In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een eet- en drinkgelegenheid, die door de burgemeester van Amsterdam een last onder bestuursdwang was opgelegd. De last was opgelegd omdat de onderneming zich herhaaldelijk niet aan de coronamaatregelen had gehouden, waaronder de avondklok. De verzoekster, een grillroom, had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 april 2021 werd duidelijk dat de politie op verschillende momenten had geconstateerd dat de onderneming geopend was, ondanks de geldende coronamaatregelen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster, die financieel afhankelijk is van de openstelling van de zaak, afgewogen tegen het belang van de handhaving van de coronamaatregelen door de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van handhaving zwaarder weegt, gezien de ernst van de overtredingen en de risico's voor de volksgezondheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat het bestreden besluit tot onomkeerbare financiële schade zou leiden. De uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. T. Rijs, en is op 4 mei 2021 bekendgemaakt aan de partijen.