ECLI:NL:RBAMS:2021:1992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
13/263813-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagente door een bestuurder van een auto

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die op 9 juli 2020 op een politieagente inreed met zijn auto. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van dodelijke verwondingen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn auto met aanzienlijke snelheid achteruit reed, waardoor de agente klem kwam te zitten tussen de auto en het geopende portier. De agente viel en liep blauwe plekken en andere verwondingen op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de zware mishandeling van de agente, omdat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uur en een schadevergoeding van 600 euro aan de benadeelde partij, de agente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/263813-20
Datum uitspraak: 22 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat hij op 9 juli 2020 te Amsterdam geprobeerd heeft [slachtoffer] , agente, opzettelijk van het leven te beroven. Indien de rechtbank dit niet bewezen acht, dan wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 van dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, kan worden bewezen. Verdachte heeft een situatie in het leven geroepen die de aanmerkelijke kans in zich had dat [slachtoffer] ten val zou komen. Verdachte beweegt met snelheid in een auto met zware deuren op een kwetsbare verkeersdeelnemer, een agente te voet, af. [slachtoffer] heeft een klap opgelopen van de deur. Verdachte is naar achteren gereden met het portier open, is doorgereden en heeft daarmee niet alleen de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door die klap dodelijk zou worden getroffen, maar ook dat hij haar zou aan- of overrijden bewust aanvaard. Datzelfde geldt voor het moment dat [slachtoffer] weer op haar benen staat. Ook dan rijdt verdachte met snelheid recht op haar af. Verdachte is aan het accelereren en [slachtoffer] kan net op tijd wegspringen.
Ook als de auto niet met hoge snelheid rijdt, is er een aanmerkelijke kans op de dood als je over een liggend persoon heen rijdt of als je iemand aanrijdt. De gemiddelde zwaarte van een BMW is namelijk 1.450 kilo. Als de reactiesnelheid van [slachtoffer] een fractie van een seconde minder was geweest, dan was zij overreden terwijl zij op de grond lag.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat [naam 1] achttien seconden bij de auto’s is geweest en dat [slachtoffer] slechts vier seconden bij de auto’s is geweest. In dat licht bezien zijn hun verklaringen ongeloofwaardig en bevatten deze conclusies die achteraf, na het bekijken van de camerabeelden, zijn getrokken.
Daarbij was er geen sprake van een rechtmatige uitoefening van de bediening jegens verdachte. Verdachte heeft in de Peugeot gezeten, stapt uit en gaat naar zijn auto. Er was geen reden om hem aan te houden. Dit geldt niet voor de bestuurder van de Peugeot.
Tot slot is het letsel dat wordt beschreven onbegrijpelijk nu [slachtoffer] op haar rug is gevallen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 juli 2020 zagen verbalisanten [slachtoffer] en [naam 1] in hun privétijd een bestuurder van een Peugeot met kenteken [kenteken] slingerend rijden. Zij volgden hem naar het parkeerterrein van het Shell-tankstation aan de Ookmeerweg te Amsterdam waar de bestuurder parkeerde. De bestuurder, een man, stapte uit en liep naar de shop van het tankstation. Er zat op dat moment niemand anders in de auto. [slachtoffer] en [naam 1] zagen dat de man onvast ter been was en spraken af hem aan te spreken zodra hij aanstalten maakte om weer te gaan rijden.
Toen de man uit de shop kwam en richting zijn auto liep, is [naam 1] naar hem toegelopen. [slachtoffer] liep enkele meters achter hem en gaf hun bevindingen telefonisch door aan de meldkamer van de politie Amsterdam. [naam 1] sprak de man aan. De man stapte in de auto en [naam 1] zei vervolgens “Politie”. Om te beletten dat de man zou gaan rijden, stond [naam 1] in de deuropening. Hij zag dat verdachte ineens op de passagiersstoel van de auto zat. Verdachte opende de deur en stapte uit. [naam 1] liep om de voorzijde van de auto heen en riep “Staan blijven, politie!”. Hierbij hield hij zijn politielegitimatie in zijn hand die hij aan verdachte toonde. Verdachte opende het bestuurdersportier van de naast de Peugeot geparkeerde auto, een BMW met kenteken [kenteken] , en stapte in. Het raam was geopend en [naam 1] schreeuwde in de auto “Staan blijven, politie!” Verdachte keek [naam 1] aan en accelereerde. [slachtoffer] was ondertussen naar de passagierszijde van de auto gerend en trok het portier open. Daarbij riep ze “Politie”, waarbij verdachte haar aankeek. Verdachte bestuurde de auto achteruit en reed hard naar achteren, zo’n drieënhalf à vier meter. [slachtoffer] kwam klem te zitten tussen de auto en het geopende portier, werd meegesleurd en kwam ten val. Het portier zwaaide over [slachtoffer] heen en werd dichtgetrokken. De auto reed met het rechter voorwiel net niet over haar voeten. Verdachte stopte het voertuig en [naam 1] rende een paar passen naar hem toe, waarbij hij riep “Stoppen politie”. [slachtoffer] lag op de grond, voor de auto, en hoorde dat verdachte de auto in zijn versnelling zette en gas gaf. De koplampen van de auto kwamen op haar af. [slachtoffer] stond snel op en zag dat de auto haar kant op werd gestuurd. Ze kon net op tijd opzij springen. Vervolgens reed verdachte snel weg.
[slachtoffer] heeft blauwe plekken op haar knieën en een bult op haar enkel opgelopen. Ook heeft zij pijn aan haar heupen, linkerschouder en nek.
4.3.2
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat het portier werd opengetrokken toen hij achteruit reed. Hij raakte in paniek toen hij zag dat [slachtoffer] viel. Verdachte zag vervolgens dat ze opstond en aan de kant ging. Hij kan zich herinneren dat hij [slachtoffer] zag liggen, maar hij ontweek haar. Verdachte ging er vervolgens plankgas vandoor, nadat hij [slachtoffer] voorbij was. Daarvoor reed hij niet zo hard.
4.3.3
Beoordeling handelen verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
4.3.3.1 Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag.
Vast staat dat verdachte de geparkeerde auto achteruit reed, met openstaand portier, waardoor [slachtoffer] werd meegesleurd en ten val is gekomen. Hierna reed verdachte de auto vooruit, richting [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] net op tijd kon opstaan en wegspringen. Verdachte stuurde om [slachtoffer] heen en reed weg.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende informatie om met zekerheid te kunnen vaststellen met welk voornemen verdachte handelde. Opzet op het toebrengen van dodelijke verwondingen bij [slachtoffer] kan niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat op de camerabeelden zichtbaar is dat hoewel verdachte de auto eerst kort in de richting van [slachtoffer] stuurt (zo blijkt uit de stand van de wielen), hij de auto vervolgens om [slachtoffer] heen stuurt. Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was en weg wilde. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende objectieve onderzoeksgegevens over de snelheid waarmee verdachte achteruit en vervolgens weer vooruit reed. De verklaring van verdachte dat hij “plankgas” wegreed, is onvoldoende om vast te stellen hoe groot de kans was dat verdachte met zijn handelen dodelijke verwondingen zou toebrengen aan [slachtoffer] . Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] op zodanige wijze op de grond was gevallen dat haar benen in de richting van de auto lagen. In dat geval is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Dit zou anders zijn geweest als ze bijvoorbeeld op zodanige wijze was gevallen dat haar hoofd, een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, in de richting van de auto lag. Ook het feit dat verdachte enkele meters achteruit reed, terwijl [slachtoffer] werd meegesleurd, maakt niet dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood.
4.3.3.2 Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
Wel vindt de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling, bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet gehad op de zware mishandeling van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig in het geval een dader bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Bij de beoordeling hiervan komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen ten gevolge van het handelen van verdachte.
[slachtoffer] zat klem tussen de auto en het portier en werd meegesleurd toen verdachte naar achteren reed. Alleen al door deze handeling van verdachte was, gelet op de massa van de auto en het voortbewegen van de auto, sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Vervolgens lag [slachtoffer] op korte afstand, zo’n drie à vier meter, voor de auto en reed verdachte in haar richting. Dat [slachtoffer] al was opgestaan en aan de kant was geschoven, zoals verdachte heeft verklaard, blijkt niet uit de camerabeelden. Ook door deze handeling van verdachte was sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte had immers tegen of over het lichaam van [slachtoffer] kunnen rijden. Dat [slachtoffer] net op tijd weg heeft kunnen komen, doet daaraan niet af.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat [slachtoffer] het portier heeft opengetrokken, maar die verklaring vindt de rechtbank niet aannemelijk. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze vermoedelijk “politie” schreeuwde toen ze het portier opende en dat ze oogcontact met verdachte had. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte wist dat [slachtoffer] zich bij het portier bevond. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op de grond heeft zien liggen nadat hij achteruit was gereden en ze op de grond was gevallen.
Het handelen van verdachte in combinatie met zijn wetenschap over de positie van [slachtoffer] is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Anders dan de raadsman heeft betoogd oordeelt de rechtbank dat [slachtoffer] wel in de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft gehandeld. [slachtoffer] en haar collega [naam 1] hebben opvallend rijgedrag van de bestuurder van de Peugeot waargenomen. Gelet op dat rijgedrag en het feit dat verdachte zich op enig moment ook in de Peugeot bevond, waarna hij overstapte naar de BMW, was [slachtoffer] gerechtigd om verdachte aan te spreken en hem proberen te beletten weg te rijden. Dat [slachtoffer] geen dienst had, doet hieraan niet af. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom worden bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 9 juli 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , inspecteur van de politie Eenheid Noord-Holland, tijdens de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet;
- stoptekens, gegeven door [naam 1] , agent van politie Eenheid Noord-Holland, heeft genegeerd en
- met een personenauto, BMW, kenteken [kenteken] , met een geopend portier, met een aanzienlijke snelheid achteruit is gereden, waardoor die voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en
- vervolgens heeft geaccelereerd en zonder te remmen vooruit is gereden en
- hierbij is ingereden op voornoemde [slachtoffer] , terwijl zij voor voornoemde auto lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest gevorderd en ontzegging van de bevoegdheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte vindt de eis van de officier van justitie te hoog nu hooguit sprake is geweest van mishandeling.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een aanzienlijke snelheid met een geopend portier achteruit te rijden en vervolgens vooruit in de richting van [slachtoffer] te rijden, terwijl ze voor de auto op de grond lag. Hij is niet gestopt om te kijken hoe het met [slachtoffer] was, maar is weggereden. Dit is een ernstig feit, te meer omdat verdachte wist dat [slachtoffer] van de politie was.
Verdachte heeft gevaarlijk gehandeld en een voor [slachtoffer] zeer angstige situatie in het leven geroepen die enorme indruk op haar heeft gemaakt. Ze heeft beschreven dat ze vaak terugdenkt aan de situatie en er zelfs over droomt. Ook heeft de situatie wat met haar motivatie voor haar werk gedaan, wat [slachtoffer] lastig vindt. Ze heeft via haar werk drie gesprekken gehad met Bedrijfsmaatschappelijk Werk en heeft zelf professionele hulp gezocht.
Het feit dat [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is, maar uitsluitend aan de snelle reactie van [slachtoffer] . Wel is ze gewond geraakt. [slachtoffer] heeft meerdere blauwe plekken en lange tijd pijn aan de situatie overgehouden en kon enkele weken niet sporten.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte (gedateerd 3 maart 2021) blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Wel heeft verdachte eerder strafbeschikkingen ontvangen voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, overtredingen die gerelateerd zijn aan het rijgedrag dan wel de auto van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 25 maart 2021, opgemaakt door S. Meurs. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte de indruk maakt onvoldoende te beschikken over inzicht en vaardigheden om zijn leven positief vorm te geven. Mogelijke risicofactoren zijn impulsiviteit en inadequate emotieregulatie. Gezien de ernst van de zaak en de jonge leeftijd van verdachte vindt de reclassering bijzondere voorwaarden op zijn plaats. Een toezicht en training zouden ertoe kunnen leiden dat verdachte zijn (zelf)inzicht en handelingsvaardigheden vergroot en de kans op contact met politie en justitie mogelijk vermindert.
De reclassering ziet vooralsnog geen doorslaggevende redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Voor wat betreft begeleiding vindt de reclassering de volwassenenreclassering passend. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden. Verder wordt geadviseerd de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De reclassering merkt wel op dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is voor begeleiding en gedragsverandering. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij geen bemoeienis van de reclassering wil en dat hij niets ziet in bijzondere voorwaarden.
6.3.3
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven. Reclassering Nederland ziet geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman van verdachte heeft ook niet verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet geen concrete mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding. Verdachte heeft geen toestemming gegeven om contact op te nemen met zijn ouders of andere referenten en staat niet open voor hulp en begeleiding. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
6.3.4
Straf
Nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie vindt dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling zal de straf die aan verdachte wordt opgelegd aanzienlijk lager zijn dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank overweegt dat voor een zware mishandeling een oriëntatiepunt van drie maanden gevangenisstraf geldt. Als strafverzwarende omstandigheid geldt dat het strafbare gedrag gericht was tegen een politieagente. Strafverminderend is dat het om een poging gaat.
De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een werkstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarin weegt mee dat er sprake is van voorwaardelijk opzet en niet vaststaat dat verdachte expres op de agente heeft ingereden Verdachte is in paniek weggereden en heeft daarbij ook om de agente heen gereden.
Ook speelt mee dat verdachte nog betrekkelijk jong is en dat zijn strafblad voorafgaand aan dit feit beperkt was.
De rechtbank legt verdachte vanwege de ernst van het delict een maximale taakstraf op van 240 uur. Met name het feit dat een agente die een publieke taak uitoefent dit is overkomen rekent de rechtbank de verdachte aan. De politie moet haar werk (ook buiten diensttijd) kunnen uitoefenen zonder daarbij tegengewerkt te worden of agressief benaderd te worden.
De rechtbank ziet, in tegenstelling tot Reclassering Nederland, geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte is stellig geweest in zijn verklaring dat hij geen contact met of begeleiding van de reclassering wil. Daarom wordt de taakstraf geheel onvoorwaardelijk opgelegd.

7.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.200,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) meebrengt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
heeft blauwe plekken op haar knieën, een bult op haar enkel en pijn aan haar heupen, linkerschouder en nek opgelopen en heeft uiteengezet welke impact het bewezen verklaarde op haar heeft gehad. Gelet op de onderbouwing van de vordering en op hetgeen in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegekend, stelt de rechtbank de door [slachtoffer] geleden immateriële schade op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente. [slachtoffer] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Voor zover de raadsman van verdachte een beroep heeft gedaan op eigen schuld van [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat alleen de bewezen verklaarde handelingen van verdachte rechtstreeks hebben bijgedragen aan de door [slachtoffer] geleden schade. [slachtoffer] heeft geen enkele gedraging verricht die daaraan heeft bijgedragen.
In het belang van [slachtoffer] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
Verklaart [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer] , te betalen de som van € 600,- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 12 (twaalf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2021.