ECLI:NL:RBAMS:2021:206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
13/033320-20 + 15/053046-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het plaatsen van een handgranaat in een horecagelegenheid te Diemen

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 4 februari 2020 samen met een ander een handgranaat in een restaurant in Diemen heeft geplaatst. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vernielen van een ruit, bedreiging met een handgranaat en poging tot het veroorzaken van een ontploffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na het vernielen van een ruit, een op scherp staande handgranaat in het restaurant heeft neergelegd, wat een aanzienlijke kans op ontploffing met zich meebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-analyses, in overweging genomen. Ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak, oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met inachtneming van de ernst van de feiten en de gevaren die daarmee gepaard gingen. De rechtbank heeft ook enkele in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/033320-20 + 15/053046-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 4 augustus 2020, 2 oktober 2020, 8 december 2020 en 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.P. Holthuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd, kort weergegeven, dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Diemen, al dan niet samen met een of meer anderen:
1. opzettelijk en wederrechtelijk een (voordeur)ruit van (horecabedrijf) [bedrijf] aan het [adres] heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. de eigenaar van (horecabedrijf) [bedrijf] , [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door een (op scherp staande) handgranaat in [bedrijf] neer te leggen en/of te gooien;
3. heeft gepoogd om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in/bij/aan (horecabedrijf) [bedrijf] , door een (op scherp staande) handgranaat in [bedrijf] neer te leggen en/of te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe onder meer gewezen op de verklaring van de aangever, de verklaring van getuige [getuige] , processen-verbaal van forensisch onderzoek, camerabeelden en het explosievenrapport betreffende de handgranaat. Uit de onderzoeksresultaten leidt de officier van justitie af dat verdachte één van de daders was en dat de daders, door de handgranaat zonder veiligheidspin en slechts gezekerd met een stuk tape in de horecagelegenheid te plaatsen, willens en wetens de aanmerkelijke kans dat een ontploffing zou volgen hebben aanvaard. De officier van justitie concludeert, ten aanzien van het derde tenlastegelegde feit, dat sprake was van een begin van uitvoering en derhalve van een strafbare poging.
De officier van justitie acht de verklaring van de aangever betrouwbaar, nu deze op punten ondersteund wordt door andere onderzoeksbevindingen in het dossier, ook op onderdelen die op het moment van de ontmoeting van aangever met verdachte nog niet anderszins bekend waren. Ten aanzien van de wijze waarop de aangever verdachte tot een verklaring heeft bewogen heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit op geen enkele wijze door de politie is geregisseerd en dat een burger niet wordt beperkt door regels die voor de politie gelden. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat niet kan worden gezegd dat een bewezenverklaring in overwegende mate is gebaseerd op de verklaring van aangever.
Met betrekking tot het Porsche-arrest, waaraan de verdediging refereert, heeft de officier van justitie gesteld dat de onderhavige casus daarmee niet vergelijkbaar is, nu niet is vast te stellen op welk moment de pin uit de handgranaat is verwijderd.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de steen waarmee de ruit van de voordeur van [bedrijf] is vernield op de plaats delict door de daders is opgepakt. Daarnaast heeft de officier van justitie voorgehouden dat verdachte voor de bezwarende omstandigheden geen ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
Zij heeft daartoe allereerst bepleit de verklaring van aangever niet te gebruiken voor het bewijs om twee redenen.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangever van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat de verdediging aangever niet heeft kunnen bevragen, een goede reden waarom aangever niet is gehoord ontbreekt en er geen compensatie is geboden voor het feit dat aangever niet door de verdediging is kunnen worden bevraagd.
Volgens de raadsvrouw steunt een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate op de verklaring van aangever, waarvan de kern -dat verdachte degene is die de handgranaat heeft gegooid- geen steun vindt in de overige inhoud van het dossier.
Ten tweede heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaring van aangever niet tot bewijs kan dienen omdat deze onbetrouwbaar is. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat de verklaring van verdachte is verkregen tijdens een ontmoeting tussen verdachte en aangever op een afgelegen parkeerplek, waarbij aangever was vergezeld van meerdere personen en waarbij verdachte een vuurwapen heeft gezien. Er werden bij die ontmoeting ook bedreigingen geuit.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat door de wijze waarop aangever met verdachte heeft gesproken sprake is geweest van druk, waarbij de raadsvrouw heeft betoogd dat als de politie op deze wijze een verhoor zou afnemen zo’n verklaring, wegens ongeoorloofde druk, uitgesloten zou worden van het bewijs. Naar de mening van de raadsvrouw mag geen onderscheid gemaakt worden tussen verklaringen afgenomen door de politie en de “verklaring” die verdachte heeft “afgelegd” bij aangever en dient de verklaring van aangever uitgesloten te worden van het bewijs.
Ten aanzien van het gegeven dat op de bij het delict gebruikte steen DNA is aangetroffen van verdachte heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de onderzochte bemonstering een mengprofiel bevat, zodat ook het DNA van een andere persoon zich op die steen bevindt. Bovendien is een steen een verplaatsbaar object en kan er sprake zijn van secundaire overdracht.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadvrouw gesteld dat het opzet op het ontploffen van de handgranaat ontbreekt. De aanmerkelijke kans hierop is in haar ogen niet vastgesteld nu de beugel door tape werd tegengehouden en geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de kleefkracht van dat tape. In dit verband heeft de raadsvrouw nog gerefereerd aan het Porsche-arrest. Nadat de handgranaat uit de buddyseat van de scooter is gehaald zijn geen handelingen waargenomen die erop duiden dat de pin uit de handgranaat wordt getrokken. De handgranaat zou dan al in de buddyseat op scherp moeten hebben gestaan. Zij acht het niet waarschijnlijk dat verdachte de aanmerkelijke kans dat de handgranaat onderweg tot ontploffing zou kunnen komen, waardoor hij het leven zou kunnen verliezen, op de koop toe heeft genomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en baseert de bewezenverklaring mede op de verklaring van getuige [slachtoffer] .
De volgende feiten en omstandigheden worden door de verdediging niet betwist en worden door de rechtbank als vaststaand aangenomen.
Op 4 februari 2020 omstreeks 04:47 komen 2 personen op een scooter aanrijden bij restaurant ‘ [bedrijf] ’ op het [adres] in Amsterdam. Beide personen stappen af en één persoon slaat met een steen een gat in een ruit in de toegangsdeur van restaurant ‘ [bedrijf] ’, door er meerdere keren mee tegen het raam te slaan. Daarna is deze steen door het ontstane gat in het raam in het pand terecht gekomen. De tweede persoon haalt een voorwerp uit de buddyseat, waarbij het lijkt alsof deze uit een witkleurig plastic zakje wordt gehaald en de tweede persoon lijkt wat door de ruit naar binnen te duwen. Eén minuut later, om 04.48 uur gaan beide personen er vandoor op de scooter. Op de deurmat in [bedrijf] , 30 centimeter achter het gat in de toegangsdeur, is een handgranaat aangetroffen. Van de handgranaat was de veiligheidspin verwijderd en de beugel was vastgeplakt met tape. In het restaurant werd naast de handgranaat een baksteen aangetroffen, die op DNA is bemonsterd. De bemonstering van de steen is door het NFI onderworpen aan een DNA-onderzoek. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het vaststellen van een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen. Vergelijking van dit mengprofiel met het DNA-profiel van verdachte leverde een match. Het NFI geeft aan dat de hypothese “De bemonstering bevat DNA van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon” een bewijskracht heeft van meer dan een miljard vergeleken met de hypothese “De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen”.
De toenmalige eigenaar van [bedrijf] , [slachtoffer] , heeft op 5 februari 2020 aangifte gedaan. Daarna is aangever op eigen initiatief op zoek gegaan naar de daders. Op 1 maart 2020 heeft aangever de politie hierover verteld en is aangever (hierna verder: de getuige) door de politie gehoord en heeft hij onder meer verklaard dat zijn speurtocht hem heeft geleid naar verdachte, met wie hij op 27 februari 2020 een ontmoeting heeft gehad en waarbij verdachte onder meer heeft gezegd dat hij de handgranaat op [adres] naar binnen heeft gegooid.
Naar aanleiding van de verklaring van de getuige heeft de politie nader onderzoek verricht en op 6 maart 2020 is verdachte aangehouden. Op 11 maart is getuige nogmaals door de politie gehoord.
Ondanks inspanningen van de rechter-commissaris en de rechtbank is het niet gelukt om aangever als getuige te horen.
Bewijsuitsluiting getuigenverklaring wegens strijd met art. 6 EVRM
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van de getuige dient te worden uitgesloten van het bewijs vanwege schending van art. 6 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het de verdediging heeft ontbroken aan een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van de getuige, zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 sub d van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat voldoende inspanningen zijn verricht om de getuige te (doen) horen. De rechter-commissaris heeft de getuige opgeroepen om op 16 juli 2020 als getuige te worden gehoord. Getuige heeft telefonisch doorgegeven verhinderd te zijn in verband met een tijdelijk verblijf in het buitenland. Op een nieuwe oproeping is getuige, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
De getuige is vervolgens opgeroepen om ter terechtzitting van 2 oktober 2020 te worden gehoord en de rechtbank heeft daartoe een bevel medebrenging afgegeven. Ook toen is de getuige niet verschenen. Tijdens de zitting van 2 oktober 2020 werd door de officier naar voren gebracht dat er kort voor de zitting contact met de broer van getuige was geweest en dat getuige sinds juli 2020 in Dubai verbleef. De getuige was bereid mee te werken aan een verhoor, eventueel via een videoverbinding. Daarop heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van de getuige.
De rechter-commissaris heeft op 3 december 2020 proces-verbaal opgemaakt dat hij, hoewel het hem in beginsel niet vrijstaat om een Nederlands staatsburger via Skype te horen indien die burger zich in de Verenigde Arabische Emiraten bevindt, telefonisch contact met getuige heeft gezocht om te bekijken wat de mogelijkheden waren. Op 26 november werd niet opgenomen. Op 27 en 30 november werden de oproepen van de rechter-commissaris weggedrukt. Diens SMS-bericht van 27 november is onbeantwoord gebleven. Bij deze stand van zaken zag de rechter-commissaris geen mogelijkheden om de getuige te horen.
De rechtbank heeft vervolgens ter terechtzitting van 8 december 2020 het verzoek van de verdediging om de zaak nogmaals terug te verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde de getuige te horen afgewezen, om reden dat niet viel te verwachten dat de getuige binnen redelijke termijn gehoord zou kunnen worden.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van de niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van de getuige in belangrijke mate ondersteund door NFI-rapport van 24 juni 2020 waarin geconcludeerd wordt dat het DNA van verdachte zich op de baksteen bevindt die naast de handgranaat lag op de deurmat in [bedrijf] . De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat de steen door één van de twee op beelden zichtbare daders is opgeraapt en vervolgens is gebruikt om het raam in de deur van [bedrijf] te vernielen zodat de tweede dader vrijwel direct daarna de op scherp staande handgranaat door het gemaakte gat naar binnen kon werken. De twee daders zijn daarna samen weg gereden. De rechtbank merkt het aangetroffen DNA op de steen aan als een daderspoor. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de steen. De stelling van de verdediging, dat het DNA van verdachte op de steen kan zijn terechtgekomen door secundaire overdracht dan wel de suggestie dat de steen door de daders uit de (kelder)box van verdachte is gehaald zijn niet aannemelijk geworden.
Getuige heeft voorts verklaard dat de bijnaam van verdachte [bijnaam 1] is, dat verdachte op de [adres] verbleef en dat ‘ [bijnaam 2] ’ degene was die hem in contact met verdachte heeft gebracht, dat verdachte niet wilde snitchen maar bang was geworden en uiteindelijk tegenover getuige heeft verklaard wie zijn opdrachtgever was geweest en die opdracht op zijn telefoon aan getuige had laten zien. Getuige heeft verklaard dat verdachte had gezegd dat hij bang was dat als ze daar achter zouden komen ze hem (verdachte) af zouden maken.
Uit onderzoek van de telefoon die in gebruik was bij verdachte komt vervolgens onder meer naar voren dat verdachte op 1 maart 2020 noteert dat hij met [bijnaam 2] is en [bijnaam 2] zijn gabber noemt en dat met de telefoon van verdachte (tijdens diens ontmoeting op 27 februari 2020 met getuige) het telefoonnummer gebeld wordt dat in gebruik is bij de door verdachte genoemde opdrachtgever. Ook bevestigen op 5 maart 2020 afgeluisterde gesprekken van verdachte dat verdachte wil weten ‘welke prijs er op zijn hoofd staat’, verdachte geld van zijn moeder wil om te vluchten, hij naar België wil vluchten en voor 12 maanden een huis wil huren, hij (verdachte) ‘heet’ is en als hij terug komt ‘nog gezeefd gaat worden’. Als verdachte door de telefoon op een vraag bevestigt dat die shit was opgelost, reageert de ander met ‘Totdat meneer erachter kwam dat je had gesproken.’
Uit de verklaringen van [naam] blijkt dat verdachte enige tijd heeft verbleven op het adres [adres] , wat in de onmiddellijke nabijheid is van [adres] , zijnde het adres wat de getuige van ‘ [bijnaam 2] ’ door heeft gekregen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ is.
De rechtbank wijst er in het bijzonder nog op dat de getuige aspecten heeft genoemd die op het moment van de ontmoeting bij het onderzoeksteam nog niet bekend waren en na nader onderzoek juist bleken te zijn.
Met de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat de aangever, die zeer belastend over verdachte heeft verklaard, niet door de verdediging kon worden bevraagd. Aangever bevindt zich sinds enige tijd in het buitenland en is, ondanks een bevel medebrenging, niet gekomen op oproepen om bij de rechter-commissaris of ter terechtzitting een getuigenverklaring af te leggen. Nu de verklaring van de getuige in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat die verklaring niet ‘sole en decisive’ is. De beginselen van een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden.
Betrouwbaarheid getuigenverklaring
De rechtbank acht de verklaring van deze getuige betrouwbaar, nu deze op meerdere punten steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daartoe naar de overwegingen onder het kopje ‘
Bewijsuitsluiting getuigenverklaring wegens strijd met art. 6 EVRM’.
Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, tot hij op 15 januari 2021 ter terechtzitting heeft bevestigd dat de ontmoeting met getuige heeft plaatsgevonden en dat hij dacht dat die afspraak over een klus ging. Verdachte heeft bevestigd dat het geen prettige ontmoeting was maar heeft niet willen antwoorden op vragen over de anderen die bij die afspraak aanwezig waren of op de vraag hoe de ontmoeting is afgelopen. Ook op andere, belastende bewijsmiddelen, heeft verdachte geen ontzenuwende verklaring willen of kunnen geven.
Bewijsuitsluiting getuigenverklaring wegens ongeoorloofde druk
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw dat sprake was van ongeoorloofde druk van de zijde van de getuige jegens de verdachte zodat dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van de getuige.
De stelling van de raadsvrouw dat de regels van strafvordering ook van toepassing zijn op de getuige vindt geen steun in het recht. Niet is gebleken dat de politie of het openbaar ministerie op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn geweest bij het gewraakte optreden van de getuige dan wel op enige andere wijze diens gedrag hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. Gelet daarop verwerpt de rechtbank het verweer tot bewijsuitsluiting.
Voorwaardelijk opzet op ontploffing van de handgranaat
Verdachte en zijn mededader hebben een op scherp staande handgranaat, slechts beveiligd met een stuk tape over de beugel, achtergelaten in een horecagelegenheid en daarmee de regie over mogelijke gevolgen geheel uit handen gegeven. Op de foto’s van de vernielde ruit is te zien dat het gat in de ruit klein is en dat randen van dat gat niet glad zijn. De rechtbank acht de kans niet denkbeeldig dat het tape, dat kennelijk als verzegeling diende, bij het naar binnen brengen van de handgranaat, beschadigd zou raken. Daarnaast zijn legio toevallige oorzaken en gebeurtenissen te bedenken die hadden kunnen resulteren in ontploffing van de handgranaat. Enkele van de mogelijke oorzaken zijn beschreven in het zich in het dossier bevindende explosievenrapport, andere zijn door de officier ter terechtzitting genoemd.
Door zijn handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem en zijn mededader geplaatste handgranaat tot ontploffing zou kunnen komen, met alle gevolgen van dien.
De vergelijking met het Porsche-arrest is gebaseerd op de aanname van de verdediging dat de daders met een op scherp staande handgranaat in een buddyseat van de scooter naar [bedrijf] zijn gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze aanname door de verdediging onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe de staat van de handgranaat was tijdens de rit naar de horecagelegenheid door verdachte en zijn mededader. Met name is niet gebleken wanneer de handgranaat in het bezit van de daders is gekomen, wanneer het tape er omheen is bevestigd en wanneer de veiligheidspin eruit is getrokken. Vanaf het moment dat de daders in beeld komen op de camera’s vlak bij de plaats delict zijn er beelden. Dat de handeling van het verwijderen van de veiligheidspin niet is waargenomen op de camerabeelden betekent niet dat die niet ter plekke heeft kunnen plaatsvinden. De beelden geven daarover onvoldoende zekerheid. Doordat verdachte ook hierover niet heeft willen verklaren is niet komen vast te staan dat de handgranaat al in de buddyseat op scherp heeft gestaan en onderweg tot ontploffing had kunnen komen, waardoor verdachte het leven had kunnen verliezen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 4 februari 2020 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een voordeurruit van horecabedrijf [bedrijf] , gelegen aan het [adres] , die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 februari 2020 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander de eigenaar van horecabedrijf [bedrijf] , gelegen aan het [adres] , te weten [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstond door een op scherp staande handgranaat door een gat in de ruit van de voordeur van voornoemde [bedrijf] direct bij de ingang van voornoemde [bedrijf] neer te leggen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 4 februari 2020 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in horecabedrijf [bedrijf] , gelegen aan het [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde [bedrijf] en belendende percelen en in voornoemde [bedrijf] en voornoemde belendende percelen aanwezige roerende goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in voornoemde [bedrijf] en voornoemde belendende percelen aanwezige personen te duchten was, met dat opzet een op scherp staande handgranaat door een gat in de ruit van de voordeur van voornoemde [bedrijf] direct bij de ingang van [bedrijf] heeft neergelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest en dat de in beslaggenomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft in het kader van een strafmaatverweer gewezen op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn toekomstperspectief, dat door een langdurige gevangenisstraf op de lange baan wordt geschoven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, na daartoe een ruit in de voordeur te hebben vernield, een op scherp staande handgranaat, slechts verzegeld met een stuk tape om de veiligheidsbeugel, in een horecagelegenheid gelegd. Door zijn handelen heeft verdachte het risico genomen dat de handgranaat zou ontploffen met alle mogelijke gevolgen van dien. Niet alleen zou de ontploffing van de handgranaat enorme schade hebben aangericht aan goederen, maar de kans dat mensen het leven zouden laten was reëel, waaronder de bewoners van de boven de horecagelegenheid gelegen flats. Tekenend voor de gevaarzetting is hetgeen in het rapport van het NFI van 4 april 2020 staat beschreven: “
Indien een dergelijke handgranaat geactiveerd wordt (bedoeld of onbedoeld), zal na enkele seconden de handgranaat tot ontploffing komen. Hierbij treden hitte, brisantie en een schokgolf op waarbij het metalen handgranaatlichaam uiteengereten wordt en verscherft. Hierbij ontstaat naast materiële schade, voor personen die zich binnen het restaurant bevinden gevaar voor dodelijk letsel voor personen tot op een afstand in de orde van grootte van meerdere meters (tot circa 10 meter) en gevaar voor ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel tot op een afstand in de orde van grootte van enkele tientallen meters”.
Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn motieven om dit ernstige feit te plegen.
Het onderhavige incident staat niet op zichzelf. Met grote regelmaat worden de laatste tijd door criminelen om hen moverende redenen explosieven aangebracht bij horecagelegenheden.
De rechtbank Amsterdam heeft mede hierom de oriëntatiepunten voor het bezit van handgranaten verhoogd. De rechtbank slaat acht op deze oriëntatiepunten en op wat er in het algemeen aan straffen wordt opgelegd voor pogingen tot ontploffing en brandstichting.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, ook voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 28 mei 2020, opgemaakt door J. Hoekstra, betreffende verdachte. Hierin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte geen reclasseringscontact op te leggen, nu het hem ontbreekt aan motivatie daarvoor.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zijn leven een andere wending heeft gegeven. Hij gaat niet meer om met criminele contacten en hij heeft zich in december 2020 ingeschreven op school. Verdachte wil, als hij vrijkomt, muziek en kleding gaan maken en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij al een bedrijf ( [bedrijf] ) heeft gevonden dat hem wil sponsoren.
Ondanks de betrekkelijk jonge leeftijd van de verdachte en de door verdachte benoemde (positieve) ontwikkelingen, acht de rechtbank, gelet op met name het gevaarzettende karakter van het terzake feit 3 bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende straf.
Beslag
De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen:
  • een handgranaat;
  • een beugel;
  • een pijp;
  • een steen.
Verbeurdverklaring
De in beslaggenomen steen behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dat voorwerp het onder 3 bewezen geachte is voorbereid, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van de overige voorwerpen het onder 2 en 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Ter terechtzitting is tevens een vordering tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam aan de orde in de zaak met parketnummer 15/053046-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 juni 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 130 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf omdat, zoals ook door de officier van justitie zelf betoogd, de betreffende vordering zich niet in het dossier bevindt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 47, 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
poging tot medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: een steen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een handgranaat, een beugel en een pijp.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/ 053046-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2021.