In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot het ouderlijk gezag over een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat zij niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kind binnen een aanvaardbare termijn op zich te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat het perspectief van de minderjarige bij het pleeggezin ligt. De ouders, de moeder en de vader, hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de minderjarige voorop staat. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ouders veel van de minderjarige houden en betrokken zijn, maar dat dit niet voldoende is om het gezag te handhaven. De rechtbank heeft besloten om het gezag van beide ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders altijd een belangrijke rol in het leven van de minderjarige blijven spelen, ondanks de beëindiging van hun gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.