ECLI:NL:RBAMS:2021:2112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
13/015861-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor diefstal met geweld, afpersing en dwang

Op 21 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld, afpersing en dwang. De zaak was aanhangig gemaakt naar aanleiding van een incident op 19 november 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd geld af te persen van medewerkers van een winkel. Tijdens de zitting op 20 mei 2020 en 21 april 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. T.T.H.M. Bruers, gehoord. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak. De rechtbank heeft de camerabeelden en de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor geweld of bedreiging met geweld, en dat de verdachte niet had gedwongen tot afgifte van geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde. Tevens werden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe feit. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 21 april 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/015861-20, 13/125012-19 (tul), 13/183563-17 (tul) en
13/075286-17 (tul)
Datum uitspraak: 21 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans ingeschreven op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2020 en 21 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 november 2019 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
primair:diefstal van geld met geweld en/of bedreiging met geweld tegen medewerkers van de [naam shop];
en/of
afpersing van een geldbedrag van medewerkers van de [naam shop];
subsidiair:
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld medewerkers van de [naam shop] wederrechtelijk dwingen tot afgifte van een geldbedrag.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu geen sprake is geweest van geweld of een bedreiging met geweld.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken. Er is geen sprake geweest van geweld of een bedreiging met geweld. Verdachte heeft de medewerkers van de [naam shop] niet tot afgifte van een geldbedrag gedwongen. Er is geen sprake geweest van een dreigende houding van verdachte en uit de camerabeelden blijkt dat de medewerkers en verdachte gemoedelijk met elkaar om gingen. Het geld werd vervolgens door de medewerkers, bij terugkomst van verdachte om 20:00 uur, op aanraden van de eigenaar meegegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte – niet bewezen dat sprake is geweest van geweld of een bedreiging met geweld. De rechtbank neemt wel aan dat verdachte de woorden zoals tenlastegelegd heeft geuit, maar kan niet vaststellen dat deze woorden bedreigend zijn geweest. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de camerabeelden en de daarop zichtbare non-verbale communicatie. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primaire ten laste gelegde.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank kan, zoals hiervoor is overwogen, niet vaststellen dat de door verdachte geuite woorden bedreigend zijn geweest. Dat er een bobbel zichtbaar was onder de kleding van verdachte en dat verdachte om 20:00 uur naar de winkel is terug gekomen, leveren naar het oordeel van de rechtbank (op zichzelf genomen, noch in samenhang beschouwd) geen feitelijkheden op van zodanige aard dat medewerkers van de [naam shop] daardoor wederrechtelijk werden gedwongen tot afgifte van een geldbedrag. Uit de verklaring van aangeefster [persoon] blijkt weliswaar dat zij zich niet prettig heeft gevoeld bij de aanwezigheid van verdachte, maar ook – en niet in onbelangrijke mate – dat zij het geld heeft afgegeven omdat haar baas dit heeft geadviseerd. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat de tweede kassa volledig op initiatief van de medewerkers werd geopend, waarna ook het geld uit die kassa aan verdachte werd gegeven. De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat sprake is geweest van enige dwang in de zin van artikel 284 Sr.

4.Vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Op 9 augustus 2017 (13/075286-17), 25 april 2018 (13/183563-17) en 11 november 2019 (13/125012-19) is verdachte door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraffen. Daarbij is telkens de voorwaarde opgelegd dat hij vóór het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Bij de stukken bevinden zich geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden
De rechtbank wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het aan hem ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling in de zaken met parketnummer 13/075286-17, 13/183563-17 en 13/125012-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2021.
[...]