RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer: 8903421 EA VERZ 20-907
beschikking van: 1 februari 2021
func.: 534
beschikking van de kantonrechter
de besloten vennootschap [verzoekster] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. I. Luijt-Visser
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder
nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. C. Hofmans
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoekster] heeft op 27 november 2020 een verzoekschrift ex artikel 7:671b lid 1 sub b. jo. 7: 669 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend met (zelfstandige en voorwaardelijke) tegenverzoeken.
Op 11 januari 2021 is de zaak mondeling behandeld. Namens [verzoekster] is verschenen de heer [naam] , vergezeld door de gemachtigde. Ook [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, [verzoekster] mede aan de hand van ter zitting overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben verder nog vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Na verder debat is beschikking bepaald op heden.
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1978, is op 23 maart 2015 bij [verzoekster] in dienst getreden in de functie van administrateur, tegen een laatstelijk betaald uurloon van € 19,23 bruto en een arbeidsduur van 32 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de (meest recente versie van de) cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao).
1.2.In een functioneringsverslag van 12 juli 2019 is, naast een aantal actiepunten ten aanzien van het functioneren van [verweerder] zoals nauwkeuriger werken en ‘het over het algemeen de verantwoording nemen’, het volgende opgenomen:
“(…) [verweerder] is een belangrijke schakel. Hierbij aangegeven dat de rol van [naam]( [naam] , aanvulling kantonrechter)
( [naam] is voor [verzoekster] de ‘controller’ op financieel gebied) dan op termijn minder moet worden en de bedoeling was dat [verweerder] dan door zou groeien in zijn rol.”
1.3.In een functioneringsverslag van 18 november 2019 is door [naam] (hierna: [naam] ) opgemerkt dat de nauwkeurigheid en accuraatheid verbeterd is en dat [verweerder] inhoudelijke kennis van de boekhouding heeft. Organisatie van het werk en timemanagement moet beter, net als telefoongebruik tijdens werk en de non-verbale communicatie.
1.4.In april 2020 heeft [verweerder] verzocht om urenuitbreiding en een loonsverhoging vanwege zijn persoonlijke omstandigheden.
1.5.Op 8 mei 2020 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de directie. [verzoekster] heeft laten weten over de verzoeken nog te willen nadenken.
1.6.Op 4 juni 2020 heeft [verzoekster] aan [verweerder] een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) aangeboden waarin het dienstverband met [verweerder] zou worden beëindigd wegens een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de uitvoering van zijn werkzaamheden. Ook is [verweerder] per direct vrijgesteld van werkzaamheden. [verweerder] heeft de vso niet geaccepteerd.
1.7.Op 29 juni 2020 heeft [verzoekster] ten behoeve van [verweerder] een aanvraag bedrijfseconomisch ontslag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag is in een beslissing van 2 oktober 2020 afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor de functie van [verweerder] noodzakelijkerwijs zou komen te vervallen.
Verzoeken en verweer
2. [verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met ingang van de eerst mogelijke datum te ontbinden vanwege bedrijfseconomische redenen, onder toekenning aan [verweerder] van een transitievergoeding van € 5.547,40 bruto en [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd – kort samengevat – dat het UWV haar toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen ten onrechte heeft geweigerd. [verzoekster] is de afgelopen vijf jaar sterk gegroeid, waardoor functies elkaar zijn gaan overlappen en daarom een efficiencyslag nodig is. Ook de coronacrisis noopt daartoe omdat de resultaten hierdoor teruglopen. Bovendien is binnen [verzoekster] sprake van een (deels nog te implementeren) automatiseringsslag, hetgeen directe invloed heeft op (de omvang van) de werkzaamheden van [verweerder] als administrateur. Tijdens de afwezigheid van [verweerder] is bovendien gebleken dat [verweerder] weinig werkzaamheden had en dat de afdeling beter functioneert zonder hem, waarna [verzoekster] op 24 juni 2020 heeft besloten om de functie van administrateur per 1 augustus 2020 te laten vervallen. De overgebleven taken zijn verdeeld over de directeur, een externe accountant, de medewerker boekhouding, de administratief medewerker dan wel elders in de organisatie neergelegd. De functie van administrateur is een niet-uitwisselbare functie, zodat geen aanleiding bestaat voor afspiegeling. Aan [verweerder] zijn nimmer promotiekansen voorgehouden of is tegen hem gezegd dat hij op termijn de rol van [naam] , die bovendien een geheel andere functie heeft, zou kunnen overnemen, noch dat ter vervanging van hem en [naam] een financieel manager zou worden aangetrokken. Dat laatste is alleen in overweging genomen, aldus [verzoekster] .
4. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Op zijn verweer wordt hierna, voor zover van belang voor de te nemen beslissing, nader ingegaan.
5. [verweerder] stelt ook een aantal tegenverzoeken in. Primair verzoekt hij het verzoek van [verzoekster] af te wijzen en [verzoekster] te veroordelen hem binnen drie dagen na betekening van de uitspraak in deze procedure te werk te stellen in de bedongen arbeid dan wel de gewijzigde arbeid onder verbeurte van een dwangsom. Voorts verzoekt hij veroordeling van [verzoekster] tot betaling van achterstallig salaris van € 2.584,71 bruto met daarover de wettelijke verhoging van € 1.292,35 en de wettelijke rente en tot het verstrekken van de juiste loonstroken vanaf januari 2020, eveneens onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. Subsidiair verzoekt [verweerder] de ontbinding uit te spreken op een termijn van twee maanden, hem een transitievergoeding toe te kennen van € 5.881,44, en voor recht te verklaren dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Verder verzoekt [verweerder] in dat geval hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,- bruto en [verzoekster] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris, het verstrekken van de juiste loonstroken en in de proceskosten.
6. [verweerder] voert ter onderbouwing van zijn subsidiaire verzoeken – kort gezegd – aan dat [verzoekster] op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor noodzakelijk is dat zijn functie komt te vervallen. In tegendeel, [verzoekster] verdraait de feiten en omstandigheden en is niet geloofwaardig in haar verzoek. Voorts heeft zij [verweerder] zonder grond op non-actief gesteld en geen enkele moeite gedaan hem te herplaatsen, hetgeen in dit verband als ernstig verwijtbaar moet worden gekwalificeerd.
7. Op grond van de cao heeft [verweerder] met ingang van 1 januari 2020 aanspraak op een hoger uurloon van € 20,- bruto en een overwerk uurloon van € 26,-. Hij heeft in 2020
€ 1.273,68 bruto te weinig loon ontvangen. Ook is sprake van achterstallig vakantiegeld van € 3,53 bruto. [verweerder] heeft in 2020 voorts overuren gemaakt die niet zijn uitbetaald, te begroten op € 1.307,50 bruto (48,75 uur x 26,- + 2 x 20,-).
8. [verzoekster] voert verweer dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.
Beoordeling