Beoordeling handelen verdachte
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
4.3.3.1 Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag.
Vast staat dat verdachte de geparkeerde auto achteruit reed, met openstaand portier, waardoor [slachtoffer] werd meegesleurd en ten val is gekomen. Hierna reed verdachte de auto vooruit, richting [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] net op tijd kon opstaan en wegspringen. Verdachte stuurde om [slachtoffer] heen en reed weg.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende informatie om met zekerheid te kunnen vaststellen met welk voornemen verdachte handelde. Opzet op het toebrengen van dodelijke verwondingen bij [slachtoffer] kan niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat op de camerabeelden zichtbaar is dat hoewel verdachte de auto eerst kort in de richting van [slachtoffer] stuurt (zo blijkt uit de stand van de wielen), hij de auto vervolgens om [slachtoffer] heen stuurt. Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was en weg wilde. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende objectieve onderzoeksgegevens over de snelheid waarmee verdachte achteruit en vervolgens weer vooruit reed. De verklaring van verdachte dat hij “plankgas” wegreed, is onvoldoende om vast te stellen hoe groot de kans was dat verdachte met zijn handelen dodelijke verwondingen zou toebrengen aan [slachtoffer] . Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] op zodanige wijze op de grond was gevallen dat haar benen in de richting van de auto lagen. In dat geval is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] . Dit zou anders zijn geweest als ze bijvoorbeeld op zodanige wijze was gevallen dat haar hoofd, een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, in de richting van de auto lag. Ook het feit dat verdachte enkele meters achteruit reed, terwijl [slachtoffer] werd meegesleurd, maakt niet dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood.
4.3.3.2 Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
Wel vindt de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde, poging tot zware mishandeling, bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet gehad op de zware mishandeling van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig in het geval een dader bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Bij de beoordeling hiervan komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank vindt dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen ten gevolge van het handelen van verdachte.
[slachtoffer] zat klem tussen de auto en het portier en werd meegesleurd toen verdachte naar achteren reed. Alleen al door deze handeling van verdachte was, gelet op de massa van de auto en het voortbewegen van de auto, sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Vervolgens lag [slachtoffer] op korte afstand, zo’n drie à vier meter, voor de auto en reed verdachte in haar richting. Dat [slachtoffer] al was opgestaan en aan de kant was geschoven, zoals verdachte heeft verklaard, blijkt niet uit de camerabeelden. Ook door deze handeling van verdachte was sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte had immers tegen of over het lichaam van [slachtoffer] kunnen rijden. Dat [slachtoffer] net op tijd weg heeft kunnen komen, doet daaraan niet af.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat [slachtoffer] het portier heeft opengetrokken, maar die verklaring vindt de rechtbank niet aannemelijk. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze vermoedelijk “politie” schreeuwde toen ze het portier opende en dat ze oogcontact met verdachte had. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte wist dat [slachtoffer] zich bij het portier bevond. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op de grond heeft zien liggen nadat hij achteruit was gereden en ze op de grond was gevallen.
Het handelen van verdachte in combinatie met zijn wetenschap over de positie van [slachtoffer] is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Anders dan de raadsman heeft betoogd oordeelt de rechtbank dat [slachtoffer] wel in de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft gehandeld. [slachtoffer] en haar collega [naam 1] hebben opvallend rijgedrag van de bestuurder van de Peugeot waargenomen. Gelet op dat rijgedrag en het feit dat verdachte zich op enig moment ook in de Peugeot bevond, waarna hij overstapte naar de BMW, was [slachtoffer] gerechtigd om verdachte aan te spreken en hem proberen te beletten weg te rijden. Dat [slachtoffer] geen dienst had, doet hieraan niet af. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom worden bewezen.