ECLI:NL:RBAMS:2021:2199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
13/997027-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen witwassen na onvoldoende bewijs van betrokkenheid

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het (mede)plegen van witwassen van een geldbedrag van € 500.050,- op 19 juni 2018 en een onbekend geldbedrag op 10 april 2018. Het onderzoek, dat begon na informatie van een Amerikaanse liaison officier, leidde tot de aanhouding van de verdachte en medeverdachten na het aantreffen van een aanzienlijk geldbedrag in een auto. Tijdens de zittingen op 22 maart, 23 maart en 3 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. E. van Doorn, bewijs gepresenteerd dat de verdachte betrokken was bij het witwassen, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Bijl, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de rol van de verdachte niet van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van medeverdachten en dat zijn rol als dekmantel niet voldoende was om hem als medepleger te kwalificeren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, zowel voor het geldbedrag van € 500.050,- als voor het onbekende geldbedrag op 10 april 2018. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997027-19
Datum uitspraak: 3 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 maart 2021, 23 maart 2021 en 3 mei 2021
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Bijl naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is samengevat tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van witwassen of schuldwitwassen van een geldbedrag van
€ 500.050,- (op 19 juni 2018) en
een onbekend geldbedrag (op 10 april 2018).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
2.1.
Inleiding
Op 26 februari 2018 is er informatie binnengekomen afkomstig van een Amerikaanse liaison officier, dat [medeverdachte 1] , (hierna: [medeverdachte 1] ) betrokken zou zijn bij het witwassen van drugsgeld. Hierop is het onderzoek Glendora gestart, waarbij onder andere telefoontaps zijn aangesloten, observaties zijn uitgevoerd en camera’s zijn geplaatst bij het perceel aan de [adres] . Hier bevindt zich de woning waar [medeverdachte 1] , zijn vrouw [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en zijn kinderen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (hierna onderscheidenlijk: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) verblijven. Vanaf 1 maart 2018 zijn er processen-verbaal binnengekomen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), die informatie bevatten over [medeverdachte 1] . Hij zou, samen met zijn kinderen, betrokken zijn bij activiteiten met betrekking tot ondergronds bankieren en het versturen van drugsgeld naar Zuid-Amerika.
Op 19 juni 2018 zijn [medeverdachte 3] en zijn vriend [verdachte] (hierna: [verdachte] ) aangehouden in Rotterdam waarbij een geldbedrag van ruim vijf ton werd aangetroffen in de auto. Nadat [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn heengezonden, is het onderzoek voortgezet.
Op 6 november 2018 is op basis van de onderzoeksresultaten besloten over te gaan tot de aanhouding van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De zaken van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] zijn gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld op zitting. De rechtbank doet vandaag uitspraak in de zaken van genoemde vijf verdachten.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde bewezen kan worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 500.050,- op 19 juni 2018
Bewezen kan worden dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] het aangetroffen geldbedrag van € 500.050,- tezamen en in vereniging hebben verworven en voorhanden hebben gehad. Rond half zes hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] via Whatsapp contact gehad. [medeverdachte 3] heeft “wakka shit verdienen” aan [verdachte] gestuurd. Vervolgens zegt [medeverdachte 3] dat hij naar [verdachte] toekomt. Er wordt gezien dat [medeverdachte 3] [verdachte] ophaalt in zijn taxi en vervolgens rijden ze met de taximeter aan naar Rotterdam. Het aandeel van [verdachte] heeft eruit bestaan dat hij een legitieme cover was voor het ophalen van geld in Rotterdam door zogenaamd als passagier mee te rijden in de taxi van [medeverdachte 3] .
Ten aanzien van het onbekende geldbedrag op 10 april 2018
Bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] tezamen en in vereniging een onbekend geldbedrag hebben overgedragen of ontvangen op 10 april 2018. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 3] , net als op 19 juni 2018, in opdracht van [medeverdachte 1] in de BMW met [verdachte] naar Rotterdam is gereden waarbij hij de taximeter heeft aangezet. Ook zijn er telefoongesprekken gevoerd tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] die gelijkenissen vertonen met de gesprekken die zij op 19 juni 2018 hebben gevoerd. Gelet op al deze overeenkomsten met de geldoverdracht van 19 juni 2018 en het feit dat de verdachten hiervoor geen verklaring geven, kan het niet anders dan dat ook hier een geldoverdracht heeft plaatsgevonden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 500.050,- op 19 juni 2018
Niet kan worden geconcludeerd dat [verdachte] had kunnen en moeten weten dat [medeverdachte 3] een geldbedrag ging ophalen in Rotterdam. Dat kan niet uit de Whatsapp conversatie worden afgeleid en ook niet uit wat [verdachte] heeft kunnen horen van het door [medeverdachte 3] in de auto met [medeverdachte 1] gevoerde telefoongesprek. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat het geld zichtbaar in de auto lag en op de telefoon van [verdachte] zijn geen directe bewijzen aangetroffen voor betrokkenheid bij witwassen of het koerieren van grote contante geldbedragen die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Ten aanzien van het onbekende geldbedrag op 10 april 2018
Niet is gebleken dat [verdachte] daadwerkelijk is meegegaan naar Rotterdam. Evenmin is vast te stellen dat er in Rotterdam geld is opgehaald laat staan dat [verdachte] daar iets van af wist. Hij kon dit ook niet vermoeden aan de hand van de telefoongesprekken die [medeverdachte 3] heeft gevoerd met zijn vader tijdens de rit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 500.050,- op 19 juni 2018
De rechtbank heeft in het vonnis van heden ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] geoordeeld dat zij het bewezen acht dat [medeverdachte 3] op 19 juni 2018 in opdracht van [medeverdachte 1] naar Rotterdam is gereden en daar een geldbedrag van € 500.050,- heeft opgehaald bij een onbekend gebleven man. Voorafgaand aan de rit is er enige communicatie geweest tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] waaruit blijkt dat hij wel enig idee heeft gehad van wat er zich zou gaan afspelen. Uit de berichten volgt dat [medeverdachte 3] [verdachte] uitnodigt om met hem geld te gaan verdienen en [verdachte] snapt deze uitnodiging direct. In Rotterdam pakt hij de tas en zet die voor zijn voeten. Uit foto’s blijkt dat het geld in de tas deels zichtbaar is en de rechtbank gaat er ook vanuit dat [verdachte] dat geld heeft gezien voordat [medeverdachte 3] zijn jas daarover legde. Niet blijkt echter dat zijn rol meer heeft omvat dan het zijn van een dekmantel door zogenaamd als passagier van [medeverdachte 3] mee te rijden in de taxi naar Rotterdam. Het optreden als dekmantel is naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig gewicht dat die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Nu medeplichtigheid niet (subsidiair) ten laste is gelegd, wordt verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onbekende geldbedrag op 10 april 2018
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat er op 10 april 2018 geld is ontvangen of overgedragen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar overeenkomsten zijn met de geldoverdracht van 19 juni 2018, maar dat er ook belangrijke verschillen zijn. Zo is er op 10 april 2018, in tegenstelling tot 19 juni 2018, geen geldbedrag aangetroffen en wordt er in de tapgesprekken op geen enkel moment gesproken over geld, ook niet in versluierde taal. Dat [medeverdachte 3] die dag met [verdachte] in zijn taxi naar Rotterdam is gereden in opdracht van [medeverdachte 1] , is onvoldoende om te concluderen dat het niet anders kan dan dat daar een geldbedrag is opgehaald of is overgedragen. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van dit onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2021.
[(...)]