Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 16 november 2020. Het EAB was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Polen op 16 september 2020 en betrof een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden, waarvan nog één jaar en acht maanden resteerde. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld tijdens openbare zittingen op 1 en 2 december 2020, en opnieuw op 8 januari 2021. Tijdens de laatste zitting was de opgeëiste persoon via telehoren aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep, wat in strijd is met de vereisten van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat het EAB niet voldoet aan de eisen van deze wet, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van het hoger beroep. Hierdoor is de overlevering geweigerd. De rechtbank heeft ook het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.