ECLI:NL:RBAMS:2021:2039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/13/681101 / HA ZA 20-294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overlegging van informatie door executeur aan erfgenaam afgewezen; onduidelijkheid over gevorderde informatie en wettelijke grondslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert de zoon van de overleden erflaatster informatie van de executeur, zijn zus, over de nalatenschap. De erflaatster is op 9 januari 2019 overleden en had in haar testament haar kinderen als erfgenamen benoemd. De zoon stelt dat hij recht heeft op informatie over de nalatenschap en vordert onder andere de overlegging van bankafschriften en de benoeming van een onzijdig persoon om de nalatenschap te verdelen. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot overlegging van informatie wordt afgewezen, omdat de zoon zelf bankafschriften kan opvragen bij de bank en er onvoldoende onderbouwing is voor de vordering. De voorlopige begroting van de nalatenschap op € 100.000 wordt eveneens afgewezen, omdat de zoon dit bedrag niet voldoende heeft toegelicht. De vordering tot benoeming van een onzijdig persoon wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet bevoegd is om een vervangende executeur te benoemen. De vordering tot betaling van de helft van de nalatenschap wordt afgewezen, omdat deze afhankelijk is van de eerder afgewezen vordering. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank wijst alle vorderingen af en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/681101 / HA ZA 20-294
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Frederiksen te Amsterdam.
Partijen worden hierna de zoon en de dochter genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 23 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 januari 2019 is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Partijen zijn de kinderen van erflaatster.
2.2.
Op 1 januari 2014 is er brand uitgebroken in de woning van erflaatster. Naar aanleiding daarvan heeft de schadeverzekeraar aan erflaatster een schadebedrag van € 28.994,00 uitgekeerd.
2.3.
Bij testament van 13 maart 2014 heeft erflaatster de zoon en de dochter tot haar erfgenamen benoemd. Daarnaast heeft zij de dochter benoemd tot executeur van de nalatenschap. In het testament zijn, voor zover hier relevant, de volgende bepalingen opgenomen:
“(…)
9.
Toevoegen, in de plaats stellen, vervangen
(…) indien een benoemde executeur komt te ontbreken, is de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende bevoegd een vervanger te benoemen.
(…)
15.
Einde taak
De taak van de executeur eindigt: (…) d. door ontslag dat de kantonrechter hem met ingang van een bepaalde dag verleent. Het ontslag wordt hem verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij om gewichtige redenen, zulks op verzoek van een mede-executeur of een erfgenaam, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve. (…)”
2.4.
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de advocaat van de zoon aan ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) verzocht om informatie over de rekeningen en/of verzekeringspolissen die erflaatster bij ABN AMRO had afgesloten. Daarop heeft de zoon geen schriftelijke reactie ontvangen.
2.5.
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de advocaat van de zoon de dochter (in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap) verzocht om een overzicht van de nalatenschap, voorzien van achterliggende stukken, zodat het aandeel van de zoon kon worden vastgesteld. De dochter heeft op dat verzoek niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
De zoon vordert - samengevat -:
I. veroordeling van de dochter tot overlegging van alle informatie welke van belang is voor de vaststelling van de nalatenschap;
II. een voorlopige begroting van de vordering van de zoon, met inbegrip van rente en kosten, op € 100.000,--;
III. de benoeming van een onzijdig persoon, teneinde de totale waarde van de nalatenschap op het moment van overlijden van erflaatster vast te stellen en tot verdeling van de waarde van de nalatenschap over te gaan;
IV. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de veroordeling van de dochter tot betaling aan de zoon van de helft van de waarde van de nalatenschap, zoals bepaald door een onzijdig persoon (notaris) en met aftrek van kosten, welke voor rekening van de dochter dienen te komen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V. veroordeling van de dochter in de proceskosten.
3.2.
De zoon legt aan zijn vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat hij als erfgenaam van erflaatster recht heeft op de helft van de waarde van de nalatenschap, alsmede op informatie over (de omvang van) de nalatenschap. De dochter is als executeur van de nalatenschap gehouden om hem over de omvang en afwikkeling van de nalatenschap te informeren. Omdat zij dat niet doet, moet in haar plaats een onzijdig persoon worden aangesteld om de waarde van de nalatenschap vast te stellen en tot verdeling daarvan over te gaan, aldus steeds de zoon.
3.3.
De dochter voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Overlegging informatie

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de zoon de vordering tot overlegging van informatie aldus gespecificeerd dat hij op grond van artikel 4:148 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de overlegging van bankafschriften van de bankrekening van erflaatster over de periode vanaf de brand op 1 januari 2014 tot heden vordert.
4.2.
De informatieplicht van artikel 4:148 BW biedt geen grondslag voor de overlegging van bankafschriften over de periode van 1 januari 2014 tot 9 januari 2019. Voor zover de executele nog niet is beëindigd, wat nog allerminst is komen vast te staan, strekt de informatieplicht van de executeur alleen tot het geven van inlichtingen omtrent de uitoefening van zijn taak. Niet valt in te zien waarom de bankafschriften tot ongeveer vijf jaren voorafgaand aan het overlijden van erflaatster relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap op de datum van het overlijden. Weliswaar heeft de zoon gesteld dat de dochter in die periode gelden van erflaatster zou hebben verduisterd, maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is deze stelling onvoldoende aanleiding voor de overlegging van de genoemde bankafschriften.
4.3.
Daarnaast heeft de zoon onvoldoende belang bij zijn vordering tot overlegging van bankafschriften. In zijn hoedanigheid van erfgenaam van erflaatster kan hij, onder overlegging van een verklaring van erfrecht, immers zelf de door hem gewenste bankafschriften opvragen bij ABN AMRO. Dit geldt temeer omdat de dochter onweersproken heeft gesteld dat zij inmiddels geen toegang meer heeft tot online bankafschriften van de bankrekening van erflaatster, omdat de bank haar de toegang tot het internetbankieren heeft ontzegd nadat de zoon daarover naar de bank opmerkingen had gemaakt.
4.4.
Voor het overige is niet gesteld of gebleken dat de zoon, naast de hiervoor besproken bankafschriften, andere informatie of stukken wenst. De vordering tot overlegging van informatie wordt daarom afgewezen.
Voorlopige begroting
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zoon verklaard dat hij, wegens gebrek aan informatie over de omvang van de nalatenschap, hoog heeft ingezet en daarom vordert dat de nalatenschap voorlopig wordt begroot op € 100.000,--. Voor het overige heeft hij het genoemde bedrag in het geheel niet toegelicht, terwijl de dochter dat bedrag gemotiveerd (en met overlegging van stukken) heeft betwist. De vordering wordt daarom afgewezen.
Benoeming onzijdig persoon
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de zoon deze vordering nader toegelicht en opgemerkt dat het zijn wens is dat de dochter van de zaak wordt gehaald en dat een onzijdig persoon wordt benoemd tot executeur die de afwikkeling van de nalatenschap gaat regelen. De grondslag voor de benoeming van een onzijdig persoon is erin gelegen dat de dochter als executeur een boedelnotaris kan benoemen. De grondslag is dezelfde wettelijke bepaling als de bepaling waarin de taken van de executeur zijn vermeld, aldus steeds de zoon.
4.7.
Voor zover de zoon vordert dat een onzijdig persoon tot executeur wordt benoemd in plaats van de dochter, is de vordering niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 4:149 lid 1 sub f BW (en het bepaalde in het testament van erflaatster) wordt aan een executeur ontslag verleend door de kantonrechter in een verzoekschriftprocedure. De bevoegdheid om een vervangende executeur te benoemen komt op grond van artikel 4:142 lid 1 BW (en het bepaalde in het testament van erflaatster) eveneens toe aan de kantonrechter. De rechtbank is daartoe in de onderhavige procedure dus niet bevoegd.
4.8.
Voor zover de zoon vordert dat een onzijdig persoon tot boedelnotaris wordt benoemd, biedt de wet daarvoor geen grondslag. Ingevolge artikel 4:146 lid 1 BW, waar de zoon ter onderbouwing van zijn vordering tijdens de mondelinge behandeling kennelijk naar verwees,
kande executeur een boedelnotaris aanwijzen. Het enkele feit dat de executeur dat niet doet, brengt geen bevoegdheid voor de rechtbank (of de kantonrechter) met zich om in plaats van de executeur tot benoeming van een boedelnotaris over te gaan. Een boedelnotaris kan slechts door de kantonrechter respectievelijk de rechtbank worden benoemd wanneer op grond van artikel 4:197 lid 2 BW om aanwijzing van een
vervangendeboedelnotaris wordt verzocht of wanneer benoeming van een boedelnotaris op grond van artikel 3:181 BW jo. artikel 677 Rv in het kader van de verdeling wordt gevorderd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Voor het overige wordt een boedelnotaris in beginsel benoemd door een erflater bij testament, de executeur, de vereffenaar of de erfgenamen. Dat betekent dat de vordering tot benoeming van een onzijdig persoon tot boedelnotaris wordt afgewezen.
Betaling van de helft van de nalatenschap
4.9.
Uit het testament van erflaatster volgt dat de zoon recht heeft op de helft van de nalatenschap. Maar omdat de vordering tot benoeming van een onzijdig persoon wordt afgewezen, is de vordering tot betaling van de helft van de door die onzijdig persoon vast te stellen waarde van de nalatenschap evenmin toewijsbaar. Daarbij komt ook dat niet is gebleken dat de kosten waar de zoon in zijn vordering naar verwijst (maar waarvan onduidelijk is of daarmee verdelingskosten of proceskosten worden bedoeld) geheel voor rekening van de dochter moeten blijven. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de tussen partijen bestaande familierelatie zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.11.
Dit alles leidt tot de hiernavolgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, rechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.