ECLI:NL:RBAMS:2021:1996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
RK 21/1834
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gedragsaanwijzingen opgelegd aan demonstranten na onrechtmatige demonstratie op het Museumplein

Op 28 maart 2021 zijn ongeveer 300 personen aangehouden op het Museumplein in Amsterdam omdat zij niet voldeden aan een politiebevel om zich te verwijderen. De officier van justitie gaf aan deze personen een gedragsaanwijzing op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, die hen verbood zich gedurende 10 weken in het weekend op en rond het Museumplein te bevinden. Tegen deze gedragsaanwijzingen is door veel betrokkenen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een schriftelijke themazitting geoordeeld dat de burgemeester van Amsterdam terecht een noodbevel heeft afgegeven om de demonstratie te beëindigen, gezien de ernstige verstoring van de openbare orde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet voldoende individuele beoordeling had gemaakt van de betrokkenen voordat de gedragsaanwijzing werd opgelegd. Dit gebrek aan individuele toetsing leidde tot de conclusie dat de gedragsaanwijzing niet gerechtvaardigd was, en de rechtbank verklaarde alle beroepen tegen de gedragsaanwijzing gegrond. De rechtbank benadrukte dat de gedragsaanwijzing niet voldeed aan de wettelijke vereisten, met name de noodzaak van een individuele beoordeling van de herhalingsgevaar.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Beschikking op het beroep ex artikel 509hh lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
in de zaak met proces-verbaalnummer: PL1300-2021065098 en
RK: 21/1834
woonplaats kiezend op het adres van raadsman, mr. N.D. de Fluiter,
[adres] ,
hierna te noemen: verdachte.

De procesgang

Op 28 maart 2021 heeft de officier van justitie verdachte op grond van artikel 509hh Sv een zogenoemde gedragsaanwijzing gegeven. Uit de gedragsaanwijzing volgt dat deze is gegeven naar aanleiding van de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door opzettelijk niet te voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel zich te verwijderen van het Museumplein en nabije omstreken te Amsterdam. Deze gedragsaanwijzing houdt in dat verdachte zich
op de zaterdagen en zondagen van 3 april tot en met 6 juni 2021 tussen 11:00 en 17:00 uur niet mag bevinden op en rond het Museumplein te Amsterdam, dat wil zeggen in het gebied begrensd door Stadhouderskade – Hobbemakade – Balthasar Floriszstraat – Roelof Hartplein – Johan M. Coenenstraat – Reijnier Vinkeleskade – Richard Holstraat – Jacob Obrechtplein – Jacob Obrechtstraat – Willemsparkweg – Van Eeghenlaan – Pieter Cornelisz Hooftstraat – Vossiusstraat – Van Baerlestraat – Vossiusstraat – Hobbemastraat.
Het beroepschrift is op 1 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
In zeer korte tijd is een groot aantal beroepschriften ex art. 509hh Sv ontvangen. Deze beroepschriften zien allemaal op een gedragsaanwijzing zoals deze is gegeven na afloop van de coronademonstratie op het Museumplein in Amsterdam op 28 maart 2021. De onderbouwing van de beroepschriften is ook in overwegende mate gelijk en gestoeld op dezelfde argumenten. Om die reden heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en de raadsman van verdachte, ervoor gekozen een select aantal beroepschriften met voorrang op een themazitting te behandelen. Immers, een gegrondverklaring van een beroepschrift op formele gronden zou ertoe kunnen leiden dat de officier van justitie de overige – op dezelfde gronden gegeven – gedragsaanwijzingen intrekt, hetgeen bijdraagt aan een snelle en effectieve rechtsbescherming voor de vele verdachten die een beroepschrift bij de rechtbank hebben ingediend. Ook zou, mocht het beroep ongegrond worden verklaard, met de uitspraak van de themazitting, een snellere rechtsgang voor alle andere beroepschriften kunnen worden bevorderd.
Gelet op het spoedeisend karakter van het beroepschrift en het volle zittingsrooster van de rechtbank is overeengekomen dat deze themazitting buiten een fysieke zitting om zal worden afgedaan, na schriftelijke uitwisseling van standpunten van de officier van justitie en de raadsman en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.
De beschikking van deze eerste beroepsschriften is telkens gelijkluidend. Waar “hij” of “zijn” staat kan in plaats daarvan “zij” of “haar” van toepassing zijn en de beschikking moet dan aldus worden gelezen.

De inhoud van het beroepschrift

Het beroepschrift richt zich tegen de beslissing van officier van justitie van 28 maart 2021 tot het opleggen van een gedragsaanwijzing.
Het beroepschrift houdt puntsgewijs het volgende in.
Noodbevel
Het afgegeven noodbevel en de daaropvolgende ontbinding van de demonstratie waren onrechtmatig. Om deze reden is geen sprake geweest van overtreding van een rechtmatig gegeven bevel op grond waarvan een gedragsaanwijzing had mogen worden afgegeven.
Formaliteiten
De gedragsaanwijzing is in het geheel niet, dan wel door een ander dan de officier van justitie ondertekend, terwijl de uitreiking van deze bevoegdheid niet kan worden gedelegeerd.
Door de gedragsaanwijzing zonder (of met onjuist) ingevulde persoonsgegevens uit te reiken, wordt ook niet voldaan aan het vereiste dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat deze voor hem/haar is bedoeld.
Hiermee is niet voldaan aan de formele vereisten die de wet aan de gedragsaanwijzing stelt.
Ernstige bezwaren
De ernstige bezwaren voor overtreding van art. 184 Sr ontbreken. Weliswaar is verdachte enige tijd op het Museumplein aanwezig geweest, maar geen van de verdachten is zich bewust geweest van enig bevel of vordering waaraan moest worden voldaan. Er kan ook niet worden vastgesteld dat de mededelingen van de politie op enig moment voor iedereen op het Museumplein verstaanbaar moet zijn geweest. Er stond immers harde wind en er werd luide muziek gedraaid. Bovendien is niet duidelijk waar de verdachten zich bevonden ten tijde van de vordering(en) en mededelingen. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verdachte ‘opzettelijk’ niet heeft voldaan aan een bevel of vordering. Toen het verdachte duidelijk werd dat iedereen het Museumplein moest verlaten, was de groep reeds ingesloten door de Mobiele Eenheid, waardoor geen van de verdachten zich nog vrij en veilig voelde om te vertrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat meerdere verdachten na het oplopen van de Mobiele eenheid direct zijn gaan zitten.
Ernstige verstoring openbare orde
Een ernstige verstoring van de openbare orde is niet komen vast te staan. Verdachte heeft geen verbaal of fysiek geweld gebruikt noch op enige andere wijze gehandeld in strijd met enige wettelijke bepaling, anders dan het niet (tijdig) verlaten van het Museumplein. Het enkele gegeven dat samenkomsten (op het Museumplein en elders) in het verleden in bepaalde gevallen hebben geresulteerd in – onder meer – geweld tegen de politie, is onvoldoende om in het geval van verdachte te spreken van een ernstige verstoring aan de openbare orde.
Grote vrees voor herhaling
In het geval van verdachte is geen sprake van herhalingsgevaar. Voorop staat dat een individuele keuze om al dan niet deel te nemen aan een niet aangemelde demonstratie op zichzelf bezien geen strafbaar feit oplevert. Verder is de wet bedoeld voor de aanpak van specifieke, reeds in beeld zijnde verdachten en niet als een instrument om een volledige groep aan te pakken. Bovendien blijkt nergens uit dat het telkens gaat om dezelfde demonstranten. Zo was verdachte voor de eerste keer op het Museumplein aanwezig en hij heeft zich ook niet eerder schuldig gemaakt aan overtreding van art. 184 Sr (of enig andere wettelijke bepaling). Ook was geen sprake van een coherente groep, op basis waarvan een eventueel herhalingsgevaar ten aanzien van de gehele groep zou kunnen worden aangenomen. Verder kan niet worden vastgesteld dat verdachte nogmaals zo’n bijeenkomst zou willen bijwonen, dus ook hier kan geen gevaar voor herhaling aan worden ontleend.
Subsidiariteit
Er wordt niet aan de subsidiariteitseis voldaan nu met het enkel sanctioneren van de overtreding, of met een gedragsaanwijzing met een aanmerkelijk beperktere reikwijdte, had
kunnen worden volstaan.
Proportionaliteit
De gedragsaanwijzing is ook niet proportioneel. Het gebied zoals genoemd in de gedragsaanwijzing betreft een centrale locatie in Amsterdam en omvat belangrijke verkeersaders. Verdachte wordt in de bewegingsvrijheid beknot, nu geen gebruik gemaakt kan worden van de doorgaande wegen in het gebied en de in het gebied gevestigde voorzieningen. Door de reikwijdte van de gedragsaanwijzing wordt potentieel ook een inbreuk gemaakt op het recht op betoging en vrijheid van vergadering, zoals bedoeld in de artikelen 8, 9 en 15 van de Grondwet.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard omdat de opgelegde gedragsaanwijzing voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke voorwaarden en proportioneel is.
Noodbevel
Het noodbevel is rechtmatig afgegeven en niet innerlijk tegenstrijdig. Ook de context van de bijzondere (corona)periode maakt dat de burgemeester het noodbevel heeft mogen afgeven op grond van een ernstige verstoring van de openbare orde.
Formaliteiten
De gedragsaanwijzing is door een officier van justitie opgesteld en deze officier van justitie heeft bepaald dat deze aan ruim 300 verdachten moest worden uitgereikt, wat vervolgens op individuele basis is gedaan. Er is dan ook geen sprake van delegatie van deze bevoegdheid en het moet voor degene aan wie de gedragsaanwijzing is overhandigd kenbaar zijn geweest dat deze voor hem of haar was bedoeld. Artikel 509hh lid 3 Sv schrijft ook niet meer voor dan dat het voor de betrokkene duidelijk moet zijn dat de gedragsaanwijzing voor hem/haar bestemd is, wanneer de ingangsdatum is en wanneer de gedragsaanwijzing eindigt.
Ernstige bezwaren
Er is wel degelijk sprake van ernstige bezwaren ten aanzien van overtreding van artikel 184 Sr. Op 28 maart 2021 vanaf 12:00 uur kwamen mensen samen op het Museumplein om te demonstreren. Deze demonstratie was niet van tevoren aangekondigd, zoals voorgeschreven in de Wet op de Openbare Manifestaties (WOM). Omdat de demonstranten (overigens ieder weekend sinds januari 2021) de bepalingen van de WOM en de COVID-19-maatregelen overtraden, heeft de Burgemeester om 14:17 uur een noodbevel afgekondigd. Ondanks herhaaldelijke oproepen met megafoons, matrixborden en gefaseerde optredens van de Mobiele Eenheid met inzet van waterwerpers, weigeren sommige demonstranten te vertrekken. Wie om 15:00 uur nog op het gras van het Museumplein zat, werd aangehouden op verdenking van het niet voldoen aan het noodbevel om het Museumplein te verlaten: een overtreding van art. 184 Sr.
Ernstige verstoring openbare orde
Tijdens deze demonstraties worden keer op keer de regels over waar en hoe samen te komen overtreden. Degenen die samenkomen zijn zich er zonder meer bewust van dat ze gaan demonstreren en lappen alle regels en maatregelen in dat kader aan hun laars. Zij nemen het Museumplein in beslag om demonstratief dicht op elkaar te gaan staan, handen te schudden en zelfs elkaar te omhelzen en te knuffelen alsof er geen gezondheidsrisico’s zijn. Er is dan ook zonder meer sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde.
Grote vrees voor herhaling
Dat verdachte niets gezien of gehoord zou hebben, is niet mogelijk, gelet op alle inzet van communicatiemiddelen en hoe het er op het Museumplein op de bewuste dag aan toe is gegaan. Alleen al uit deze kennelijk leugenachtige verklaring kan de ernstige vrees voor herhaling worden afgeleid.
Subsidiariteit
De gedragsaanwijzing kan de toets van subsidiariteit doorstaan. Er is immers geen lichter middel voorhanden.
Proportionaliteit
De gedragsaanwijzing is ook proportioneel, omdat het gaat om een beperkt gebied en een beperkte periode, beduidend korter dan de maximale termijn van 90 dagen die de wet noemt, waarbij het recht op demonstreren marginaal wordt ingeperkt.

De beoordeling

Uit de gedragsaanwijzing volgt dat deze is gegeven naar aanleiding van de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) door opzettelijk niet te voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel zich te verwijderen van het Museumplein en omstreken te Amsterdam.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om een aanwijzing betreffende het gedrag te geven, en zo ja, of de gedragsaanwijzing in het concrete geval voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit..
De wettelijke voorwaarden houden in dat jegens verdachte ernstige bezwaren moeten bestaan ter zake van een strafbaar feit waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert (artikel 509hh Sv). De rechtbank zal dit toetsingskader en de verweren van de raadsman puntsgewijs bespreken.
Noodbevel
De rechtbank is van oordeel dat de (loco)burgmeester van Amsterdam in redelijkheid heeft mogen beslissen tot het afgeven van een noodbevel. Dit noodbevel is ook deugdelijk onderbouwd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sinds januari 2021 op wekelijkse basis op het Museumplein in Amsterdam wordt gedemonstreerd. Deze demonstraties worden niet aangemeld en zijn, mede ook omdat de regels van de Tijdelijke Wet Covid-19 werden geschonden, al verschillende malen ontbonden, waarbij meerdere keren met de inzet van een noodbevel het Museumplein moest worden ontruimd.
Ook op 28 maart 2021was sprake van een niet aangemelde demonstratie en waren er signalen dat personen zich zouden aansluiten bij die demonstratie waarvan bij eerdere demonstraties op het Museumplein was vastgesteld dat zij geweld tegen de politie hadden gebruikt. Op grond hiervan kon terecht de vrees ontstaan voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid en was er aanleiding om op grond van de WOM de demonstratie te ontbinden en met gebruikmaking van het noodbevel de politie demonstranten te laten verwijderen van het Museumplein.
Formaliteiten
Uit de reactie van het Openbaar Ministerie en het proces-verbaal van de officier van justitie die de gedragsaanwijzing heeft opgesteld, blijkt dat niemand anders dan de officier van justitie de beslissing heeft genomen tot het afgeven van een gedragsaanwijzing (aan alle personen die waren aangehouden op grond van een verdenking van overtreding van art. 184 Sr). Het gegeven dat de gedragsaanwijzing in sommige gevallen niet door een officier van justitie, of zelfs helemaal niet is ondertekend doet daar niet aan af. Er is in elk geval geen sprake (geweest) van delegatie van deze bevoegdheid, die inderdaad enkel de officier van justitie toekomt. Verder is gebleken dat de gedragsaanwijzing schriftelijk aan verdachte bekend is gemaakt door deze na het verhoor in persoon uit te reiken, onder vermelding van de datum van ingang en de periode gedurende welke de gedragsaanwijzing van kracht blijft, alsmede de redenen die tot de gedragsaanwijzing hebben geleid. Daarmee is voldaan aan de wettelijke voorschriften zoals deze zijn neergelegd in art. 509hh lid 3 Sv.
Ernstige bezwaren
Uit het proces-verbaal van verbalisant met nummer [nummer] blijkt dat hij op 28 maart 2021 reeds om 12:00 uur aanwezig was op het Museumplein, waarna duidelijk werd dat (wederom) een (niet aangemelde) coronademonstratie ontstond. Om 14:17 uur werd een noodbevel afgegeven, dat inhield dat de demonstratie moest worden ontbonden en ieder die zich op het Museumplein bevond zich diende te verwijderen. Vanaf 14:24 uur zijn van meerdere kanten van het Museumplein via dak-megafoons meerdere vorderingen gedaan dat men zich moest verwijderen in de richting van het Concertgebouw. Deze boodschap werd ook herhaaldelijk geuit via een speaker van een politie-drone die boven het Museumplein hing, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant met nummer [nummer] . Ook werden de diverse aanwezige tekstborden op het Museumplein voorzien van de tekst: “Noodbevel, politie treedt op.” Om 14:35 uur liep de Mobiele Eenheid op en een groep aanwezige demonstranten verwijderde zich ook in de richting van het Concertgebouw. Een aanzienlijk deel bleef echter staan. Vervolgens werden om 14:50 uur twee waterwerpers ingezet, waarmee eerst water werd gesproeid en vervolgens ook gericht op demonstranten werd gespoten. Pas na de inzet van al deze middelen – die niet het gewenste effect hadden – werd om 15:00 uur het bevel gegeven het Museumplein te ontruimen. Een aantal demonstranten, waaronder verdachte(n), bleef staan en/of zitten. Besloten is (zo blijkt uit de toelichting van de officier van justitie die heeft besloten tot het geven van de gedragsaanwijzing) deze groep niet met geweld te verwijderen maar aan te houden op verdenking van overtreding van artikel 184 Sr. Daartoe is, tussen 15:00 en 15:14 uur, (het daadwerkelijke tijdstip van aanhouden) de groep ingesloten waarna tot aanhouding is overgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat het voor alle aanwezigen op het Museumplein op enig moment voorafgaand aan de ontruiming/aanhouding duidelijk moet zijn geweest dat zij zich van het Museumplein moesten verwijderen. De politie heeft op allerlei manieren gecommuniceerd dat zou worden opgetreden en heeft ook verschillende keren opgetreden, waarbij bovendien verschillende demonstranten daadwerkelijk het Museumplein verlieten. Dat verdachten – zoals zij zonder uitzondering stellen – niets zouden hebben gehoord of gezien, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Ook dat het pas duidelijk werd dat men het Museumplein moest verlaten op het moment dat zij al waren ingesloten, acht de rechtbank niet aannemelijk.
De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van voldoende ernstige bezwaren dat de personen die na 15:00 uur nog steeds aanwezig waren op het Museumplein zich schuldig maakten aan overtreding van art. 184 Sr.
Ernstige verstoring openbare orde
De rechtbank overweegt dat reeds sinds januari 2021 op wekelijkse basis coronademonstraties plaatsvinden op het Museumplein. Deze demonstraties worden niet aangemeld bij de gemeente en de aanwezigen op deze demonstraties houden zich zelden aan de COVID-19-maatregelen. Tevens zijn meerdere van deze demonstraties in het recente verleden uitgemond in forse rellen. Deze demonstraties worden dan ook wegens de ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid met enige regelmaat ontbonden, waarbij ook diverse keren het Museumplein op grond van een noodbevel is ontruimd. De wijze waarop de demonstratie op 28 maart 2021 is verlopen is naar het oordeel van de rechtbank weinig anders en dat maakt dat ook dit strafbare feit, gelet op de context waarin en de wijze waarop het is gepleegd een ernstige verstoring van de openbare orde betreft.
Grote vrees voor herhaling
De rechtbank is van oordeel dat het geven van een gedragsaanwijzing ex art. 509hh Sv op zichzelf geoorloofd is in een situatie als de onderhavige. Daarbij neemt de rechtbank wederom de context waarin deze en vorige coronademonstraties op het Museumplein hebben plaatsgevonden in aanmerking. Wel moet bij het geven van zo’n gedragsaanwijzing per geval worden bezien of sprake is van een grote vrees voor herhaling (dat verdachte de komende tijd weer naar het Museumplein zal gaan en zich wederom schuldig zal maken aan het ernstig verstoren van de openbare orde).
De rechtbank constateert dat de officier van justitie bij het geven van de gedragsaanwijzingen (aan meer dan 300 personen) geen acht heeft geslagen c.q. kunnen slaan op het strafblad of de verhoren van de verdachten in kwestie. Op deze stukken zal de rechtbank dan ook bij de beoordeling van dit beroepschrift geen acht slaan, omdat zij moet oordelen of ten tijde van het geven van de gedragsaanwijzing aan de wettelijke vereisten was voldaan.
Op het moment dat de beslissing werd genomen tot het geven van de gedragsaanwijzing aan alle demonstranten die (na 15:00 uur) werden aangehouden op verdenking van overtreding van art. 184 Sr was niet inzichtelijk welke individuen dit betrof. Verder is niet gebleken dat ten aanzien van deze individuen enige vorm van dossieropbouw had plaatsgevonden, althans, niet blijkt dat van enig dossier gebruik is gemaakt bij de afweging om al dan niet een gedragsaanwijzing te geven. Evenmin is na aanhouding van deze personen, maar vóór het geven van de gedragsaanwijzing, op individuele basis beoordeeld of en, zo ja, in hoeverre, daadwerkelijk sprake was herhalingsgevaar (bijvoorbeeld aan de hand van het strafblad, of processen-verbaal van eerdere betrokkenheid bij uit de hand gelopen demonstraties).
Het standpunt van de officier van justitie dat dit herhalingsgevaar voldoende blijkt uit “de individuele keuze van de verdachten om deel te nemen aan een niet aangemelde demonstratie en ondanks het ontbinden daarvan en het bevel het Museumplein te verlaten op het plein te blijven en dit in het licht van de wekelijkse terugkeer van demonstranten op het plein en de daarmee gepaard gaande ernstige openbare orde problematiek”, deelt de rechtbank niet. De officier van justitie heeft – voorafgaand aan het afgeven van de gedragsaanwijzingen – niet beoordeeld waarom juist deze personen, na betrokken te zijn geweest bij dit incident op 28 maart 2021, zich in de komende tijd opnieuw schuldig zouden gaan maken aan ernstige openbare ordeverstoring. Een dergelijke individuele toets heeft niet plaatsgevonden en van de grote vrees voor herhaling is verder ook niet gebleken.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat ter zake van verdachte een gerechtvaardigde grote vrees voor herhaling bestond van een verstoring van de openbare orde ten tijde van het geven van de gedragsaanwijzing.
De rechtbank komt dan ook tot conclusie dat daarmee niet aan de wettelijke voorwaarden van art. 509hh Sv is voldaan. Het beroepschrift zal dan ook gegrond worden verklaard.
Gelet op het thematische karakter van deze beroepschriften en de vele andere gedragsaanwijzingen die zijn gegeven (en het aanzienlijke aantal waartegen een beroepschrift is ingediend) zal de rechtbank zich niettemin uitlaten over de subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit
Indien de rechtbank wél het herhalingsgevaar zou hebben aangenomen, dan zou de maatregel van de gedragsaanwijzing de toets van subsidiariteit hebben doorstaan. De rechtbank wijst daarbij op de eerder geschetste context van de niet aangemelde demonstraties deze specifieke locatie.
Proportionaliteit
De maatregel van de gedragsaanwijzing is in zijn huidige vorm (zowel ten aanzien van de locatie, als ten aanzien van de duur), wederom kijkend naar de aard en context van de demonstraties en de ernstige verstoring van de openbare orde die hiermee gepaard is gegaan, niet disproportioneel. De rechtbank stelt voorop dat demonstreren (zeker tegen landelijke maatregelen) op vele locaties in het land mogelijk is, waaronder op meerdere locaties in Amsterdam. De gedragsaanwijzing houdt in dat verdachte zich gedurende een periode van (ongeveer) twee maanden in de weekenden niet mag bevinden op of rondom het Museumplein. De inbreuk op de bewegingsvrijheid – en met name op het recht van demonstreren – is dan ook zeer beperkt, nu verdachte nog steeds op allerlei momenten en op allerlei locaties kan en mag demonstreren.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beroep
gegronden beëindigt per heden de gedragsaanwijzing inzake
[verdachte]voornoemd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en G.P.C. Janssen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.