In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld over de WOZ-waarde van een loods, gelegen op een woonwagenkamp, die door eiser wordt gebruikt voor de opslag van kermismaterialen. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de WOZ-waarde voor de jaren 2018 en 2019 vastgesteld op respectievelijk € 199.000 en € 206.000. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze waarderingen, stelde dat de waarde te hoog was en verwees naar een taxatierapport dat de waarde op € 170.000 stelde. Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar verkeerde vergelijkingsobjecten had gebruikt, omdat zijn loods niet vergelijkbaar was met winkelpanden en andere objecten die in de taxatierapporten werden genoemd.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de juiste methode heeft toegepast bij het vaststellen van de WOZ-waarde. De rechtbank oordeelde dat de gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de loods van eiser, ondanks enkele verschillen in voorzieningen en toegankelijkheid. De rechtbank benadrukte dat de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld, wat betekent dat de prijs die een koper bereid zou zijn te betalen centraal staat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden voor de jaren 2018 en 2019 niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.