Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
13/075286-17 (tul)
Rechtbank Amsterdam
Op 21 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld, afpersing en dwang. De zaak was aanhangig gemaakt naar aanleiding van een incident op 19 november 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd geld af te persen van medewerkers van een winkel. Tijdens de zitting op 20 mei 2020 en 21 april 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. T.T.H.M. Bruers, gehoord. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak. De rechtbank heeft de camerabeelden en de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor geweld of bedreiging met geweld, en dat de verdachte niet had gedwongen tot afgifte van geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde. Tevens werden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe feit. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 21 april 2021.