7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de medewerkers van restaurant [naam restaurant] in Amsterdam. In het restaurant heeft verdachte een mes laten zien en tegen de medewerkers geroepen dat ze hem geld moesten geven. Nadat de medewerkers tegen verdachte zeiden dat er in die winkel alleen gepind kon worden en er dus geen contant geld aanwezig was, verliet verdachte het restaurant. Vervolgens heeft verdachte zelf Meld Misdaad Anoniem en daarna 112 gebeld om melding te maken van de overval. Toen de politie ter plaatse kwam heeft verdachte zichzelf aangegeven en het feit bekend, maar vervolgens heeft verdachte helemaal niets meer over het feit en zijn beweegredenen daartoe willen verklaren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Dit soort feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de samenleving in het algemeen, ook omdat niet zelden overvallen dusdanig uit de hand lopen dat er gewonden vallen. De werknemers van het restaurant moeten zich veilig kunnen voelen in hun werkomgeving. Verdachte heeft zich echter niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte berecht wordt volgens het adolescentenstrafrecht en de daarbij behorende straftoemeting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Over verdachte is op 22 maart 2021 door de GZ-psycholoog R.C. Norp een Pro Justitia-rapportage opgesteld, waarin is beschreven dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Omdat verdachte niet in gesprek heeft willen gaan over het tenlastegelegde feit, heeft de rapporteur geen zicht kunnen krijgen op de aanloop naar het feit, een verband tussen de genoemde stoornissen en het ten laste gelegde en of verdachte onder invloed was ten tijde van het ten laste gelegde. In het algemeen kan wel worden opgemerkt dat verdachte door de genoemde stoornissen moeite heeft om de gevolgen van zijn handelen in te schatten, hij vrijwel geen rekening houdt met anderen en hij moeite heeft met het accepteren van gezag. Ook stelt verdachte zich zelfbepalend op, zal hij geneigd zijn om te reageren met boosheid en wordt hij onvoldoende geremd in grensoverschrijdend gedrag. Zonder verdere begeleiding of behandeling wordt het recidiverisico als matig tot hoog ingeschat. Hierbij speelt mee dat verdachte niet over adequate dagbesteding, copingvaardigheden en emotieregulatie beschikt.
Hoewel de beïnvloedingsmogelijkheden beperkt lijken, adviseert rapporteur toch toepassing van het adolescentenstrafrecht, gezien de noodzaak tot verdere ontwikkeling vanuit een adolescentenperspectief, de beperkte handelingsvaardigheden van onderzochte en het belang van toegroeien naar meer zelfstandigheid. Hierbij wordt betrokkenheid vanuit Reclassering Nederland als passend gezien en niet begeleiding door de jeugdreclassering. Begeleiding door de reclassering en de IFA-coach, met daarnaast individuele en systematische behandeling kunnen als bijzondere voorwaarden worden opgenomen bij een voorwaardelijk strafdeel, aldus de rapporteur.
Op 26 maart 2021 heeft de reclassering een rapportage opgemaakt omtrent verdachte, waarin onder andere wordt verwezen naar voornoemde Pro Justitia-rapportage. Ook voor de reclassering is het niet mogelijk om verbanden te leggen tussen de leefgebieden van verdachte en de verdenking, omdat verdachte ook met hen niet in gesprek heeft willen gaan over het feit. De reclassering stelt wel dat financiële motieven ten grondslag zouden kunnen liggen aan het delictgedrag. De reclassering ziet als positieve factor dat verdachte gemotiveerd is om een dagbesteding te verkrijgen. De reclassering adviseert ook om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering sluit zich aan bij het advies om het toezicht en de begeleiding te laten voortduren vanuit Reclassering Nederland en niet vanuit de jeugdreclassering. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang wanneer thuis blijven wonen geen optie meer is, een locatieverbod met politietoezicht, een locatiegebod met elektronisch toezicht en het meewerken aan begeleiding door IFA (Spirit).
De rechtbank overweegt op basis van de voornoemde rapporten en de proceshouding van verdachte ter terechtzitting dat het moeilijk is om een beeld van verdachte te krijgen. Verdachte heeft na het bewezenverklaarde feit zelf de politie gebeld om de overval die hij had proberen te plegen, te melden. Verdachte heeft zichzelf ook bekendgemaakt als de dader toen de politie ter plaatse kwam en bij de raadkamer gevangenhouding op 15 februari 2021 heeft verdachte het feit bekend. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 maart 2021 is verdachte daarnaast ook nog niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit alles roept vragen op bij de rechtbank over de beweegredenen van verdachte. Verdachte heeft echter, zelfs na aandringen ter zitting van zijn eigen raadsman, niets willen verklaren over zijn beweegredenen en de aanleiding van het misdrijf. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring van 15 februari 2021 bevestigd, maar hij heeft zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Daardoor is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden welke factoren verdachte tot dit feit hebben gebracht en of hij bijvoorbeeld door anderen tot dit feit is aangezet. Echter, aangezien in de Pro Justitia-rapportage en in het rapport van de reclassering na wikken en wegen uiteindelijk wordt geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, zal verdachte het voordeel van de twijfel krijgen en volgens het adolescentenstrafrecht worden berecht. Hierbij speelt tevens mee dat verdachte nog bij zijn ouders woont. De rechtbank komt tot de slotsom dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De pedagogische beïnvloeding die blijkens de adviezen mogelijk is, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat het toezicht zoals geadviseerd plaats zal vinden bij de volwassenreclassering van Reclassering Nederland.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden als stok achter de deur passend en geboden. De rechtbank zal verdachte – zoals de officier van justitie heeft geëist – veroordelen tot de maximale werkstraf met daarbij een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie het voorarrest niet zal overschrijden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de maximum op te leggen werkstraf is bepaald op 200 uren (artikel 77m van het Wetboek van Strafrecht), daarom wijkt de rechtbank in zoverre af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank acht de voornoemde straffen passend. Het standpunt van de verdediging dat een te hoge werkstraf verdachte problemen zal opleveren bij het vinden van een opleiding en werk, maakt dit oordeel niet anders, onder andere gelet op de ernst van het feit.
Alles afwegende, acht de rechtbank een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, en jeugddetentie voor de duur van 223 dagen met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
De rechtbank bepaalt dat hierbij naast de algemene voorwaarde ook de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod. De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor het opleggen van dit locatieverbod, aangezien de woning van verdachte zich aan de weg bevindt waarop het geadviseerde locatieverbod van toepassing is en handhaving van een verbod daarom niet reëel is. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte graag het vertrouwen zou willen krijgen om te laten zien dat hij zonder elektronisch toezicht kan en heeft daarom verzocht om het elektronisch toezicht niet als bijzondere voorwaarde op te leggen. De rechtbank overweegt echter dat aangezien het moeilijk is gebleken om een beeld van verdachte te krijgen en verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn motieven voor dit feit, extra controle gewenst is. Elektronische controle van een locatiegebod is daarom naar het oordeel van de rechtbank passend.