ECLI:NL:RBAMS:2021:2185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
13/015195-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en vernieling van een autoraam

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 20 oktober 1986, die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2019, waarbij de verdachte een autoraam heeft ingeslagen, waardoor een glassplinter in het oog van het slachtoffer, [benadeelde partij 1], terechtkwam. Het slachtoffer heeft hierdoor blijvend verminderd gezichtsvermogen opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dader is van de mishandeling, maar sprak hem vrij van de zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en vernieling, en legde een taakstraf van 120 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële schade. De vordering van de werkgever van het slachtoffer werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen rechtstreeks belang had bij de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/015195-20
Datum uitspraak: 4 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op 20 oktober 1986 te Amsterdam,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2021.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A-M. Ruijs-Verweij, en van wat de (gemachtigde) raadsman van verdachte,
mr. M.M.J. Nuijten, naar voren heeft gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , die zich als benadeelde partijen in dit strafproces hebben gevoegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (sterk) verminderd gezichtsvermogen (waarbij er sprake is van een langdurig herstel en/of blijvend letsel), heeft toegebracht door met zijn vuist tegen/op een raam te slaan, als gevolg waarvan dit brak en (een) glassplinter(s) in het oog van die [benadeelde partij 1] terechtkwam(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door met zijn vuist tegen/op een raam te slaan, als gevolg waarvan dit brak en (een) glassplinter(s) in het oog van die [benadeelde partij 1] terechtkwam(en), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (sterk) verminderd gezichtsvermogen (waarbij er sprake is van een langdurig herstel en/of blijvend letsel) ten gevolge heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 8 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een autoraam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.1.1.
[benadeelde partij 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling en vernieling. Hij reed, aldus zijn aangifte, op 8 mei 2019 op de linkerrijstrook van de A10 richting de A5. Hij wilde inhalen en zag dat op hetzelfde moment een grijze auto ook wilde inhalen. [benadeelde partij 1] moest afremmen omdat die auto voor de zijne opdook. Hij zag dat de grijze auto weer terugreed naar de rechterrijstrook. [benadeelde partij 1] reed op de linkerrijstrook die auto voorbij. Hij zag dat de bestuurder van de grijze auto met zijn linkerhand gebaren maakte. [benadeelde partij 1] nam de afslag S102. Even later werd hij afgesneden door de bestuurder van de grijze auto die vervolgens zijn auto voor die van [benadeelde partij 1] plaatste. [benadeelde partij 1] zag dat de bestuurder uitstapte en naar zijn auto liep. [benadeelde partij 1] deed zijn raam een stukje naar beneden. Nog voordat hij iets kon zeggen, sloeg de man het raam van [benadeelde partij 1] auto kapot. Het raam versplinterde en er kwamen glassplinters in het gezicht en het linkeroog van [benadeelde partij 1] . Hij kon het kenteken van de auto noteren. [benadeelde partij 1] is naar de huisartsenpost van het AMC gebracht. Er is daar een glassplinter uit zijn oog verwijderd.
3.1.2.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte degene is die het autoraam heeft ingeslagen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat deze vraag in positieve zin moet worden beantwoord. Zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde zware mishandeling en tot bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en de onder 2 ten laste gelegde vernieling van een autoraam.
3.3
Het standpunt van de verdediging
3.3.1.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken en dat als volgt onderbouwd.
3.3.2.
Er kan worden betwijfeld of verdachte de dader is. Verdachte is niet aangehouden op de plaats van het delict. Er heeft geen confrontatie van verdachte met de aangever plaatsgevonden. Er zijn ook geen getuigen van het incident. De personen die zijn gehoord, zijn geen getuige geweest van het voorval. Er zijn geen camerabeelden. En er is ook geen ander objectief bewijsmateriaal – zoals dna-materiaal – dat in de richting van verdachte wijst. Er ligt alleen een aangifte van mishandeling en vernieling. Gelet op alles wat er niet is, is er ruimte voor twijfel dat verdachte de dader is.
3.3.3.
Als wel wordt aangenomen dat verdachte de dader is, dan geldt dat de door hem verrichte handeling – het met de vuist inslaan van het autoraam – op zichzelf geen handeling is die zonder meer gericht is op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte het raam zou hebben ingeslagen, is niet vast te stellen dat verdachte door het inslaan van het raam willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
3.3.4.
Uit de medische informatie volgt bovendien dat bij [benadeelde partij 1] sprake is geweest van een bacteriële infectie die een cornea-infiltraat (hoornvliesontsteking) heeft veroorzaakt. Deze ontsteking heeft geleid tot een litteken op het hoornvlies. Het gezichtsvermogen van [benadeelde partij 1] is met name verminderd door het irregulaire oppervlak van het litteken. Het is de vraag of dat gevolg dan nog voor rekening van verdachte moet komen. Als de ontsteking er niet was geweest dan was er ook geen bobbelig litteken geweest en dan zou het zicht mogelijk niet zijn verminderd.
3.3.5.
De raadsman heeft zich wat betreft de onder 2 ten laste gelegde vernieling van het autoraam gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat verdachte degene is geweest die op woensdag 8 mei 2019 het autoraam van [benadeelde partij 1] heeft ingeslagen, met alle gevolgen van dien.
3.4.2.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij, direct nadat zijn autoraam was ingeslagen, het kenteken heeft genoteerd van de auto van de man die zijn raam had ingeslagen. De politie heeft onderzoek gedaan naar dat kenteken en is uitgekomen bij degene op wiens naam de auto stond: de vader van verdachte. Verdachtes vader voldoet niet aan het signalement dat [benadeelde partij 1] van de dader had gegeven. De vader van verdachte heeft verklaard dat zijn zoon [verdachte] die auto gebruikt en dat hij begin mei (2019) bij slagerij [naam] werkte. [werkgever] heeft verklaard dat verdachte meestal in de auto van zijn vader naar zijn werk kwam. Hij heeft verder verklaard dat verdachte op 8 mei 2019 moest werken en dat hij van een van de werknemers had vernomen dat verdachte op een woensdagochtend met bebloede rechterknokkels op het werk arriveerde. Ook heeft de politie onderzoek gedaan naar de telefoongegevens van de telefoon met het nummer dat bij verdachte in gebruik was. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat deze telefoon in de ochtend van 8 mei 2019 op weg was van Amsterdam naar Beverwijk. Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat die telefoon op die ochtend contact maakte met het nummer dat in gebruik was bij [ex-partner] , met wie verdachte in mei 2019 een relatie had. Zij heeft op 30 juni 2019 desgevraagd verklaard dat zij zich herinnerde dat verdachte begin mei 2019 gewond was. Hij had volgens haar ‘iets met zijn hand, een wondje’. Zij heeft verder verklaard dat verdachte had gezegd dat hij ruzie had gehad met iemand die hem afsneed op de snelweg en dat hij haar nog een foto van zijn hand had gestuurd.
3.4.3.
Naar het oordeel van de recht maken al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, dat het boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte op 8 mei 2019 het autoraam van [benadeelde partij 1] heeft ingeslagen.
3.4.4.
Buiten kijf is dat het letsel dat [benadeelde partij 1] heeft opgelopen, kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Een arts heeft een glassplinter uit het oog van [benadeelde partij 1] verwijderd. Door littekenweefsel in de visuele as is het zicht van het linkeroog blijvend verminderd. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden als zelfstandig kraanbedienaar niet meer kan uitoefenen. Er is dus sprake is van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn beroepsbezigheden als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. [1]
3.4.5.
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.4.6.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door het inslaan van het raam waar [benadeelde partij 1] zich achter bevond, waardoor er een glassplinter in het oog van [benadeelde partij 1] kwam, zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling en dat die mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had.
3.4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door verdachte verrichte gedraging (het inslaan van het autoraam) en het letsel van het slachtoffer (het verminderd gezichtsvermogen als gevolg van een litteken op het hoornvlies), dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van die bewezenverklaarde gedraging aan verdachte kan worden toegerekend. Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, doorbreken tussenkomende andere factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders wanneer de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg. [2]
3.4.8.
In deze zaak staat vast dat verdachte een raam heeft ingeslagen waardoor het slachtoffer een glassplinter in zijn oog kreeg. Het slachtoffer heeft een medische behandeling ondergaan waarbij gebruik is gemaakt van een bandagecontactlens. Door een bacteriële infectie ontstond na enkele dagen een cornea-infiltraat (hoornvliesontsteking) met als gevolg een litteken op het hoornvlies met een onregelmatig oppervlak. Het gezichtsvermogen is in het bijzonder verminderd door het onregelmatige oppervlak van het litteken.
3.4.9.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van verdachte een noodzakelijke factor (condicio sine qua non) is geweest voor het ingetreden gevolg. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan de gedraging van verdachte kan worden toegerekend. [3] Het optreden van de bacteriële infectie maakt dit niet anders.

4.Bewezenverklaring

4.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde en wel dat:
1. hij op 8 mei 2019 in Nederland [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door met zijn vuist tegen een raam te slaan, als gevolg waarvan dit brak en een glassplinter in het oog van die [benadeelde partij 1] terechtkwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een verminderd gezichtsvermogen (waarbij er sprake is van een langdurig herstel en blijvend letsel) ten gevolge heeft gehad;
2. hij op 8 mei 2019 in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een autoraam, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield.
4.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen staan in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich stelt onder toezicht van de reclassering. Zij heeft verder gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van honderdtwintig uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig dagen.
8.2.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, als het tot een veroordeling komt, een minder zware straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft in november 2020 zijn eigen slagerij geopend. Hij werkt zeven dagen per week. Het gaat om een oud feit en verdachte heeft sindsdien geen strafbare feiten gepleegd. Een taakstraf is wel op zijn plaats maar honderdtwintig uur is niet passend. Het gaat om een mishandeling met weliswaar ernstige gevolgen maar die gevolgen kunnen worden verdisconteerd in de schadevergoeding. Een voorwaardelijke (gevangenis)straf zou op zijn plek zijn geweest als het om een minder oude zaak zou gaan. De proeftijd zou tot een jaar kunnen worden beperkt en een bijzondere voorwaarde is niet zinvol omdat verdachte niet open staat voor toezicht door de reclassering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
Verdachte heeft op 8 mei 2019 zich buitengewoon asociaal gedragen in het verkeer. In zijn verkeerswoede heeft hij [benadeelde partij 1] , een medeweggebruiker, afgesneden en gedwongen te stoppen. Hij is naar de auto van [benadeelde partij 1] gelopen en heeft vervolgens direct het autoraam van [benadeelde partij 1] ingeslagen, met alle gevolgen van dien. Dit zinloze geweld heeft bij [benadeelde partij 1] geleid tot ernstig letsel, namelijk verminderd gezichtsvermogen. Hij kan zijn werk als kraanmachinist niet meer doen. Verdachte is er na het incident vandoor gegaan om zo zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Hij heeft niet met de reclassering willen praten en is ook niet naar de zitting gekomen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden.
8.3.3.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 april 2021. Uit het strafblad blijkt dat verdachte eerder (onherroepelijk) is veroordeeld. De rechtbank laat dit in het nadeel van verdachte meewegen.
8.3.4.
Wat de persoon van verdachte betreft moet de rechtbank het, naast hetgeen de raadsman over verdachte heeft verteld, doen met wat uit het dossier naar voren komt. Uit de stukken rijst een zorgelijk beeld van verdachte. Hij kan kennelijk zijn agressie niet reguleren en heeft zich in het verleden meermalen misdragen. Verdachte is niet ingegaan op de uitnodiging van de reclassering voor een gesprek. Nadat verdachte was uitgelegd wat een reclasseringsadvies behelst, heeft hij te kennen gegeven niet te zullen komen. “Ik kan niks met een reclasseringsadvies, word er niet wijzer van en krijg er hoofdpijn van”, zo liet verdachte de reclassering weten.
8.3.5.
De rechtbank legt een taakstraf van honderdtwintig uur op. Het moet verdachte duidelijk zijn dat hij conflicten niet met geweld moet oplossen. Het is daarnaast zaak dat wordt voorkomen dat verdachte zich weer misdraagt. De rechtbank legt verdachte daarom, als stok achter de deur, een voorwaardelijke gevangenisstraf op. Mocht verdachte weer een strafbaar feit plegen dan kan hij erop rekenen dat hij een tijd zal worden opgesloten. De rechtbank ziet geen heil in een verplicht reclasseringstoezicht. Het is nu aan verdachte zelf om op het rechte pad te blijven.
9.1.
De vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
9.1.1.
, die zich als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, vordert een bedrag van € 899,72 aan materiële-schadevergoeding (medische kosten
(€ 565,36); reis- en parkeerkosten in verband met bezoek aan arts of therapeut (€ 184,36) en bril (€ 150,-) en een bedrag van € 2.250,- aan immateriële-schadevergoeding, in totaal € 3.149.72, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gemaakte medische kosten (€ 565,36); reis- en parkeerkosten in verband met bezoek aan arts of therapeut (€ 184,36) en kosten van een bril (€ 150,-) zijn onderbouwd en niet betwist. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met de mishandeling zodat de gevorderde vergoeding daarvan zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het indienen van de vordering.
9.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het BW naar billijkheid. In het bijzonder gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, begroot de rechtbank deze immateriële schade op het bedrag van € 2.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de mishandeling.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is jegens [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank legt in het belang van [benadeelde partij 1] , als extra waarborg voor betaling aan [benadeelde partij 1] , aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op. Verdachte is verplicht de staat een bedrag van in totaal € 3.149,72 ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen.
9.3.
De vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] .
9.3.1.
[benadeelde partij 2] , de werkgever van [benadeelde partij 1] , die zich ook als benadeelde partij heeft gevoegd, vordert € 16.449,09 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gaat om de ziektegelduitbetaling van
€ 15.977,84 en de kosten van de bedrijfsarts Bedrijfsgezondheidsdienst Noord-West van € 471,25.
9.3.2.
Op grond van artikel 361, tweede lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering als haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Aangezien de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . strekt tot vergoeding van de ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde feit geleden schade, terwijl dat feit jegens [benadeelde partij 1] is gepleegd en [benadeelde partij 2] . derhalve niet zelf is getroffen in enig belang dat door de met dat feit overtreden strafbepaling wordt beschermd, heeft [benadeelde partij 2] . niet als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade geleden. [4]
9.3.3.
[benadeelde partij 2] . zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
9.3.4.
[benadeelde partij 2] . en verdachte zullen ieder de eigen proceskosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
2 (twee) maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 899,72 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering (17 maart 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, en tot een bedrag van € 2.250,- (tweeduizend tweehonderdenvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag (
€ 3.149,72) aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 3.149,72(drieduizend honderdnegenenveertig euro en tweeënzeventig cent) te betalen, zijnde het totaal van de materiële- en immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover zoals hiervoor is aangegeven. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 (éénenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [benadeelde partij 2] . niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat [benadeelde partij 2] . en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2021.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]