ECLI:NL:RBAMS:2021:1987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
8840160 CV EXPL 20-19502
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de oneerlijkheid van bedingen in consumentenovereenkomsten met betrekking tot abonnementskosten en opschorting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2021 een vonnis gewezen in een geschil tussen Ziggo Services B.V. (eisende partij) en een consument (gedaagde partij) die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 246,47 aan abonnementskosten, maar de gedaagde partij heeft geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft ambtshalve onderzocht of de bedingen in de overeenkomst niet oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen. De rechter heeft vastgesteld dat de eisende partij voldaan heeft aan de precontractuele informatieverplichtingen, maar dat verschillende bedingen in de algemene voorwaarden oneerlijk zijn. Dit betreft onder andere de afsluitkosten en de opschorting van diensten bij wanbetaling.

De rechter oordeelt dat de eisende partij geen beroep kan doen op het opschortingsbeding, omdat dit beding oneerlijk is. De eisende partij kan alleen abonnementsgelden vorderen voor de periode waarin daadwerkelijk diensten zijn geleverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij tot en met 1 oktober 2019 abonnementsgelden verschuldigd is, en heeft de vordering tot betaling van € 134,13 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 247,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8840160 CV EXPL 20-19502
vonnis van: 4 mei 2021
fno.: 991

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

Ziggo Services B.V.

gevestigd te Utrecht
eisende partij
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij dagvaarding van 2 oktober 2020 heeft eisende partij gevorderd een bedrag van € 246,47 met nevenvorderingen, zoals nader in die dagvaarding omschreven.
Gedaagde partij heeft geen uitstel verzocht en evenmin uiterlijk op de in de dagvaarding vermelde terechtzitting geantwoord. Tegen gedaagde partij is verstek verleend. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor het geval hierna anders is overwogen.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed consument te zijn. In dat geval moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst staan niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). De kantonrechter moet ook ambtshalve onderzoeken of eisende partij de op haar rustende informatieverplichtingen heeft nageleefd.

(Pre)contractuele informatieverplichtingen

3. Het gaat hier om een overeenkomst op afstand. Eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 BW. Zij verwijst in dat kader naar een uitgebreide toelichting, vergezeld met schermafdrukken.
4. Op grond van de toelichting en de schermafdrukken wordt vastgesteld dat eisende partij heeft voldaan aan de essentiële precontractuele informatieverplichtingen (daaronder wordt begrepen de informatieverplichtingen genoemd in artikel 6:230m lid 1 onder a, b, e, h, o en p BW).
5. Aan de aanvullende verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6:230v BW heeft eisende partij eveneens voldaan. De essentiële contractuele informatieverplichtingen die voortvloeien uit artikel 6:230v lid 7 BW zijn aan gedaagde partij verstrekt door middel van een bevestigingsmail, die eisende partij heeft overgelegd.

Algemene voorwaarden

6. Eisende partij heeft € 20,00 afsluitkosten bij gedaagde partij in rekening gebracht op grond van artikel 10 lid 1 van de algemene voorwaarden. Dat artikel luidt, voor zover hier relevant:
“Uit hoofde van een Abonnement kan de Klant aan Ziggo onder meer de volgende vergoedingen verschuldigd zijn:(…)- eenmalige, periodieke of incidentele vergoedingen, waaronder (…) afsluitkosten (…).”
7. Uit het hiervoor geciteerde beding volgt niet duidelijk of en zo ja, in welke gevallen bij de consument afsluitkosten in rekening worden gebracht. Wat de hoogte van de afsluitkosten is, staat niet in het beding. Daarvoor verwijst eisende partij naar een specifieke pagina op haar website. Deze constructie geeft eisende partij de mogelijkheid om de omvang van de kosten eenzijdig te wijzigen, ook ten nadele van de consument. Nu het voor de consument niet duidelijk is wanneer afsluitkosten in rekening worden gebracht, de hoogte van deze kosten niet in het beding staat en eenzijdig door eisende partij gewijzigd kan worden, wordt het geciteerde beding als oneerlijk aangemerkt en daarom vernietigd. De afsluitkosten worden om die reden afgewezen.
8. Eisende partij stelt de overeengekomen diensten te hebben opgeschort en beëindigd vanwege wanbetaling. De opschortingsbevoegdheid ontleent eisende partij aan artikel 22 van haar algemene voorwaarden. Dat artikel luidt, voor zover relevant:
“1. Als de Klant of Ziggo een of meer van de verplichtingen uit een Abonnement niet (volledig) nakomt dan kan de andere partij:- de nakoming van zijn verplichtingen uit dat Abonnement per direct geheel of gedeeltelijk opschorten; (…) dit mits de niet-nakoming die opschorting (…) rechtvaardigt en voor zover wettelijk toegestaan.2. Als Ziggo de levering van Diensten geheel of gedeeltelijk opschort of beëindigt, op grond van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, dan:- heeft de klant geen toegang tot de Diensten totdat deze opnieuw zijn aangesloten (…)- blijft de Klant verplicht te voldoen aan alle verplichtingen uit de wet, de Abonnementen en eventuele overige geldende voorwaarden, waaronder betaling van de (abonnements)vergoedingen voor de resterende looptijd van het Abonnement; en- worden de Diensten niet eerder geleverd dan wanneer de Klant zijn verplichtingen uit het Abonnement is nagekomen. (…)”
9. Geoordeeld wordt dat het eerste lid van het beding, waarin de mogelijkheid tot opschorting wordt gecreëerd, niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn oneerlijke bedingen, omdat de opschortingsbevoegdheid wordt beperkt tot wat wettelijk is toegestaan. Echter, in het tweede lid van het beding staat dat de klant altijd gehouden blijft de abonnementsgelden te voldoen voor de resterende looptijd van het abonnement. Dit deel van het beding is wel oneerlijk, omdat de consument zijn verplichtingen volledig moet nakomen, terwijl eisende partij pas weer hoeft te presteren als de consument aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Dat kan tot gevolg hebben dat als twee facturen niet worden betaald bij een overeenkomst van één jaar, eisende partij geen diensten meer hoeft te leveren na twee maanden, terwijl gedaagde partij de volledige twaalf maanden abonnementskosten moet betalen. Daarmee staan de rechten en verplichtingen van partijen niet langer in een redelijke verhouding tot elkaar. Het tweede lid van het beding wordt daarom als oneerlijk aangemerkt en moet om die reden buiten toepassing worden gelaten.
10. Eisende partij kan dus geen beroep doen op het opschortingsbeding uit de algemene voorwaarden. Dat heeft tot gevolg dat de gestelde opschorting ongegrond is. Indien eisende partij geen opschortingsbeding in haar algemene voorwaarden had opgenomen, had zij op grond van de wet de mogelijkheid om de verplichting uit de overeenkomst op te schorten als de wederpartij diens uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting niet nakomt. Die bevoegdheid mag niet het karakter krijgen van een boete, doordat eisende partij haar prestatie voor onbepaalde tijd opschort zonder na een redelijke termijn over te gaan tot ontbinding van de overeenkomst. Een opschortingstermijn van maximaal twee maanden wordt redelijk geacht. Zonder opschortingsbeding had eisende partij op grond van de wet dus gerechtvaardigd kunnen opschorten. Echter, zolang eisende partij het (oneerlijke) opschortingsbeding in haar algemene voorwaarden heeft staan, kan zij niet subsidiair op grond van de wet opschorten, gelet op het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68. Alleen door op deze wijze afschrikkend, evenredig en doeltreffend te sanctioneren, wordt de beoogde doelstelling van de gemeenschapswetgever bereikt en verdwijnen oneerlijke bedingen uit met consumenten gesloten overeenkomsten, ter bescherming van de consument.
11. Op grond van het voorgaande is gedaagde partij uitsluitend abonnementsgelden verschuldigd over de periode waarin eisende partij haar diensten daadwerkelijk heeft geleverd. Uit de door eisende partij overgelegde brief van 2 oktober 2019 leidt de kantonrechter af dat eisende partij de diensten op dat moment al heeft afgesloten. Daarom is gedaagde partij tot en met 1 oktober 2019 abonnementsgelden verschuldigd. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
12. Dat heeft tot gevolg dat gedaagde partij de facturen met factuurnummers 433007726 en 437135201 volledig verschuldigd is en de factuur met factuurnummer 441217848 gedeeltelijk, namelijk alleen voor wat betreft de abonnementsgelden over de eerste dag van de maand oktober 2019 (exclusief de incassokosten die op die factuur staan). Dat maakt een totale hoofdsom van: € 66,00 + 66,00 + € 2,13 (€ 66,00 / 31) = € 134,13.

Slotsom

13. Op grond van het voorgaande is een lagere hoofdsom toewijsbaar dan gevorderd, waardoor de rente te hoog is berekend. De rente wordt toegewezen over de lagere hoofdsom vanaf de respectieve vervaldata van de in rechtsoverweging 12 genoemde facturen tot aan de dag van algehele voldoening.
13. Nu gedaagde partij gezien de uitkomst van dit vonnis niet is aangeschreven voor een juist bedrag aan hoofdsom, zijn de buitengerechtelijke kosten niet op de wijze aangezegd zoals voorgeschreven in artikel 6:96 lid 6 BW. In de overgelegde veertiendagenbrief wordt gedaagde partij daarom onjuist geïnformeerd en dat staat aan toewijzing van de buitengerechtelijke kosten in de weg.
13. Gedaagde partij wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van € 134,13 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de in rechtsoverweging 12 genoemde facturen tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eisende partij begroot op:
explootkosten € 86,85
salaris gemachtigde € 37,00
griffierecht € 124,00
-----------------
totaal € 247,85
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.