ECLI:NL:RBAMS:2021:2012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
13/006181-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van adolescentenstrafrecht bij poging tot afpersing van restaurantmedewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van medewerkers van een restaurant in Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het bedreigen van de medewerkers met een keukenmes en het eisen van geld. Tijdens de zitting op 9 april 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de verdediging van de verdachte, mr. J.M.J.H. Coumans, gehoord. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot afpersing, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal met geweld, omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk geld had geprobeerd te stelen.

De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De officier van justitie had een werkstraf van 240 uren en een jeugddetentie van 223 dagen geëist, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 200 uren op, met een jeugddetentie van 223 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn licht verstandelijke beperking en andere psychische problemen, baat had bij begeleiding en toezicht vanuit de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, en vond het noodzakelijk om de verdachte te begeleiden naar een betere toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/006181-21 (Promis)
Datum uitspraak: 23 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.M.J.H. Coumans naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en/of een poging tot afpersing van medewerkers van restaurant [naam restaurant] in Amsterdam op 6 januari 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing (tweede cumulatief/alternatief). De rechtbank grondt haar beslissing op de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ten overstaan van de politie ter plaatse en de rechtbank bij de raadkamer gevangenhouding en de bevestiging van deze verklaring door verdachte ter terechtzitting. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat dit feit moet worden gekwalificeerd als poging tot afpersing en niet als de cumulatief/alternatief tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte heeft geprobeerd de werknemers van restaurant [naam restaurant] te dwingen tot afgifte van geldbedragen. Verdachte heeft niet gepoogd om (zelf) geldbedragen weg te nemen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld (eerste cumulatief/alternatief).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 6 januari 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf,
om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] en [persoon 2] te dwingen tot afgifte van geldbedragen die geheel aan restaurant [naam restaurant], dan wel aan werknemers van restaurant [naam restaurant] [persoon 1]
en/of [persoon 2] toebehoorden,
- restaurant [naam restaurant] is binnengelopen en
- een keukenmes in zijn hand heeft gehad en dat keukenmes op voornoemde werknemers [persoon 1] en [persoon 2] heeft gericht en
- heeft geroepen: "Give me the money" en/of "Give me the cash",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een jeugddetentie voor de duur van 223 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafmodaliteiten die de officier van justitie heeft geëist, maar verzoekt om hierbij een lagere werkstraf op te leggen. Verdachte wil namelijk graag een opleiding en werk vinden en een lange werkstraf zal dit bemoeilijken. Daarnaast verzoekt verdachte om het elektronisch toezicht niet op te nemen als bijzondere voorwaarde. De verdachte ervaart dit namelijk als een motie van wantrouwen en hij wil laten zien dat hij ook zonder elektronisch toezicht kan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de medewerkers van restaurant [naam restaurant] in Amsterdam. In het restaurant heeft verdachte een mes laten zien en tegen de medewerkers geroepen dat ze hem geld moesten geven. Nadat de medewerkers tegen verdachte zeiden dat er in die winkel alleen gepind kon worden en er dus geen contant geld aanwezig was, verliet verdachte het restaurant. Vervolgens heeft verdachte zelf Meld Misdaad Anoniem en daarna 112 gebeld om melding te maken van de overval. Toen de politie ter plaatse kwam heeft verdachte zichzelf aangegeven en het feit bekend, maar vervolgens heeft verdachte helemaal niets meer over het feit en zijn beweegredenen daartoe willen verklaren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Dit soort feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de samenleving in het algemeen, ook omdat niet zelden overvallen dusdanig uit de hand lopen dat er gewonden vallen. De werknemers van het restaurant moeten zich veilig kunnen voelen in hun werkomgeving. Verdachte heeft zich echter niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Adolescentenstrafrecht
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte berecht wordt volgens het adolescentenstrafrecht en de daarbij behorende straftoemeting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Over verdachte is op 22 maart 2021 door de GZ-psycholoog R.C. Norp een Pro Justitia-rapportage opgesteld, waarin is beschreven dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Omdat verdachte niet in gesprek heeft willen gaan over het tenlastegelegde feit, heeft de rapporteur geen zicht kunnen krijgen op de aanloop naar het feit, een verband tussen de genoemde stoornissen en het ten laste gelegde en of verdachte onder invloed was ten tijde van het ten laste gelegde. In het algemeen kan wel worden opgemerkt dat verdachte door de genoemde stoornissen moeite heeft om de gevolgen van zijn handelen in te schatten, hij vrijwel geen rekening houdt met anderen en hij moeite heeft met het accepteren van gezag. Ook stelt verdachte zich zelfbepalend op, zal hij geneigd zijn om te reageren met boosheid en wordt hij onvoldoende geremd in grensoverschrijdend gedrag. Zonder verdere begeleiding of behandeling wordt het recidiverisico als matig tot hoog ingeschat. Hierbij speelt mee dat verdachte niet over adequate dagbesteding, copingvaardigheden en emotieregulatie beschikt.
Hoewel de beïnvloedingsmogelijkheden beperkt lijken, adviseert rapporteur toch toepassing van het adolescentenstrafrecht, gezien de noodzaak tot verdere ontwikkeling vanuit een adolescentenperspectief, de beperkte handelingsvaardigheden van onderzochte en het belang van toegroeien naar meer zelfstandigheid. Hierbij wordt betrokkenheid vanuit Reclassering Nederland als passend gezien en niet begeleiding door de jeugdreclassering. Begeleiding door de reclassering en de IFA-coach, met daarnaast individuele en systematische behandeling kunnen als bijzondere voorwaarden worden opgenomen bij een voorwaardelijk strafdeel, aldus de rapporteur.
Op 26 maart 2021 heeft de reclassering een rapportage opgemaakt omtrent verdachte, waarin onder andere wordt verwezen naar voornoemde Pro Justitia-rapportage. Ook voor de reclassering is het niet mogelijk om verbanden te leggen tussen de leefgebieden van verdachte en de verdenking, omdat verdachte ook met hen niet in gesprek heeft willen gaan over het feit. De reclassering stelt wel dat financiële motieven ten grondslag zouden kunnen liggen aan het delictgedrag. De reclassering ziet als positieve factor dat verdachte gemotiveerd is om een dagbesteding te verkrijgen. De reclassering adviseert ook om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering sluit zich aan bij het advies om het toezicht en de begeleiding te laten voortduren vanuit Reclassering Nederland en niet vanuit de jeugdreclassering. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang wanneer thuis blijven wonen geen optie meer is, een locatieverbod met politietoezicht, een locatiegebod met elektronisch toezicht en het meewerken aan begeleiding door IFA (Spirit).
De rechtbank overweegt op basis van de voornoemde rapporten en de proceshouding van verdachte ter terechtzitting dat het moeilijk is om een beeld van verdachte te krijgen. Verdachte heeft na het bewezenverklaarde feit zelf de politie gebeld om de overval die hij had proberen te plegen, te melden. Verdachte heeft zichzelf ook bekendgemaakt als de dader toen de politie ter plaatse kwam en bij de raadkamer gevangenhouding op 15 februari 2021 heeft verdachte het feit bekend. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 maart 2021 is verdachte daarnaast ook nog niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit alles roept vragen op bij de rechtbank over de beweegredenen van verdachte. Verdachte heeft echter, zelfs na aandringen ter zitting van zijn eigen raadsman, niets willen verklaren over zijn beweegredenen en de aanleiding van het misdrijf. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring van 15 februari 2021 bevestigd, maar hij heeft zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Daardoor is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden welke factoren verdachte tot dit feit hebben gebracht en of hij bijvoorbeeld door anderen tot dit feit is aangezet. Echter, aangezien in de Pro Justitia-rapportage en in het rapport van de reclassering na wikken en wegen uiteindelijk wordt geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, zal verdachte het voordeel van de twijfel krijgen en volgens het adolescentenstrafrecht worden berecht. Hierbij speelt tevens mee dat verdachte nog bij zijn ouders woont. De rechtbank komt tot de slotsom dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De pedagogische beïnvloeding die blijkens de adviezen mogelijk is, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat het toezicht zoals geadviseerd plaats zal vinden bij de volwassenreclassering van Reclassering Nederland.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden als stok achter de deur passend en geboden. De rechtbank zal verdachte – zoals de officier van justitie heeft geëist – veroordelen tot de maximale werkstraf met daarbij een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie het voorarrest niet zal overschrijden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de maximum op te leggen werkstraf is bepaald op 200 uren (artikel 77m van het Wetboek van Strafrecht), daarom wijkt de rechtbank in zoverre af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank acht de voornoemde straffen passend. Het standpunt van de verdediging dat een te hoge werkstraf verdachte problemen zal opleveren bij het vinden van een opleiding en werk, maakt dit oordeel niet anders, onder andere gelet op de ernst van het feit.
Alles afwegende, acht de rechtbank een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, en jeugddetentie voor de duur van 223 dagen met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
De rechtbank bepaalt dat hierbij naast de algemene voorwaarde ook de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod. De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor het opleggen van dit locatieverbod, aangezien de woning van verdachte zich aan de weg bevindt waarop het geadviseerde locatieverbod van toepassing is en handhaving van een verbod daarom niet reëel is. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte graag het vertrouwen zou willen krijgen om te laten zien dat hij zonder elektronisch toezicht kan en heeft daarom verzocht om het elektronisch toezicht niet als bijzondere voorwaarde op te leggen. De rechtbank overweegt echter dat aangezien het moeilijk is gebleken om een beeld van verdachte te krijgen en verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn motieven voor dit feit, extra controle gewenst is. Elektronische controle van een locatiegebod is daarom naar het oordeel van de rechtbank passend.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Mes
(omschrijving: 6014938)
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstrafvan
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
223 (tweehonderddrieëntwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering zo lang de reclassering dat nodig vindt en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener en eventueel meewerkt aan middelencontrole en/of het innemen van medicijnen;
- zijn medewerking verleent aan verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, zo lang de reclassering dat nodig acht, wanneer binnen het reclasseringstoezicht blijkt dat veroordeelde niet langer meer thuis kan wonen. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en het dagprogramma dat de betreffende instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich bevindt op zijn verblijfadres [adres 1] op vooraf vastgestelde tijdstippen waarbij een aaneengesloten blok van 12 uur voor zijn activiteiten wordt bepaald en op dagen zonder opleiding, dagbesteding of behandeling 2 uur wordt bepaald, zo lang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat nodig acht, waarbij veroordeelde zich houdt aan de afspraken die de instelling in overleg met de reclassering voor en met hem maakt, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan het realiseren van passende dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
1. STK Mes
(omschrijving: 6014938)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2021.
[...]
[...]