In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en [eiser 2], wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [minderjarige], en [gedaagde]. De zaak betreft de uitleg van een afspraak die tijdens een zitting bij het hof is gemaakt over de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. Het vonnis van 3 mei 2017 verplichtte [gedaagde] om het medisch dossier van [minderjarige] te verstrekken, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-nakoming. Na het instellen van hoger beroep door [gedaagde] en een schorsing van de tenuitvoerlegging, vorderde [eiser] dat de rechtbank de schorsing opheft en vaststelt dat [gedaagde] dwangsommen verschuldigd is.
De rechtbank oordeelt dat de afspraken die op 1 juni 2017 zijn gemaakt, impliceren dat [eiser] geen aanspraak kan maken op dwangsommen die zijn verbeurd tussen 16 mei 2017 en 1 juni 2017. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] direct actie heeft ondernomen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen door hoger beroep in te stellen en een verzoek tot schorsing in te dienen. De afspraken die tijdens de zitting zijn gemaakt, zijn volgens de rechtbank redelijk en impliceren dat de dwangsommen niet geëxecuteerd zullen worden.
Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De rechtbank hoopt dat met deze uitspraak het geschil tussen partijen, dat al 11 jaar voortduurt, tot een einde komt, met het belang van [minderjarige] in het achterhoofd.