Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Beschuldiging
3.Waardering van het bewijs
4.Beslissing
spreektverdachte daarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van witwassen van een geldbedrag van € 500.050,- op 19 juni 2018 en een onbekend geldbedrag op 10 april 2018. Het onderzoek, dat begon na informatie van een Amerikaanse liaison officier, leidde tot de aanhouding van de verdachte en medeverdachten na het aantreffen van een aanzienlijk geldbedrag in een auto. Tijdens de zittingen op 22 maart, 23 maart en 3 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. E. van Doorn, bewijs gepresenteerd dat de verdachte betrokken was bij het witwassen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Bijl, pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de rol van de verdachte niet van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van medeverdachten en dat zijn rol als dekmantel niet voldoende was om hem als medepleger te kwalificeren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, zowel voor het geldbedrag van € 500.050,- als voor het onbekende geldbedrag op 10 april 2018. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.