In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van een woning na het overlijden van de heer [erflater] op 24 december 2017. De erflater had vier kinderen, die als erfgenamen optreden, en een partner, [gedaagde], met wie hij een affectieve relatie had. De woning, die gezamenlijk door de erflater en [gedaagde] was gekocht, valt voor de helft in de nalatenschap. Na het overlijden van de erflater is [gedaagde] in de woning blijven wonen, maar er is geen testament opgesteld, wat leidt tot een geschil over de verdeling van de woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdregel voor de waardering van de woning de peildatum is van de feitelijke verdeling. [eiser] vordert dat de woning wordt verkocht aan een derde, terwijl [gedaagde] de woning zelf wil overnemen. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om af te wijken van de hoofdregel en dat de waarde van de woning op het moment van verdeling moet worden vastgesteld. De rechtbank benoemt een makelaar voor de taxatie van de woning en geeft [gedaagde] de kans om het aandeel van de nalatenschap in de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde.
In reconventie vordert [gedaagde] een bedrag van € 49.035,52 van de nalatenschap, wat onder andere bestaat uit eigenaarslasten en rente van de hypotheek. De rechtbank wijst deze vordering gedeeltelijk toe en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door rechter T.H. van Voorst Vader op 7 april 2021.