In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam tot beëindiging van het gezag van de ouders over hun 17-jarige zoon, [minderjarige]. De ouders zijn gehuwd geweest en hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige], die sinds 2018 onder toezicht staat en uithuisgeplaatst is. De Raad verzocht om JBRA als voogd te benoemen, omdat zij van mening zijn dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden vanwege ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2021 hebben de ouders verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij stelden dat zij in staat zijn om gezagsbeslissingen te nemen en dat de gezagsbeëindiging een te verstrekkende maatregel zou zijn.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat stabiliteit en continuïteit voor hem van groot belang zijn. De ouders hebben zich over het algemeen meewerkend opgesteld, en de rechtbank is van oordeel dat de huidige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoende zijn om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, omdat een gezagsbeëindiging niet proportioneel is ten opzichte van het beoogde doel en niet in het belang van [minderjarige] is. De ouders moeten blijven meewerken aan de hulpverlening en de woonsituatie van [minderjarige] bij Pluryn accepteren.
De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders wordt afgewezen, en de ouders worden aangespoord om samen te werken met de hulpverlening voor de toekomst van [minderjarige].