ECLI:NL:RBAMS:2021:2060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
AWB 21_850, 21_851, 21_852, 21_853 en 21_854
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluiten op Wob-verzoeken

In deze zaak heeft eiseres, een bedrijf, op 8 februari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op haar verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had op 8 juli 2020 Wob-verzoeken ingediend, maar het bestuursorgaan heeft niet binnen de wettelijke termijn van vier weken beslist. Eiseres heeft het bestuursorgaan in gebreke gesteld en is vervolgens in beroep gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijnen zijn overschreden en dat eiseres terecht in beroep is gegaan. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestuursorgaan opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 50,- per verzoek opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de omvang van de verzoeken en de omstandigheden rondom de pandemie de tijdige afhandeling bemoeilijken, maar benadrukt dat het bestuursorgaan in beginsel gehouden is om binnen de wettelijke termijn te beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/850, 21/851, 21/852, 21/853 en 21/854.

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bedrijf] , eiseres

en

Ministerie van Infrastuctuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van de Velde),

Procesverloop

Eiseres heeft op 8 februari 2021 een vijftal beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op haar verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Gezien de onderlinge samenhang worden de beroepen door de rechtbank gezamenlijk behandeld.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
4. Eiseres heeft op 8 juli 2020 Wob-verzoeken ingediend. De verzoeken zijn bij verweerder bekend onder de volgende nummers: [Wob verzoeken] . Op 10 juli 2020 heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend die bij verweerder bekend is onder het nummer [Wob verzoeken] . De verzoeken hebben allen betrekking op het voornemen tot onderhandse gunning van het hoofdrailnet aan de Nederlandse Spoorwegen. De rechtbank overweegt dat verweerder binnen vier weken op de Wob-verzoeken moet beslissen, [3] tenzij verweerder binnen die termijn aangeeft dat meer tijd nodig is om te beslissen op de verzoeken. In dat geval kan de termijn met vier weken worden verlengd. [4] Op 4 augustus 2020, respectievelijk 6 augustus 2020 voor Wob-verzoek [Wob verzoeken] , heeft verweerder aangegeven dat er maximaal vier weken extra nodig zijn om te beslissen op de verzoeken. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 2 september 2020, respectievelijk 4 september 2020 op de verzoeken had moeten beslissen. Verweerder heeft dat niet gedaan. Op 23 september 2020 heeft eiseres verweerder voor alle verzoeken in gebreke gesteld. Vervolgens is eiseres op 8 februari 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvragen.
5. De rechtbank stelt met partijen vast dat de beslistermijnen voor de verzoeken is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder na het aflopen van die beslistermijnen in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
6. De beroepen zijn gegrond.
7. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [5] In het verweerschrift van [datum] heeft verweerder verklaard dat alle Wob-verzoeken samen een omvangrijk aantal documenten betreffen, waarbij het met name bij de verzoeken [Wob verzoeken] in totaal om duizenden documenten gaat. Daarbij gaat het ook om vertrouwelijke documenten waarover zienswijzen moeten worden gevraagd. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat de pandemie, samen met een beperkte personele bezetting en het hoge volume Wob-verzoeken het tijdig beslissen bemoeilijkt. Verweerder kan daarom geen concrete datum voor het nemen van de besluiten geven. Het verzoek [Wob verzoeken] kan volgens verweerder wel op redelijk korte termijn worden afgerond. De verzoeken [Wob verzoeken] en [Wob verzoeken] verwacht verweerder komende zomer af te ronden en de verzoeken [Wob verzoeken] en [Wob verzoeken] verwacht verweerder uiterlijk dit najaar af te ronden. De omstandigheid van het omvangrijke verzoek, tezamen met de omstandigheid dat er sprake is van een pandemie, dat verweerder overspoeld wordt door Wob-verzoeken en dat de beoordeling van de verzoeken een zekere expertise vraagt in combinatie met een beperkte menskracht bij verweerder is aanleiding voor de rechtbank om een langere beslistermijn vast stellen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder in beginsel gehouden is om binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn te beslissen en dat verweerder de beslistermijnen al met vijf maanden heeft overschreden. De rechtbank stelt daarom een nadere termijn van 8 weken om op de verzoeken te beslissen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 8 weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden op de verzoeken moet beslissen.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 50,- per verzoek verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt een lagere dwangsom vast, gezien het aantal samenhangende verzoeken waarover afzonderlijk een dwangsom wordt verbeurd bij overschrijding de termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • draagt verweerder op binnen
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- per verzoek verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,‑;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van vijf keer € 360,-,
(in totaal € 1.800,-) aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 6, eerste lid, van de Wob.
4.Artikel 6, tweede lid, van de Wob.
5.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb