ECLI:NL:RBAMS:2021:2009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
C/13/695000 / FA RK 20-8589
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige dochter ter waarborging van stabiliteit en continuïteit in opvoedsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar 16-jarige dochter, [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de meerderjarige broer van [minderjarige], [broer], als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder al geruime tijd geen contact heeft gehad met [minderjarige] en niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad, maar de rechtbank oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is om duidelijkheid te scheppen over haar toekomst en opvoedingssituatie. De rechtbank heeft daarbij de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te hernemen is verstreken en dat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. Tevens is [broer] benoemd tot voogd over [minderjarige], zodat zij in een stabiele en veilige omgeving kan opgroeien.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/695000 / FA RK 20-8589 (BV/ID)
Beschikking van 21 april 2021 betreffende wijziging van het gezag
in de zaak van:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen de Raad,
tegen
[moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C. Moustaïne, gevestigd te Amsterdam
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[broer] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de broer,
en

2.[tante] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de tante.
Als informant is aangemerkt:
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de Raad, ingekomen op 23 december 2020;
  • het verweerschrift;
  • de correspondentie, waaronder met name:
  • het door de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam op 17 december 2020 uitgebrachte rapport met advies;
  • de brief van de Raad d.d. 14 januari 2021 met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021.
Verschenen zijn:
  • mevrouw [naam] , namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [broer] , de broer;
  • de heer [naam] namens JBRA.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken Zij is op 22 maart 2021 afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn getrouwd op 8 december 1993. Hun huwelijk is op 4 augustus 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [broer] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995 ;
- [zus] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001 ;
- [minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005 .
2.3.
De vader is op 9 december 2017 overleden.
2.4.
[minderjarige] woont sinds april 2019 op vrijwillige basis bij tante.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De Raad verzoekt de rechtbank om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en om de meerderjarige broer van [minderjarige] , [broer] als voogd te benoemen,
een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad en concludeert tot afwijzing van dit verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
De Raad is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van haar moeder over haar wordt beëindigd en verzoekt tevens om de meerderjarige broer [broer] tot voogd te benoemen. Volgens de Raad is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om in onzekerheid over haar toekomst te verkeren reeds verstreken, aangezien de moeder al twee jaar geen contact met [minderjarige] heeft gehad terwijl zij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. [minderjarige] is 16 jaar oud en het is in haar belang dat duidelijk is waar zij zal wonen en wie tot haar meerderjarigheid de beslissingen over haar zal nemen. Duidelijkheid hierin zal volgens de Raad bijdragen aan een gezonde identiteitsontwikkeling, waardoor [minderjarige] zich kan richten op de toekomst. De Raad vindt het wenselijk dat [minderjarige] bij haar tante blijft wonen. Er is naar de mening van de Raad gebleken dat het de moeder, met behulp van haar kleine netwerk en samen met de hulpverlening, niet lukt om de zorgen rondom [minderjarige] weg te nemen. Naar het oordeel van de Raad belemmert moeders persoonlijke problematiek haar om feitelijk invulling te geven aan haar opvoedverantwoordelijkheid en om belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] te nemen. Volgens de Raad is er sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] , omdat er sprake is van een gezagsvacuüm en [minderjarige] al langere tijd geen nodige medische zorg en praktische zaken voor zichzelf kan regelen. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De Raad verzoekt om de broer van [minderjarige] , [broer] , te benoemen tot voogd, omdat hij zich al langere tijd beschikbaar opstelt en laat zien de verantwoordelijkheid voor zijn zusje te kunnen nemen. De Raad is van mening dat de verdere regelzaken en financiële zaken ten aanzien van [minderjarige] door [broer] in orde kunnen worden gemaakt, waarbij de tante vooral een opvoedende en verzorgende rol heeft in het leven van [minderjarige] . De Raad benadrukt daarbij dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij in ieder geval totdat zij 18 jaar is bij de tante blijft wonen. De Raad hoopt dat er in de toekomst weer voorzichtig contact kan worden opgestart tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder zal altijd belangrijk voor [minderjarige] zijn, waardoor er moet worden gezocht naar een manier waarop zij op afstand betrokken kan blijven bij [minderjarige] , aldus de Raad.
4.2.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in het raadsrapport. Zij stelt dat het onwaar is dat zij meerdere malen voor onbepaalde tijd naar het buitenland is vertrokken. Zij is wegens ziekte noodgedwongen een tijd in het buitenland geweest. De moeder heeft [minderjarige] toen achtergelaten bij haar volwassen broer omdat zij niet mee wilde. De moeder stelt daarnaast dat het niet waar is dat er al twee jaar geen contact is met [minderjarige] . Zij stelt dat zij haar in oktober en november 2020 nog heeft gezien. Volgens de moeder zijn zij toen samen gaan winkelen en heeft zij een rekening bij de ING bank voor [minderjarige] geopend. De moeder is van mening dat zij wel degelijk meewerkt aan alle verzoeken van [minderjarige] . Volgens de moeder is er dan ook niet gebleken dat er sprake is van een situatie waarin [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het gaat goed met [minderjarige] en er is geen hulpverlening betrokken bij het gezin. De moeder is van mening dat er door de Raad geen evenwichtige belangenafweging is gemaakt en dat er onvoldoende is gekeken naar andere passende oplossingen. Volgens haar had het op de weg van de Raad gelegen om de mogelijkheid te onderzoeken dat zij als ouder met gezag op afstand betrokken blijft, met behoud van ouderlijk gezag. Tot slot heeft de moeder aangegeven dat alle praktische zaken ten aanzien van [minderjarige] inmiddels zijn geregeld, waardoor er geen noodzaak meer is om over te gaan tot deze verstrekkende maatregel.
4.3.
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. of de ouder het gezag misbruikt.
4.4.
Als niet te verwachten is dat ouders binnen een aanvaardbare termijn zelf de verzorging en opvoeding op zich kunnen nemen, ligt volgens de wetgever gezagsbeëindiging in de rede. De vraag die moet worden beantwoord is of de ouder binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor het kind kan dragen. Die aanvaardbare termijn is de periode waarin een kind kan omgaan met onzekerheid over zijn of haar toekomstige opvoedsituatie, zonder daar ernstige schade door op te lopen. Deze termijn is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Andere factoren die van belang zijn, zijn bijvoorbeeld persoonlijke kenmerken, draagkracht en gehechtheid in het pleeggezin.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voormelde factoren en met inachtneming van de omstandigheden van dit geval, het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Voor de rechtbank is duidelijk dat de moeder veel van haar dochter houdt. De moeder heeft zich altijd geprobeerd in te zetten om haar kinderen op de juiste manier te kunnen verzorgen, ondanks haar ziekte. Zij heeft de afgelopen tijd zich alsnog ingezet om een aantal praktische zaken voor [minderjarige] te regelen. Zij heeft met [minderjarige] een bankrekening geopend en [minderjarige] haar paspoort gegeven. De rechtbank acht het in het licht van deze positieve ontwikkelingen dan ook begrijpelijk dat het voor de moeder moeilijk te accepteren is dat de Raad een verzoek tot beëindiging van het gezag van haar over [minderjarige] heeft ingediend en dat verzoek ter zitting heeft gehandhaafd.
4.7.
Centraal bij de beoordeling staan echter primair de belangen van het kind, gelet op artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, hoezeer positieve ontwikkelingen ten goede van de moeder ook van belang zijn. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.8.
Uit de stukken en dat wat tijdens mondelinge behandeling is besproken, is het volgende naar voren gekomen. Vanuit de Raad en JBRA zijn er zorgen over de opvoedmogelijkheden van moeder. Er is naar de mening van de hulpverlening gebleken dat het de moeder, samen met de hulpverlening en hulp uit haar eigen netwerk, niet lukt om de zorgen ten aanzien van [minderjarige] weg te nemen. De persoonlijke problematiek van de moeder maakt het voor haar lastig om invulling te geven aan haar opvoedverantwoordelijkheid en om belangrijke gezagsbeslissingen te nemen. Door de problematiek heeft zij onvoldoende inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft en handelt de moeder niet altijd in het belang van [minderjarige] . Er is sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] , omdat er al langere tijd (praktische) zaken niet of moeilijk kunnen worden geregeld en het contact tussen [minderjarige] en haar moeder langdurig ernstig verstoord is. Alhoewel tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de meeste praktische zaken ten aanzien van [minderjarige] inmiddels zijn geregeld, voorziet de rechtbank dat er in de periode tot dat zij volwassen is en haar eigen keuzes kan maken, nog een aantal gezagsbeslissingen moeten worden genomen, terwijl [minderjarige] nauwelijks contact heeft met de moeder. Daarnaast heeft de moeder veel moeite met het verblijf van [minderjarige] bij de tante. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangeven dat zij het fijn heeft bij haar tante en dat zij het gevoel heeft dat zij daar echt kind kan zijn. Zij zou graag willen dat haar broer de gezagsbeslissingen ten aanzien van haar kan nemen doordat de zaken dan snel kunnen worden geregeld. Zij heeft een goede band met hem en vertrouwt hem. [minderjarige] is van mening dat haar broer goed in haar belang zal handelen. Nu [minderjarige] 16 jaar is, weegt haar mening zwaar mee in de beoordeling.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder weer in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, is verstreken. [minderjarige] woont al twee jaar bij haar tante en ontwikkelt zich daar goed. [minderjarige] is 16 jaar en het is voor haar belangrijk om te weten waar zij zal wonen ,wie er duurzaam voor haar zal zorgen en wie de beslissingen over haar mag nemen totdat zij 18 jaar is. Duidelijkheid over haar toekomstperspectief draagt bij aan de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
4.10.
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [minderjarige] om de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. De rechtbank merkt op dat het feit dat het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd, niet met zich brengt dat zij voor [minderjarige] minder belangrijk is. Immers, de moeder blijft ondanks de beëindiging van het gezag altijd de moeder van [minderjarige] . Zij heeft recht op informatie over de ontwikkeling van [minderjarige] , voor zover het belang van [minderjarige] zich daar niet tegen verzet. Evenals de Raad hoopt de rechtbank dat [minderjarige] in de toekomst weer open staat voor contact met haar moeder, zodat moeder op afstand een rol kan blijven spelen in het leven van [minderjarige] .
4.11.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe leidt, dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De Raad heeft geadviseerd om de broer [broer] te belasten met de uitvoering van de voogdij over [minderjarige] . Gelet op dit advies van de Raad, de bereidverklaring van [broer] en de verklaring van [minderjarige] dat zij haar broer vertrouwt en achter deze beslissing staat, zal de rechtbank Nssim belasten met de voogdij over [minderjarige] . De rechtbank vertrouwt erop dat [broer] , zoals hij op de zitting heeft verklaard, het belang inziet voor [minderjarige] om bij haar tante te blijven wonen op te groeien en om haar in dat opzicht rust en duidelijkheid te bieden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[moeder]wonende te [woonplaats] ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005 ;
5.2.
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige [broer]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995;
5.3.
draagt de griffier op aantekening van deze gezagsbeslissing te laten opnemen in het gezagsregister.
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door voorzitter mr. B. de Vos tevens kinderrechter, mr. L. van der Heijden, en mr. M.R. Bruning, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Drift, griffier, op 21 april 2021. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).