Noch de getuige [persoon 2] noch enige andere getuige heeft gezien dat verdachte gevallen is. De rechtbank acht evenzogoed mogelijk dat de gebroken pink van [persoon 1] het gevolg is geweest van het met grote kracht slaan door hem op de deur van het sushirestaurant. Verdachte wordt daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 14 januari 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes achter die [persoon 1] aan te rennen en stekende bewegingen met dat mes naar die [persoon 1] te maken;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 14 januari 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door hem met een mes in zijn duim te steken waardoor die [persoon 1] pijn en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 1 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging moet worden uitgegaan van de in eerste instantie door het Openbaar Ministerie op de TOM-zitting aangeboden taakstraf van 100 uren. De eis is daarom veel te hoog.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een 17-jarige jongen die zich hinderlijk gedroeg in zijn afhaalrestaurant, met een mes in zijn handen naar buiten gejaagd. Op straat, voor het restaurant, is verdachte de jongen achterna gegaan, waarbij hij de jongen heeft bedreigd door stekende bewegingen met het mes te maken in zijn richting. Tijdens de daarop volgende schermutseling heeft de jongen een snijwond aan zijn duim opgelopen. Door de bedreiging en de mishandeling heeft verdachte angst, letsel en pijn veroorzaakt bij de jongen. Bovendien kan worden aangenomen dat dit soort incidenten op de openbare weg omstanders en buurtbewoners een onveilig gevoel geven.
Hoewel uit het dossier kan worden afgeleid dat de jongen zelf aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van het conflict tussen hem en verdachte, heeft verdachte op een volstrekt verkeerde en onverantwoorde wijze daarop gereageerd.
In aanmerking genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) acht de rechtbank voor de feiten een taakstraf van 120 uren passend en geboden. De rechtbank ziet geen argumenten om boven deze straf uit te gaan.
De feiten zijn inmiddels gedateerd. Bovendien hebben de uit het gebeuren voortgekomen spanningen er toe geleid dat de relatie van verdachte is beëindigd en dat hij zijn aandeel in het restaurant van de hand heeft gedaan. Verdachte heeft daarom al veel negatieve invloed van zijn handelen ondervonden.
Verdachte heeft een vrijwel blanco strafblad en is nooit eerder voor een geweldsdelict veroordeeld. De rechtbank acht het risico klein dat verdachte zich opnieuw aan een soortgelijk feit zal schuldig maken. De rechtbank ziet dan ook niet de meerwaarde van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf. Aldus komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
7.3.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1], bijgestaan door mr. C.C.J. Tuip, vordert
€ 2.500,-aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede een bedrag van € 9,24 aan proceskosten, in de vorm van reiskosten naar zijn advocaat.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering een te grote belasting van het strafproces inhoudt. De benadeelde partij was namelijk zelf zeer agressief en hinderlijk en heeft deels eigen schuld aan de door hem opgelopen schade. Bovendien is mogelijk een deel van het letsel door hemzelf veroorzaakt tijdens het vernielen van de deur. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewezen verklaarde mishandeling alleen betrekking heeft op een snijverwonding aan de duim en niet mede op de gebroken pink, zoals is ten laste gelegd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van eigen schuld. Dat de benadeelde partij een verwijtbaar aandeel heeft gehad in het ontstaan van het conflict tussen hem en verdachte wil nog niet zeggen dat het mede aan de benadeelde partij zelf te wijten is geweest dat hij door verdachte met een mes achterna is gezeten en daarbij een verwonding heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 januari 2018).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op
€ 9,24(reiskosten in verband met afspraken advocaat).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 250,-(tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 9.24(negen euro en vierentwintig cent).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 250,-(tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal
5dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2021.
[…]

1.[…]

[…]

2.[…]

[…]

4.[…]

[…]