ECLI:NL:RBAMS:2021:1982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
13.210797.20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord door een minderjarige verdachte, drillrap-gerelateerd geweld

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot moord. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 27 mei 2020, waarbij het slachtoffer, een jongen, door een groep jongeren werd achtervolgd en aangevallen met een mes en een machete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft opgewacht en vervolgens heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, aangezien de groep zich had voorbereid op de aanval en het slachtoffer doelbewust heeft gekozen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet de intentie had om te doden, maar de rechtbank oordeelde dat zijn gedrag, samen met dat van de medeverdachten, een gezamenlijke en gewelddadige aanval vormde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van een jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer en zijn familieleden, waarbij de schadevergoeding is gematigd op basis van de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.210797.20 (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2003,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de heer [persoon 3] , namens Jongeren Die het Kunnen, mevrouw [persoon 4] (de mentor van verdachte bij het [naam college] ) en door de ouders van verdachte (bijgestaan door een tolk in de Engelse taal) naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen namens alle benadeelde partijen door mr. K.J. Zeegers naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
poging moord althans poging doodslag in vereniging op [slachtoffer] op 27 mei 2020 te Amsterdam, subsidiair zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer] , meer subsidiair openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de primair ten laste gelegde poging moord op het slachtoffer [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer met een machete op zijn hoofd heeft geslagen. Vaststaat ook dat er nog ten minste één ander persoon was met een wapen en dat dit wapen ook is gebruikt. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de jongen met het blauwe trainingspak en het mes bij de groep hoorde en dat die het slachtoffer verwondde in zijn zij. Het lijkt er sterk op dat verdachte de persoon op de beelden is geweest die met een mes op het slachtoffer af rent (NN2). Hoewel wordt beschreven dat deze persoon donkere kleding droeg en verdachte gekleed was in een blauw joggingpak, sluit dit elkaar niet uit. Het kan immers ook aan de lichtinval liggen. Getuige [getuige 2] , die achter verdachte aan is gefietst, omschrijft zijn kleding ook als donker. Zelfs als verdachte niet NN2 is geweest maar een van de andere personen uit de groep, dan nog dient hij als medepleger van het incident te worden aangemerkt. De hele groep heeft een bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde door het slachtoffer te schoppen en te slaan, het slachtoffer in te sluiten waardoor hij geen kant op kon en door hem daadwerkelijk te verwonden met een mes of een machete.
Niet alleen het (volle) opzet kan worden bewezen, maar ook de voorbedachte raad. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij, toen hij de jongens buiten zag, hoorde roepen ‘daar is hij’ of ‘dat is hem’. Dat duidt er op dat de groep hem heeft opgewacht. Dit wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Hij heeft de groep jongens al ongeveer een uur in de buurt zien staan en op enig moment hoorde hij hen roepen ‘kijk die man hier’ en ‘pak hem’. Nu verdachte en zijn mededaders het slachtoffer hebben opgewacht, bewapend met ten minste een mes en een machete, direct op hem zijn afgerend toen zij hem zagen en hebben toegeslagen, is volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De daders zijn weloverwogen, doelbewust en gewapend op de aangever afgerend, zonder dat er direct daaraan voorafgaand sprake was van een woordenwisseling. De voorbedachte raad kan derhalve worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het slachtoffer [slachtoffer] kan - kort gezegd - zijn daders niet identificeren. In zijn aangifte heeft hij het over drie of vier jongens, waarvan één van de jongens op een lichtgrijze fiets, maar hij heeft verder niet gezien wie wat heeft gedaan. De groep kwam op hem afrennen, hij voelde dat hij werd gestoken en vrijwel gelijk daarna is alles zwart geworden. Op de beelden is te zien dat verdachte niet aan het rennen was, maar op een fiets zat. Hij kan daarom niet de jongen, NN2, zijn geweest die met een mes achter het slachtoffer is aangerend. De raadsman gaat ervan uit dat NN1, degene op een lichtkleurige fiets, verdachte is geweest. De getuigen hebben niets verklaard over de geweldshandelingen die door verdachte zou zijn gepleegd. Verdachte reed toevallig in de buurt, hij heeft het incident zien gebeuren en hij is vervolgens weggefietst. Verdachte voelde dat iemand bij hem achterop sprong, maar dit was niet van te voren gepland. Dit komt ook overeen met de inhoud van de tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 1] zelf heeft gezegd dat hij zomaar bij iemand achterop is gesprongen
“Als ik niet bij [bijnaam verdachte] achter was gegaan, dan was ik bij [medeverdachte 4] gegaan”.Daarnaast zijn er nog andere ontlastende aanwijzingen in het dossier aanwezig in de vorm van opgenomen tapgesprekken waar men zich onbespied waant en vrijuit praat over het geringe aandeel van verdachte bij het ten laste gelegde. Uit voorgaande leidt de verdediging af dat verdachte in de buurt is geweest van de garagebox, maar het blijft onduidelijk wat zijn positie is geweest en of hij daadwerkelijk een klap heeft gegeven aan het slachtoffer. Er is dan ook geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij toeval bij hem achterop is gesprongen, is onvoldoende om medeplegen aan te nemen. Verdachte heeft niet op hem staan wachten en hij heeft ook niets meegekregen wat vlak daarvoor zich bij de boxdeur heeft afgespeeld. Tot slot blijkt nergens uit dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, om het slachtoffer iets aan te doen, laat staan dat er een vooropgezet plan was om het slachtoffer van het leven te beroven en wie dat dan bedacht zou hebben.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 27 mei 2020 komt de politie op een melding af van een steekpartij. Zij zien een jongen op de grond liggen voor de flat [naam flat 1] in Amsterdam, in een grote plas bloed en met een hoofdwond van ongeveer 10 tot 15 centimeter. Uit nader onderzoek blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] betreft. De politie krijgt gelijktijdig een melding dat een getuige achter de daders van deze steekpartij aan zou fietsen. Dit betreft getuige [getuige 2] . Deze getuige verklaart dat hij een groep jongens achter het slachtoffer zag aanrennen en op het slachtoffer zag inslaan. Het slachtoffer zou daarbij met een knuppel of een wapenstok zijn geslagen. De getuige zag de groep jongens wegrennen en hij is vervolgens twee jongens uit die groep gevolgd, waaronder de jongen die volgens de getuige met de zwarte wapenstok had geslagen. Deze jongen sprong achterop de fiets bij een andere jongen. De getuige is de jongens door het Nelson Mandelapark gevolgd. De jongen die achterop zat had de wapenstok toen nog in zijn hand. De getuige is de jongens vervolgens even uit het oog verloren en toen hij hen weer in het zicht kreeg, was de wapenstok verdwenen. De getuige heeft de jongens de flat [naam flat 2] in zien gaan.
Door de politie zijn, ter identificatie van deze twee verdachten, de camerabeelden van de flat [naam flat 2] opgevraagd. Hierop is medeverdachte [medeverdachte 1] herkend als NN2. Door de politie is onderzoek ingesteld naar de route die de verdachten zouden hebben gefietst na het steekincident. Op deze route vonden zij, in de buurt van de plaats waar de getuige de jongens waar hij achter aan fietste even uit het oog is verloren, in de struiken een machete. Deze machete is onderzocht op sporen en uit het NFI-rapport komt naar voren dat het DNA dat op beide delen van het heft is aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 1] kan zijn en dat het op het lemmet aangetroffen bloedspoor DNA van het slachtoffer bevat. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest dit het slachtoffer met een machete op zijn hoofd heeft geslagen, zoals ook uit het overgelegde vonnis in diens strafzaak blijkt, dat aan de processtukken in deze zaak is toegevoegd.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op de bewuste dag met een vriend aan het eten was bij een kraampje. Hij hoorde opeens geschreeuw uit de richting van de flat [naam flat 1] . Het was daar druk en er stonden zeker acht mensen. Uit nieuwsgierigheid is hij daar naar toe gefietst; zijn vriend is bij het kraampje blijven staan. Verdachte heeft verklaard dat hij toen uit het niets een klap kreeg. Verdachte heeft niet gezien van wie hij een klap heeft gekregen, maar hij heeft wel aan ‘iemand’ een klap teruggegeven. Overigens heeft verdachte bij de raadkamerzitting van 2 september 2020 verklaard dat hij dacht dat hij een klap van het slachtoffer kreeg. Ter zitting van 8 april 2021 heeft verdachte verklaard dat hij na het geven van een klap gelijk is weggefietst en toen voelde dat iemand bij hem achterop sprong. Diegene was medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte heeft verklaard dat zij samen naar de flat [naam flat 2] zijn gegaan. In de flat [naam flat 2] heeft hij zijn fiets op slot gedaan en daar achtergelaten. Verdachte herkent zichzelf op de stills van de beelden van deze flat. Hij had die dag een blauw trainingspak aan met een groot ‘Puma’ opschrift op de borst. Tot slot heeft verdachte verklaard dat zijn bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’ is.
De rechtbank heeft de stills van de beelden van de flat [naam flat 1] - waar het incident zich heeft afgespeeld - nauwkeurig bekeken. Het incident zelf is op deze beelden niet te zien, maar op basis van het dossier is duidelijk dat het incident zich vlak buiten het bereik van de beelden heeft afgespeeld. De beelden bieden daarmee zicht op (een deel van) wat zich direct voor en na het incident heeft afgespeeld. Te zien is dat het slachtoffer [slachtoffer] voorafgaand aan het incident vlucht en wordt gevolgd door een groep jongens, de meesten te voet en enkelen op een fiets. Eén van die jongens op een fiets wordt door de politie als NN1 aangemerkt. Gelet op het hiervoor genoemde signalement van verdachte, zoals dat kan worden afgeleid uit de beelden van de flat [naam flat 2] , het uiterlijk van deze NN1 op de beelden van de flat [naam flat 1] en het uiterlijk van de lichtkleurige fiets met witte jasbeschermers waarop deze NN1 fietst, stelt de rechtbank - met de raadsman - vast dat verdachte NN1 is geweest. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de lichtkleurige fiets met witte jasbeschermers van NN1 op de stills van flat [naam flat 1] zeer grote gelijkenissen vertoont met de witte fiets met witte jasbeschermers waarop verdachte op de beelden van de flat [naam flat 2] te zien is, die later in beslag is genomen en waarvan verdachte heeft gezegd dat dit zijn fiets betreft. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat bij geen van de andere fietsen op de beelden van de flat [naam flat 1] dezelfde witte jasbeschermers te zien zijn.
Op de beelden van de flat [naam flat 1] komt het slachtoffer om 18:17:59 uur in beeld. Hij komt vanaf het Bullewijkpad aanrennen en gaat vervolgens rechtsaf over het voetpad. Een seconde later, om 18:18:00 uur fietst NN1 over het Bullewijkpad met hoge snelheid in dezelfde richting als het slachtoffer. Nog op datzelfde tijdstip komt NN2 in beeld. Hij heeft een mes in zijn hand en hij rent vanaf het Bullewijkpad rechtsaf achter het slachtoffer aan. Op dat moment fietst NN1 rechtdoor over het Bullewijkpad, langs NN2 en het slachtoffer. Om 18:18:02 uur komt NN3 rennend in beeld. Verdachte fietst dan ook rechtsaf door het gras in de richting van het slachtoffer. Vervolgens komen steeds meer personen in beeld, waaronder NN7 die een beweging maakt alsof hij een lang voorwerp tevoorschijn haalt en hierna een lang voorwerp in zijn hand heeft.
Gelet op de beschrijving van de stills van de flat [naam flat 1] acht de rechtbank de verklaring van verdachte - dat hij vanaf het kraampje waar hij stond pas richting de flat [naam flat 1] is gefietst toen hij geschreeuw hoorde - niet geloofwaardig. Op de stills is duidelijk te zien dat verdachte de eerste persoon is die in beeld komt terwijl hij met hoge snelheid achter het rennende slachtoffer aan gaat en dat hij vervolgens over het gras richting het slachtoffer fietst, die op dat moment op de hielen wordt gezeten door de rennende NN2. Met andere woorden: verdachte komt nog voordat de aanval op het slachtoffer is begonnen al in beeld en hij bevindt zich niet bij het op enige afstand gelegen kraampje, maar in de directe omgeving van het incident.
Het kan daarom niet anders dan dat verdachte en NN2 (de jongen met het mes) als eerste bij het slachtoffer zijn aangekomen, even later gevolgd door - onder meer - medeverdachte [medeverdachte 1] (NN7) met de machete waarmee het slachtoffer is geslagen. Nu medeverdachte [medeverdachte 1] 10 seconden later dan verdachte in beeld komt en na het steekincident achterop bij verdachte springt, kan het ook niet zo zijn dat verdachte eerder dan medeverdachte [medeverdachte 1] is vertrokken, zoals verdachte lijkt te stellen.
Uit de tapgesprekken blijkt dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ - de bijnaam van verdachte, zoals hij ter zitting heeft erkend - het slachtoffer een klap heeft gegeven voordat hij met een machete werd geslagen. Uit een OVC-gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] leidt de rechtbank ook af dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ niet op een afstand heeft gestaan, maar mee heeft gedaan aan het geweld tegen het slachtoffer. De rechtbank citeert enkele passages:
  • [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ): ‘ik heb dit altijd. Na die prik, ik word altijd geveegd’
  • [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ): ‘ze moeten geen beelden hebben dat je keertje in je annoe had’
  • [medeverdachte 2] : ‘Je hebt zijn schedel net niet gebost zei ze’,
  • ‘ [medeverdachte 1] : Nee, ik heb niks gedaan’,
  • [medeverdachte 2] : ‘Oh ja’,
  • [medeverdachte 1] : gelach
  • [medeverdachte 1] : ‘Je ziet gewoon die ding bossen zo in twee. NTV kanker gek weet je wat het was. Je weet toch als je naar NTV heb je wel is NTV gezien ze schieten van dichtbij op iemand zijn hoofd en zo ‘pets open toch. Precies zo NTV klapt gewoon in, zo raar’
  • [medeverdachte 2] : Jullie stonden daar in die... NTV. Dat zagen ze. Toen zeiden jullie: “Kijk daar, kijk hem daar, kijk hem daar.”,
  • [medeverdachte 1] : (Gelach).
  • [medeverdachte 2] : Eén iemand zegt: “Djoek hem, djoek hem. (…)
  • [medeverdachte 1] : Niet eens dat, niet eens dat. NTV... Djoek hem, djoek hem. [medeverdachte 1] : (Fluistert) NTV... ik was met A... NTV... [naam 1] (fonetisch)... NTV...die atra van vier twee (42). Ik kijk naar hem. Hij ziet me ook kijken naar die man.’
  • [medeverdachte 1] : ‘Hij keek naar ons. Broer nu. Ik zeg: ‘Conjo, kom hier’. Hij denkt “Noh kanker”. Hij ging richting die box.’
  • [medeverdachte 2] : ‘Die snelste moest scoren met een mes’
  • [medeverdachte 1] : ‘ja man’ ‘in zijn chest gewoon.’ ‘Hij wilde die dinges open maken [bijnaam verdachte] troeft hem kaolo hard. Hij gaat zo tegen die deur, hij valt zo, eindstand NTV halen. Ik zeg ‘Get down, get down’ NTV.” NTV... komen... NTV... halen... NTV... keek zo met z’n witte... NTV. [naam 3] NTV... kankerhard.’
De rechtbank interpreteert de inhoud van dit gesprek zo, dat medeverdachte [medeverdachte 1] kort na het incident met [medeverdachte 2] bespreekt dat hij altijd wordt opgepakt als hij iemand heeft gestoken (medeverdachte [medeverdachte 1] is eerder aangehouden nadat hij betrokken was bij een steekpartij). Medeverdachte [medeverdachte 1] vertelt dat het slachtoffer naar hen keek en dat hij toen zei ‘kom hier’. Het slachtoffer denkt “noh kanker” en hij gaat richting de box. ‘ [bijnaam verdachte] ’ heeft het slachtoffer hard geraakt, waardoor hij viel en vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] “get down, get down”.
Dat verdachte mee heeft gedaan aan het geweld blijkt ook uit het tapgesprek dat hij heeft gevoerd met [medeverdachte 3] (door medeverdachte [medeverdachte 1] aangedragen als getuige). De rechtbank citeert enkele passages:
  • [medeverdachte 3] : Broer eche (fon, recherche) komt net naar mijn osso, ze zeggen voor die onderzoek, ze zijn op twee namen gekomen, broer drie keer raden, wie de eerste naam was.
  • [verdachte] : Ikke.
  • [medeverdachte 3] : Ja broer.
  • [verdachte] : Ja.
  • [medeverdachte 3] : Ja man ze zijn wel echt op je duik nu man.
  • [verdachte] : Ik moet weer hiden hè man.
  • [verdachte] : lk stop met drill op [bijnaam verdachte] man.
  • [verdachte] : Zeiden ze echt [bijnaam verdachte] ?
  • [medeverdachte 3] : Ja broer [bijnaam verdachte] , de naam [bijnaam verdachte] .
  • [verdachte] : Ze weten wel de naam [bijnaam verdachte] maar ze weten niet, ze kunnen dan niet gelijk weten dat, je weet toch, ik (ntv).
  • [medeverdachte 3] : No man ze weten niet dat jij dat ben, daarom vroegen ze of die namen mij bekend voor kwamen, ze dacht ik ga snitchen, kankerflikkers.
  • [verdachte] : Ik ga mijn snap verwijderen.
  • [medeverdachte 3] : (lacht)
  • [verdachte] : Kanker man, kankerzooi, ik ga zo douchen en oprotten.
  • [medeverdachte 3] : Oprotten.
  • [verdachte] : Ik dacht die onderzoek was klaar.
  • [medeverdachte 3] : Broer hij had eerst geen aangifte gedaan, broer hij heeft pas aangifte gedaan omdat hij kan weer praten enzo die man loopt enzo, maar hij heeft sowieso trauma.
  • [verdachte] : Maar ik bedoel van wat ik gedaan heb in die torie.
  • [medeverdachte 3] : Broer poging tot moord hè broer.
  • [verdachte] : Wie ikke?
  • [medeverdachte 3] : Nee maar je bent gewoon daarbij betrokken en je hebt hem ook klap verkocht dus.. broer als ze zo gaat denken, gaan ze zeggen jij was daar ook op uit.
  • [verdachte] : Dat wel.
Uit dit tapgesprek blijkt dat [medeverdachte 3] een paar maanden na het incident contact heeft opgenomen met verdachte, omdat de politie bij [medeverdachte 3] is geweest en vragen heeft gesteld over de identiteit van ‘ [bijnaam verdachte] ’. Volgens [medeverdachte 3] moet verdachte zich ‘verbergen’, omdat de politie op zoek is naar ‘ [bijnaam verdachte] ’. Verdachte schrikt hiervan en vraagt een paar keer of de politie daadwerkelijk een onderzoek doet naar ‘ [bijnaam verdachte] ’. Vervolgens geeft verdachte aan dat hij zal stoppen met drilrappen onder de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’ en dat hij zijn Snapchat zal verwijderen. Het maakt volgens verdachte niet uit dat de politie een onderzoek doet naar de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’, omdat zij niet gelijk kunnen weten wat hij heeft gedaan ‘in die torie’. [medeverdachte 3] reageert daarop dat verdachte betrokken is geweest bij het incident en dat hij het slachtoffer ook een klap heeft gegeven. Vervolgens zegt [medeverdachte 3] dat de politie zal denken dat verdachte er ook op uit was om het slachtoffer te vermoorden. Verdachte reageert daarop met ‘dat wel’. De rechtbank hecht - gelet op dit gesprek - niet veel waarde aan de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij niets heeft gezien en dat hij niet weet aan wie hij een klap heeft gegeven. Verdachte heeft daarnaast, zoals eerder benoemd, bij de raadkamerzitting van 2 september 2020 verklaard dat hij dacht dat hij van het slachtoffer een klap kreeg.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van deze twee tapgesprekken en de beschrijving van de stills van de flat [naam flat 1] op essentiële punten overeenkomen met de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer een groep jongens zag die hem de hele tijd aankeken. Een van de jongens zat op een lichte fiets en een andere jongen riep ‘daar is hij’ of ‘dat is hem’. Het slachtoffer draaide zich gelijk om rende richting de boxen van [straatnaam] . Hij had de sleutel van zijn box al in zijn hand, maar het lukte hem niet om de deur van de box te openen. Hij werd ingehaald door een jongen die een mes in zijn hand had. Hij verklaart dat hij vervolgens twee keer werd gestoken, in zijn hoofd en in zijn schouder, en daarna werd alles zwart.
[getuige 1] heeft verklaard dat een groep jongens achter het slachtoffer aan rende. Eén van deze jongens pakte het slachtoffer vast, hij had al een mes in zijn hand van ongeveer 30-40 centimeter. Deze jongen zou het slachtoffer hebben verwond in zijn zij. Er was een tweede jongen die het slachtoffer onderuit schopte. Er kwam toen nog een andere jongen bij met een machete in zijn hand, die het slachtoffer hiermee op zijn hoofd sloeg.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het steekincident kan worden aangemerkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachten gelijktijdig en gezamenlijk op hebben getreden. Dat verdachte hieraan bewust heeft deelgenomen leidt de rechtbank af uit de stills van de camerabeelden van de flat [naam flat 1] en de beschrijving van die beelden door de politie: daaruit blijkt immers dat verdachte direct met grote snelheid achter het slachtoffer fietste, om vervolgens zijn fiets bewust over het gras richting het slachtoffer en NN2, die een mes in zijn hand had, te sturen nadat deze rechtsaf waren geslagen. Vervolgens volgden nog zeven verdachten, waarvan er in ieder geval één een machete heeft gehanteerd waarmee het slachtoffer levensgevaarlijk is verwond. Er is aldus sprake geweest van een gezamenlijke aanval op slachtoffer [slachtoffer] , waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft het slachtoffer immers samen met zijn mededaders achtervolgd en vervolgens samen met NN2 de eerste geweldshandelingen verricht. Mede gezien de verklaring van getuige [getuige 1] houdt de rechtbank het ervoor dat NN2 het slachtoffer als eerste heeft bereikt en het slachtoffer heeft gestoken, waarna het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geslagen waardoor die op de grond belandde. Mede door het handelen van verdachte kreeg het slachtoffer de kans niet om de garagebox te openen en kon deze niet aan de machete van medeverdachte [medeverdachte 1] ontsnappen. Daar komt bij dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] na het steekincident samen zijn gevlucht en het slachtoffer hevig bloedend hebben achtergelaten. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de groep naar hun uiterlijke verschijningsvorm een ronduit brute en welbewuste aanval van een groep met meerdere jongeren betreft, waarbij een mes en een machete zijn gebruikt en het slachtoffer is geschopt en geslagen; dergelijke gedragingen, op deze wijze uitgevoerd, moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van het slachtoffer [slachtoffer] . De getuige [getuige 1] heeft nog geroepen dat de jongens moesten stoppen, maar desondanks is de groep doorgaan met trappen en slaan terwijl het slachtoffer al op de grond lag. Uit het medisch rapport van het AMC blijkt dat het slachtoffer in comateuze toestand binnen kwam in het ziekenhuis en ook gereanimeerd is. In deze verklaring wordt ook beschreven dat het slachtoffer zonder direct medisch ingrijpen zou zijn overleden aan zijn letsel.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Een belangrijke aanwijzing bij de beoordeling van voorbedachte raad vormt in beginsel de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank acht de verklaring van verdachte over zijn aandeel bij het delict en de betrokkenheid van zijn medeverdachten echter niet geloofwaardig, zoals hiervoor overwogen. Om die reden is de rechtbank aangewezen op de waardering van de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. In dat kader is acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de groep jongens ongeveer een uur op het slachtoffer hebben gewacht. Toen zij het slachtoffer zagen, gooiden zij hun fietsen neer en renden zij achter het slachtoffer aan. Op de beelden van de flat [naam flat 1] is te zien dat zowel het mes als de machete tijdens het rennen al getrokken waren. Een van de jongens uit de groep riep ‘kijk die man hier, hak hem!’ en ‘djoek de man, djoek de man’. Vervolgens is het slachtoffer door NN2 gestoken met een mes en even later heeft medeverdachte [medeverdachte 1] met zoveel kracht met de machete op het hoofd van het slachtoffer geslagen dat hij als gevolg daarvan een hoofdwond heeft opgelopen, waardoor zijn schedel zichtbaar was. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat hij liep, dat hij een groep jongens zag, dat deze jongens hem bleven aankijken en dat één van hen riep: “daar is hij” of “dat is hem”, waarna het slachtoffer [slachtoffer] zich gelijk omdraaide en wegrende in de richting van de boxen, waarna hij werd achtervolgd en het steekincident heeft plaatsgevonden.
Het heeft er alle schijn van dat sprake is geweest van drillrap-gerelateerd geweld. Binnen de drillrapscene dagen verschillende groepen (
opps) elkaar uit op sociale media en worden punten uitgedeeld naar gelang de aard en ernst van gepleegd of te plegen geweld. Dit heeft al meermalen geleid tot confrontaties waarbij ernstig geweld is gebruikt en zelfs doden zijn gevallen. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft in zijn aangifte over de aanleiding van de aanval op hem verklaard dat hij een aantal maanden eerder een rap heeft gedaan samen met leden van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] . Deze groep heeft een conflict met drillrapgroepen [naam drillrapgroep 2] en [naam drillrapgroep 3] . Waarschijnlijk dachten leden van die groepen dat het slachtoffer bij [naam drillrapgroep 1] hoorde en is hij gestoken omdat hij kennelijk makkelijk te pakken was, aldus het slachtoffer. De lezing van aangever dat het incident verband hield met de dillrapscene wordt ondersteund door diverse filmpjes die na het steekincident op sociale media zijn verschenen, waarin onder meer over het slachtoffer wordt gerapt of waarin het slachtoffer te zien is terwijl hij hevig bloedend op de grond ligt. In de commentaren bij deze filmpjes wordt gesuggereerd dat het slachtoffer is overleden, wordt spottend en lacherig over de aanval gesproken (zo is onder meer over een beeld van de plaats van het delict de tekst wacked op head met daarnaast een schaterlachende smiley geplaatst) en wordt gesproken over een beef tussen [naam drillrapgroep 1] en [naam drillrapgroep 3] (de rechtbank begrijpt: [naam drillrapgroep 3] ). Tot slot blijkt uit het op pagina 6 van dit vonnis al aangehaald tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] dat verdachte zich zorgen maakt over de bekendheid van zijn drillrapnaam en stelt hij deze niet meer te willen gebruiken.
De rechtbank concludeert al met al dat het slachtoffer is opgewacht door een groep bewapende jongens, waarbij het mes bij NN2 en de machete van [medeverdachte 1] al voor het daadwerkelijke treffen met het slachtoffer te voorschijn zijn genomen, kennelijk om daarmee snel te kunnen toeslaan. Na het zien van het slachtoffer is hij klaarblijkelijk door de groep herkend als degene op wie werd gewacht, waarna zonder verder een woord te wisselen direct is overgegaan tot de gezamenlijke aanval. Dit alles in de context van een binnen de drillrapscene al langer bestaand conflict, waarbinnen ernstig geweld niet wordt geschuwd en zelfs wordt aangemoedigd door middel van het uitdelen van punten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden maken dat niet kan worden gesproken van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar van een welbewuste, van tevoren geplande aanval en daarmee aldus van voorbedachte raad, gericht op het om het leven brengen van slachtoffer [slachtoffer] .
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de primair ten laste gelegde poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer] .
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte, afgelegd ter raadkamerzitting van 2 september 2020:
Van wie ik die klap kreeg? Ik dacht dat ik de klap van [slachtoffer] kreeg. Ik heb uit angst een klap teruggegeven en toen ben ik weggerend. Er waren in totaal 8 mensen, met [slachtoffer] erbij. Ik heb voorop op een witte fiets gezeten.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2021:
Ik was vroeger veel bezig met drillrap en ‘ [bijnaam verdachte] ’ was destijds mijn bijnaam. Het incident is voor de flat [naam flat 1] gebeurd. Ik was aan het fietsen en toen zag ik een groep jongens naar de flat rennen. Ik heb mijn fiets op de grond gelegd en ik ben toen met de jongens mee gerend. Op een gegeven moment ben ik weggefietst en de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij mij achterop gezeten. Ik ben te zien op de stills van de flat [naam flat 2] . Ik heb mijn fiets daar op slot gedaan en achtergelaten.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020109753-7 van 27 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s A1-A2.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 27 mei 2020 omstreeks 18.21 uur kregen wij, verbalisanten. [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1] , de melding van het Operationeel Centrum Amsterdam dat een jongen was neergestoken in zijn nek bij de flat [naam flat 1] te Amsterdam. Wij waren in uniform gekleed en waren belast met de noodhulp. Ter plaatse bij [naam flat 1] zagen wij een grote groep mensen staan dichtbij de flat. Wij zagen dat tussen de jongen en de muur van de flat een plas bloed lag. Wij zagen dat het slachtoffer voor de flat tussen box [nummers] aldaar lag. Ik, [opsporingsambtenaar 1] , ging over het slachtoffer heen zitten en tilde het stuk stof op om te zien wat voor wond het slachtoffer had. Wij, [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 1] , zagen dat het slachtoffer een grote wond aan de linkerzijde boven op zijn (de rechtbank begrijpt) hoofd had. Wij zagen dat de hoofdhuid over een lengte van ongeveer tien tot vijftien centimeter openstond. Wij zagen dat de schedel zichtbaar was.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020109753-3 van 27 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s A13-A15.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 27 mei 2020 omstreeks 18:19 uur bevond ik verbalisant, mij in uniform gekleed en met assistentiedienst belast, zijnde hondengeleider voorzien van roepnummer [roepnummer] , op de openbare weg Ouderkerkerdijk te Amsterdam. Aldaar hoorde ik portofonisch de melding dat er op [naam flat 1] een steekpartij geweest zou zijn en dat een vijftal verdachten op de vlucht sloegen. De vijf verdachten zouden volgens de melder allemaal donkere jongens zijn. De verdachte welke gestoken zou hebben zou gekleed zijn in een zwart trainingspak met witte strepen op de rug. De verdachten zouden fietsen in de richting van Helbergen te Amsterdam. Aanrijdend hoorde ik dat er twee verdachten gevlucht waren in de flat gelegen op [naam flat 2] . De verdachten waren met de fiets de flat ingevlucht.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020109753-23 van 27 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s A46-A49.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 27 mei 2020 omstreeks 18:19 uur vond er een steekincident plaats op [naam flat 1] te Amsterdam. Het slachtoffer werd zwaargewond overgebracht naar het ziekenhuis. Een getuige was achter 2 daders aangelopen en heeft hen gevolgd. Deze getuige bleek later te zijn genaamd: [getuige 2] geboren [geboortedag getuige 2] 1991 te [geboorteplaats 2] . [getuige 2] zag 2 donkere mannen op een zogenaamde zwarte oma fiets vanaf het plaats delict wegfietsen. [getuige 2] zag dat degene die achterop zat het wapen nog vasthield. [getuige 2] omschreef dit wapen als een zwarte stok van ongeveer 50 cm lang. [getuige 2] is de mannen gevolgd over het Bullewijkpad het Nelson Mandela park in. Op een gegeven moment zag [getuige 2] dat de 2 mannen rechtsaf sloegen (op de bij gevoegde kaart aangeduid met de groene pijl). [getuige 2] zag op dat moment dat de achterste man het wapen nog vasthield. [getuige 2] is vervolgens rechtdoor gefietst waarna hij de 2 mannen verderop op het Bullewijkpad weer tegen kwam. Toen zag [getuige 2] dat de achterste man het wapen niet meer vasthield.
Op woensdag 27 mei 2020 omstreeks 20:15 uur bevond ik mij in het Nelson Mandelapark te Amsterdam met speurhondengeleider, verbalisant [verbalisant] en de getuige [getuige 2] . Verbalisant [verbalisant] heeft vanaf het punt waar de verdachte rechtsaf sloegen (groene pijl op de kaart) haar diensthond laten revieren. Op een gegeven moment sloeg de diensthond aan op een plek in de bosschages ter hoogte van een naastgelegen bouwterrein (op de kaart aangeduid met de rode pijl). Ik zag in de bosschages een zwart plat en langwerpig voorwerp liggen. Ik had direct het vermoeden dat het mogelijk een machete zou kunnen zijn in een foedraal. Hierop heb ik contact gelegd met Forensische Opsporing (F.O.) en hen ter plaats laten komen om het voorwerp veilig te laten stellen. Na onderzoek van F.O. bleek het inderdaad om een machete in een foedraal te gaan. Op de machete bleken nog bloedresten te zitten. De machete is door F.O. bemonsterd, veilig gesteld en inbeslaggenomen.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020109753 van 29 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s A50-A70.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 28 mei 2020, omstreeks 19.11 uur bevond ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 5] , mij met het uitkijken van camerabeelden belast, op politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam. Hier keek ik de camerabeelden van de beveiligingscamera’s op [naam flat 2] van de periode 27 mei 2020 van 18.24:30 uur tot en met 18.38:46 uur uit.
Ik zie door de pui aan de rechterkant van de ingang een jongen van buiten aan komen fietsen. Ik zie dat deze jongen op een witte fiets zit welke beschreven kan worden als een opoe fiets. Ik zie dat deze jongen de hoofdingang van [naam flat 2] in fietst. Deze jongen heeft het volgende signalement:
NN1:
Huidskleur: Negroïde
Geslacht: Man
Leeftijd: 15-20 jaar oud
Bouw: Licht gezet
Kleding: Blauw joggingstof trainingspak met groot PUMA opschrift op de borst. Zwarte schoenen
Haardracht: kortgeschoren hoofd
Bijzonderheden: Rijdt op een witte “opoe” fiets
Hier achteraan op ongeveer 5 meter afstand zie ik vanuit dezelfde richting een tweede persoon komen lopen. Ook hij gaat [naam flat 2] binnen via de hoofdingang. Hij heeft het volgende signalement:
NN2:
Huidskleur: Negroïde
Geslacht: Man
Leeftijd: (niet te zien)
Bouw: Normaal postuur
Kleding: Zwarte capuchon, Zwarte bedekking voor mond, Zwarte jas (type windstopper) met witte binnenkant welke open staat, zwart NIKE shirt, Blauwe broek, zwarte schoenen,
De witte binnenkant is aan de bovenkant aan de buitenkant zichtbaar, waardoor het lijkt alsof hij een witte streep op zijn rug heeft lopen van schouder tot schouder.
Zodra NN1 en NN2 zich in de portiekhal bevinden zie ik buiten voor [naam flat 2] om 18.24:53 uur de getuige [getuige 2] aan komen fietsen die volgens zijn verklaring beide verdachten gevolgd was tot de flat [naam flat 2] . Ik zie deze getuige NN1 en NN2 nakijken, terwijl hij zijn telefoon aan zijn oor houdt.
Ik zie dat zowel NNI als NN2 binnenkomen in de hal en vanaf de ingang van [naam flat 2] gezien rechtsachter in de hal stilstaan. Ik zie dat NN1 zodra hij in de lifthal staat zijn capuchon opdoet. Ik zie dat het gezicht van NN2 bedekt is met zijn capuchon en een soort van mondbedekking. Ik zie dat NN1 de witte “opoe fiets" die hij bij zich had meeneemt de lift in. Ik zie dat NN1 en NN2 gedurende dat zij in de lift staan hun hoofd naar beneden houden waardoor hun gezicht niet te zien is.
(..) Ik zie dat omstreeks 18.36:25 uur de liftdeuren opengaan en twee personen welke ik herken als NN1 en NN2 de lift instappen. Ik zie dat NN2 zijn capuchon en gezichtsbedekking heeft afgedaan. Ik zie dat het Nike trainingsjasje is opengeritst en dat er een T-shirt met opdruk te zien is. Tevens zie ik dat NN2 een brede neus heeft en zwart haar welke in een soort van vlechtjes tegen zijn hoofd aan is gevlochten. Tevens zie ik dat NN2 in zijn linker oor een oorbel heeft.
Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 13074511 van 28 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s A87-A88 (inclusief een foto van de fiets).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
(…) Ik zag op de elfde verdieping, in de linkerhoek, gezien vanaf de uitgang van de lift, een fiets staan die ik een aantal minuten eerder zag op de camerabeelden. Ik herkende de fiets honderd procent. Ik zag dat het een witte fiets betrof van het merk Cortina U4. Ik zag dat de fiets op slot stond door middel van een hoefijzerslot.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 13081343 van 31 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pagina A104.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op de camerabeelden van [plaats camera] zag ik dat de verdachten om 18.22.37 uur langs fietste. Om 18.22.55 uur zag ik dat er een man voorbij fietste die grote gelijkenissen vertoonde met de getuige [getuige 2] , die ik eerder had verhoord. Ook had [getuige 2] in zijn verklaring verteld dat hij op een elektrische fiets fietste en aan de telefoon was met de politie. Ik zag dat deze man op de beelden op een elektrische fiets reed en zijn telefoon in zijn hand hield.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2020109753-15 van 27 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar 9] doorgenummerde pagina’s G1-G2.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Op 27 mei omstreeks 18.15 uur fietste ik op het fietspad ter hoogte van Bullewijk metrostation. Ik was onderweg naar huis. Het was toen ongeveer 18.15 uur. Ik zag op dat moment een grote groep. Ik denk een stuk of vijftien jongens. Ik zag dat de jongens een jongen achtervolgende. Ik zag dat één van de jongens een zwarte wapenstok vast had. Deze jongen zat later achter op de fiets. De twee jongens waarop ik me op focuste waren in het donker gekleed. De jongen met de wapenstok, die had een zwart trainingspak, met een witte streek op de rug. De jongens uit de groep waren tussen de 18 en 22 jaar. De groep heeft ongeveer 200 meter achter het slachtoffer aan gezeten. Toen heeft de groep de jongen ingehaald en hebben ze de jongen in elkaar geslagen. Het in slaan heeft zeker 30 seconden geduurd. Ik heb toen naar de groep geroepen dat ze moesten stoppen. Daarna heb ik ze gevolgd. De route die de jongens hebben gefietst, na de mishandeling, is als volgt: De groep is vanaf Hakfort richting Bullewijkpad gerend. Door het Nelson Mandelapark, onder het viaduct van de Gooischeweg, zijn ze richting Helbergen gerend, tussen door de van 2e kerkstraat richting [naam flat 2] . Hier is de persoon die achter op de fiets zat, van de fiets gesprongen. Toen zijn de twee die op die fiets zaten om de flat gelopen en naar binnen gegaan. Ik zag de jongens in het portiek staan.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 13074277 van 28 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 7] en [opsporingsambtenaar 10] , doorgenummerde pagina’s G8-G13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik kwam ze dus tegen in het Nelson Mandela park zag ik ze dus even niet. Daarvoor had die
jongen achterop die zwarte stok nog bij zich. Daarna niet meer. Later heb ik met de politiehond dat mes gevonden bij de rode stip in het park.
Het was in de verte dat ik ze zag. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de groep jongens allemaal achter één persoon rende. Deze jongen was voor zover ik kon zien alleen en het viel mij op dat hij een lichtere huidskleur had in vergelijking met de jongens die achter hem aan rende. Ik zag dat ze hem tegen de muur duwde en toen hem sloegen. Alle jongens uit de groep hebben volgens mij geslagen. Ik zag dat ze met zijn allen op hem in sloegen, ook met die stok. Ik was vooral op hem gefocust. Ik heb geen andere jongens met wapens gezien, alleen die ene jongen. Daarna zag ik dat ze weg rende. Ik zag dat het slachtoffer op de grond lag en niet bij bewust zijn. Hij bewoog wel, maar was niet aanspreekbaar. Ik zag dat hij aan het trillen was. Zijn hoofd lag open en er lag heel veel bloed. Er waren ook andere mensen in de buurt, dus ik riep dat zij de politie moesten bellen en ik ben achter die jongens aangefietst. Ik heb niet gezien waar de andere jongens naartoe renden. Ik weet ook niet
waar die twee jongens die fiets vandaan haalden, maar ik ben hen dus gaan volgen en ondertussen belde ik de politie.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 13078333 van 29 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 7] en [opsporingsambtenaar 11] , doorgenummerde pagina’s G14-G19.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik stond voor de flat [naam flat 1] bij ingang [naam ingang] . Ik zag dat er wat aan de hand was met die jongen. Deze jongen begon te lopen naar de andere kant van de straat. Verderop stond een groep jongens en toen ze hem zagen begonnen ze achter hem aan te rennen. Hij begon te rennen en die jongens zijn achter hem aangerend. Hij is gaan rennen tot aan de deur van de boxingang. Dit is de boxingang links van de ingang [naam ingang] op [naam flat 1] . Ik stond op dat moment aan de rechterzijde van ingang [naam ingang] op ongeveer 20 a 30 meter afstand. Hij probeerde daar naar binnen te gaan, maar de jongens kwamen bij hem, voordat hij naar binnen kon gaan. Eén jongen pakte hem vast en had al een mes in zijn hand. Het was een behoorlijk groot mes. Ongeveer 30 a 40 centimeter groot. Het lemmet zag er heel wreed, heel gevaarlijk uit. Toen die jongen de deur probeerde te openen, toen zag ik dat hij hem daar verwondde.
N: De getuige wijst op de rechterzijde van zijn romp net boven zijn broeksrand.Ik heb er ook nog één gezien met een kapmes en die met dat kapmes heeft hem op zijn hoofd geslagen. Er was nog een andere jongen die die jongen schopte, waardoor die jongen op de grond viel. Toen kwam er een andere jongen aan met die machete en die heeft hem daarmee op zijn hoofd geslagen. Het waren er veel, zo ongeveer 10 jongens. Het heeft ongeveer een minuutje geduurd en ik denk dat ze stopte, omdat ik daar stond en er ook nog een andere man riep: ‘Nee, nee, nee!’. Toen zijn ze allemaal weggerend. Ze gingen allemaal verschillende richtingen op. Het slachtoffer heeft volgens mij niets gezegd, alleen maar gerend. Ik hoorde ook nog jongens roepen: ‘Kijk die man hier.' en ‘Pak hem!’. Ze waren daar al de hele tijd aan het spelen. Ze waren aan het wachten op die man. Ik geloof dat ze er al ongeveer een uur daar zaten.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2020109753 van 2 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 12] en [opsporingsambtenaar 13] , doorgenummerde pagina’s A156-A157.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 27 mei 2020 tussen 17.00 uur en 18.00 uur was ik thuis. Ik kreeg toen een berichtje van een vriend van mij die uit Amstelveen komt, die had ik al heel lang niet gezien. Voordat hij hier kwam wilde ik eerst even sigaretten halen. Ik ben toen in de richting naar de kiosk gelopen bij [straatnaam] . Toen ik bij het fietspad, Abcouderpad, aan kwam zag ik 3 of 4 jongens. Mijn onderbuik gevoel zei dat dit niet goed zat. Ze bleven mij de hele tijd aankijken. Eén van de jongens zat op een lichte fiets, volgens mij licht grijs, maar dat weet ik niet zeker. Ik hoorde dat één van de jongens riep: “daar is hij” of “dat is hem”. Ik draaide mij gelijk om en rende richting de boxen van [straatnaam] . Ondertussen had de sleutel al in mijn hand. Ik zag door de spiegeling van het raam van de deur dat de jongens achter mij aan rende. Het lukte mij niet om de deur van de box te openen, Ik zag dat de jongen die het dichtst achter mij aanrende zijn arm ophief en ik zag dat hij in zijn hand een mes had. Ik voelde dat het mes de zijkant van mijn schedel raakte. Ik probeerde mij om te draaien, ik voelde even later dat er een mes op mijn linker schouder terecht kwam en daarna is alles zwart geworden. Ik weet niet of er twee (2) messen zijn geweest of dat alles gebeurt is met een (1) mes.
Ik heb een aantal maanden geleden een rap gedaan samen met de leden van de drill rap groep ‘ [naam drillrapgroep 1] ’ mijn naam is daar [rapnaam slachtoffer] . De drill rap groep [naam drillrapgroep 1] heeft een conflict met de drill rap groep [naam drillrapgroep 2] en de drill rap groep [naam drillrapgroep 3] . Kennelijk dachten die twee drill rap groepen dat ik bij de drill rap [naam drillrapgroep 1] hoorde en dat ik daarom ben gestoken. Ik heb wel één rap met deze groep [naam drillrapgroep 1] gedaan, meer niet. Over het signalement van de drie of vier jongens kan ik mij niet veel herinneren. Ik weet dat ze donker waren van huidskleur. Dat ze donkere kleding droegen. Volgens mij had 1 van de jongens veel haar met krulletjes. Eén van de jongens was een stuk langer dan de andere jongens.
Een schriftelijk stuk, zijnde een letselrapportage Forensische Geneeskunde van de GGD te Amsterdam, d.d. 14 oktober 2020, opgemaakt door M.L. Goudswaard, forensisch arts, doorgenummerde pagina’s A218-219.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Uit het onderzoek van het medisch dossier blijkt dat er sprake is van:
- schedel-hersenletsel (een breuk van de schedel en een bloeding in de hersenen waarvoor de patiënt acuut geopereerd is) met restschade in de vorm van kracht- en coördinatieverlies van de rechterpols en hand.
- een wond van de linker schouder, er wordt geen melding gemaakt van inwendige schade ter plaatse
Ernst van het letsel: Het betreft zeer ernstig letsel. Zonder medisch ingrijpen zou deze persoon zijn overleden aan het letsel dat hij heeft opgelopen.
Een schriftelijk stuk, zijnde een vertaling medisch dossier van de GGD te Amsterdam, d.d. 20 oktober 2020, kenmerk FAN 710169, opgemaakt door M.L. Goudswaard, forensisch arts, doorgenummerde pagina’s A220-222.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Patiënt wordt binnengebracht met ambulance op SEH op de traumakamer d.d. 27-5.
EMV3 (dit betekent dat de patiënt niet reageert op prikkels en in comateuze toestand verkeerd)
Laceratie (scheurwond) schedel temporaal/ occipitaal links. Schedel a vue (zichtbaar), intracerebraal bloeding (bloeding in het hoofd) zichtbaar. Laceratie (scheurwond) op de schouder links a 6 cm, subcutis (onderhuidse vetweefsel) door.
Er wordt een decompressieve hemcraniotomie links uitgevoerd met ontlasten subduraal en actief bloedend intraparenchymateus hematoom (de linker helft van de schedel wordt geopend om de druk van de bloedingen in de hersenen te verlichten). Er wordt een drain aangelegd en een drukmeter geplaatst. Tijdens de operatie wordt patiënt getransfundeerd (toedienen van bloed) en geresusciteerd (gereanimeerd).
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Nelson Mandelapark Amsterdam) met nummer PL1300-2020109753-25 van 11 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 14] en [opsporingsambtenaar 15] , doorgenummerde pagina’s F13-F21.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Een hondengeleider liet ons een plaats in de bosschage zien waar haar speurhond een voorwerp, mogelijk een machete, had aangetroffen. Wij zagen op het linker Reigersbospad, ter hoogte van een streep met het getal 800 op het pad, een zwarte machete in een foedraal in de bosschage. Wij zagen bloed op het lemmet van de machete. Dit bloed werd door mij, verbalisant [opsporingsambtenaar 15] , bemonsterd. Het heft van de machete werd door ons bemonsterd op twee plaatsen.
De volgende sporen en sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Spoornummer : [spoornummer 1]
SIN : AANQ8389NL
Plaats veiligstellen : Oranje kleurig deel heft machete
Spoornummer : [spoornummer 2]
SIN : AANQ8390NL
Plaats veiligstellen : Zwart gekleurd deel van heft machete
Spoornummer : [spoornummer 3]
SIN : AANQ8391NL
Spooromschrijving : Bloed
Plaats veiligstellen : Heft machete op 100 mm vanaf de punt
Een schriftelijk stuk, zijnde een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 5 juni 2020, nummer 2020.06.03.017, opgemaakt door V. van Marion, als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, ongenummerd.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
[dna-monster 1] een bemonstering (oranje kleurig deel heft machete)
[dna-monster 2] een bemonstering (zwart gekleurd deel van heft machete)
[dna-monster 3] een bemonstering (bloed - lemmet)
In Tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek
afkomstig kan zijn.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de in tabel 2 vermelde overeenkomsten is aangenomen dat bemonsteringen [dna-monster 1] en [dna-monster 3] DNA bevatten van één persoon.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder de volgende hypotheseparen:
Hypothese 1: Bemonstering [dna-monster 1] bevat DNA van verdachte [medeverdachte 1] .
Hypothese 2: Bemonstering [dna-monster 1] bevat DNA van een willekeurige onbekende, niet aan verdachte [medeverdachte 1] verwante, persoon.
DNA-profiel [dna-monster 1] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Hypothese 3: Bemonstering [dna-monster 3] bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 4: Bemonstering [dna-monster 3] bevat DNA van een willekeurige onbekende, niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante, persoon.
DNA-profiel [dna-monster 3] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Een schriftelijk stuk, zijnde een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 23 november 2020, nummer 2020.06.03.017, opgemaakt door V. van Marion, als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, doorgenummerde pag. F29-F32.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Onderstaande bemonstering is onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek.
[dna-monster 2] een bemonstering (zwart gekleurd deel van heft machete)
In Tabel 4 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn en de resultaten van de berekende bewijskracht.
Het verkregen DNA-profiel van deze bemonstering kan verklaard worden door een bijdrage van DNA van zowel één als twee personen. De berekening van de bewijskracht is daarom zowel uitgevoerd onder de aanname dat er één persoon DNA heeft bijgedragen, als onder de aanname dat er twee niet verwante personen DNA hebben bijgedragen aan deze bemonstering. De berekening is uitgevoerd met DNAStatistX3.
DNA-profiel [dna-monster 2] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [medeverdachte 1] en geen of één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van één of twee willekeurige onbekende perso(o)n(en).
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020109753 van 25 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 16] , doorgenummerde pag. A365-A376.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 28 mei 2020 werd door middel van een vordering als bedoeld in artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering beeldmateriaal gevorderd van de flat [naam flat 1] . Ik zag dat het slachtoffer (SO) om 18:17:59 uur in beeld kwam. Ik zag dat hij vanaf het Bullewijkpad kwam aangerend en over het voetpad rechtsaf voor de flat langs rende. Ik zag dat om 18:18:00 uur een fietser (NNI) over het Bullewijkpad aan kwam rijden. Ik zag dat erom 18:18:00 uur een tweede verdachte in beeld kwam (NN2). Ik zag dat NN2 ook vanaf het Bullewijkpad aan kwam rennen. Ik zag dat NN2 over het voetpad achter het SO aan rende.
Ik zag om 18:18:01 uur dat NN2 in zijn rechterhand een voorwerp hield. Ik zag dat dit voorwerp een aantal momenten in het beeld verscheen, vermoedelijk door de weerkaatsing van het licht. Gelet op de weerkaatsing en de vorm van het voorwerp vermoed ik dat het om een mes gaat. Ik zag om 18:18:02 uur dat NN3 in beeld kwam. NN3 kwam aangerend vanaf het Bullewijkpad en rende achter het SO en NN2 aan. Ik zag dat NNI door het gras fietste in de richting van het SO. Om 18:18:11 uur zag ik dat NN7 in beeld kwam. NN7 liep over het voetpad in de richting van het slachtoffer. NN7 liep mogelijk zo dicht langs de schuifdeuren dat deze open gingen toen hij binnen het bereik van de deursensor was. Ik zag dat NN7 gekleed was in donkere kleding waar bij de rug en hals lichtere delen te zien waren. Om 18:18:11 uur zag ik dat NN7 een beweging maakte alsof hij een lang voorwerp tevoorschijn haalde. Hij maakte namelijk een beweging omhoog met zijn armen en had hierna een lang voorwerp in zijn hand. Om 18:18:12 uur zag ik dat NN6, NN7 en NN8 richting het slachtoffer renden. Ik zag dat NN7 een lang voorwerp in zijn hand hield.
(...)
Ik zag dat NN8 terug rende langs de schuifdeuren. Om 18:18:22 uur zag ik dat drie verdachten wegrenden in de richting van het Bullewijkpad. Ik zag dat dit vermoedelijk NN6 (rood op broek bovenbeen) en NN2 (schoudertasje) waren. De derde verdachte was op de beelden niet goed genoeg te zien.
Vanaf het beeld van de camera van de flat [naam flat 1] zijn het Nelson Mandelapark en het Reigersbospad, de locatie waar de machete werd aangetroffen door een speurhond, aan de rechterzijde gelegen.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020109753 van 13 juli 2020 (onderzoek gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer 1] ), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 12] , doorgenummerde pagina’s A 175-179.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
(…) De aangehouden verdachte [medeverdachte 2] bleek in bezit te zijn van een telefoon met imeinummer [imeinummer 1] . Door het onderzoeksteam zijn de historische gegevens opgevraagd van het imeinummer. Daaruit bleek dat [medeverdachte 2] onder andere telefonisch contact onderhield met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De tenaamstelling van dit nummer is [verdachte] wonende [adres 2] . Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 13506058 van 25 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 13] en [opsporingsambtenaar 12] , doorgenummerde pagina’s A285-A307.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Deze technische actie is op13 augustus 2020 te 00:00:01 uur aangesloten op het IMEI nummer [imeinummer 2] . Dit telefoonnummer is in gebruik bij [medeverdachte 3] , geboren [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 3] .
Gesprek 466 d.d. 14-08-2020 te 10:15:47 uur
[medeverdachte 3] belt uit met [verdachte] (vermoedelijk [verdachte] ).
[medeverdachte 3] : Broer eche (fon, recherche) komt net naar mijn osso, ze zeggen voor die onderzoek, ze zijn op twee namen gekomen, broer drie keer raden, wie de eerste naam was.
[verdachte] : Ikke.
[medeverdachte 3] : Ja broer.
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 3] : Broer, hij zegt: Zegt de naam [bijnaam verdachte] jou wat... Ik zeg. Nee man, nog nooit van gehoord. Hij zegt: Ook niet voorbij zien komen ofzo. Ik zeg: Nee man, niet dat ik weet. En die tweede naam was [naam 2] .
[verdachte] : Zijn hele naam gewoon.
[medeverdachte 3] . Ja man, no man ken ik ook niet. Hij zegt: De dag van het incident, waren die daar toevallig ook aanwezig. Ik weet niet wie dat zijn dus ik zou het ook niet weten.
[verdachte] : Ja man.
[medeverdachte 3] : Ja man ze zijn wel echt op je duik nu man.
[verdachte] : Ik moet weer hiden hè man.
[verdachte] : lk stop met drill op [bijnaam verdachte] man.
[verdachte] : Zeiden ze echt [bijnaam verdachte] ?
[medeverdachte 3] : Ja broer [bijnaam verdachte] , de naam [bijnaam verdachte] . Broer ik wilde die microfoon torie maar ze gingen me haasten bro. Mijn oma ging in me kamer, ze zegt politie is er pak je spullen in. Ik zei wat...broer.
[verdachte] : Ze weten wel de naam [bijnaam verdachte] maar ze weten niet, ze kunnen dan niet gelijk weten dat, je weet toch, ik (ntv).
[medeverdachte 3] : No man ze weten niet dat jij dat ben, daarom vroegen ze of die namen mij bekend voor kwamen, ze dacht ik ga snitchen, kankerflikkers.
[verdachte] : Ik ga mijn snap verwijderen.
[medeverdachte 3] : (lacht)
[verdachte] : Kanker man, kankerzooi, ik ga zo douchen en oprotten.
[medeverdachte 3] : Oprotten.
[verdachte] : Ik dacht die onderzoek was klaar.
[medeverdachte 3] : Broer sowieso niet broer, [bijnaam] zit nog vast broer.
[verdachte] : Ja, maar eigenlijk die torie is niet meer zo erg.
[medeverdachte 3] : Broer jawel is twee aangifte gedaan.
[verdachte] : Ja weet ik maar.
[medeverdachte 3] : Broer hij had eerst geen aangifte gedaan, broer hij heeft pas aangifte gedaan omdat hij kan weer praten enzo die man loopt enzo, maar hij heeft sowieso trauma.
[verdachte] : Maar ik bedoel van wat ik gedaan heb in die torie.
[medeverdachte 3] : Broer poging tot moord hè broer.
[verdachte] : Wie ikke?
[medeverdachte 3] : Nee maar je bent gewoon daarbij betrokken en je hebt hem ook klap verkocht dus.. broer als ze zo gaat denken, gaan ze zeggen jij was daar ook op uit.
[verdachte] : Dat wel.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020109753 van 28 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 17] en [opsporingsambtenaar 10] , doorgenummerde pag. A160-A170.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Middels een vordering artikel 126L van het Wetboek van Strafvordering heeft een
technische actie plaats gevonden. De technische actie resulteerde in een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over het steekincident. Hieronder volgt een uitwerking van dit gesprek wat heeft plaats gevonden op 08 juni 2020. De opnametijd begint om: 00:00:00 uur, en eindigt om: 07:29:10 uur.
[medeverdachte 1] = [medeverdachte 1]
[medeverdachte 2] = [medeverdachte 2]
NTV = Niet te verstaan
01:53:01 uur
[medeverdachte 1] : (zucht) Ik heb dit altijd. Na die prik, ik word altijd geveegd... NTV.
(..)
[medeverdachte 2] : Ze moeten geen beelden hebben dat je keertje in je annoe had.
[medeverdachte 1] : Hebben ze dat?
[medeverdachte 2] : Dat zeg ik ze moeten dat niet hebben.
[medeverdachte 1] : Oh.
05:38:25 uur
[medeverdachte 2] : Getuigen ook. Kanker veel getuigen waren er. Jullie speelden eerst, jullie speelden misschien een half uurtje of zo, alleen HF (fonetisch) ofzo zeiden ze. Dat zeiden ze.
[medeverdachte 1] : NTV.
[medeverdachte 2] : Jullie stonden daar in die... NTV. Dat zagen ze. Toen zeiden jullie: “Kijk daar, kijk hem daar, kijk hem daar.”
[medeverdachte 1] : (Gelach).
[medeverdachte 2] : Eén iemand zegt: “Djoek hem, djoek hem.”
[medeverdachte 1] : Niet eens dat, niet eens dat. NTV... Djoek hem, djoek hem.
[medeverdachte 1] : (Fluistert) NTV... ik was met A... NTV... [naam 1] (fonetisch)... NTV...die atra van vier twee (42). Ik kijk naar hem. Hij ziet me ook kijken naar die man.
[medeverdachte 2] : Hij ging snel terug of zo.
[medeverdachte 1] : Is kanker.. NTV (gelach).
(…)
[medeverdachte 1] : Hij keek naar ons. Broer nu. Ik zeg: “Conjo, kom hier."
[medeverdachte 2] : Dat zag... NTV.
[medeverdachte 1] : Hij kijkt denkt: “Noh kanker.” Hij ging richting die box. NTV... (Gelach)
[medeverdachte 2] : NTV... die snelste moest scoren met een mes.
[medeverdachte 1] : Ja man.
[medeverdachte 2] . Hmm.
[medeverdachte 1] : NTV... nog in zijn chest.
[medeverdachte 2] : Heh.
[medeverdachte 1] : In zijn chest gewoon.
[medeverdachte 2] : Hij wilde open maken... NTV... had iemand hem gechingt ofzo, zoiets toch.
[medeverdachte 1] : Hij wilde die dinges open maken [bijnaam verdachte] (fonetisch) troeft hem kaolo hard.
[medeverdachte 2] : Ja?!
[medeverdachte 1] : Hij gaat zo tegen die deur, hij valt zo, eindstand... NTV... halen. Ik zeg: “Get down, get down...
NTV.” NTV... komen... NTV... halen... NTV... keek zo met z’n witte... NTV. [naam 3] (fonetisch)...NTV... kankerhard.
Een proces-verbaal van bevindingen (bevindingen YouTube filmpje RIP) van 30 mei 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 18] , doorgenummerde pagina’s A 112-A115.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van het steekincident dat plaatsvond op [naam flat 1] op 27 mei 2020 omstreeks 18.15 uur heb ik, op 20 mei 2020, een onderzoek ingesteld op internet, zijnde de open bron “YouTube”. Daar er sprake zou zijn dat het incident drill-rap gerelateerd zou zijn heb ik op YouTube gezocht naar het woord “ [naam drillrapgroep 1] ”. “ [naam drillrapgroep 1] ” is een zogenaamde drill-rap groep die voluit zou betekenen: “Fully op gevaar”.
Zoekresultaat
Ik zag vervolgens dat er twee dagen geleden een filmpje/clip geüpload was. Het filmpje betreft de volgende link: https: [link] . Het filmpje was genaamd: # [naam drillrapgroep 1] R.I.P. [rapnaam slachtoffer] 28-05-2020. Ik zag dat er kennelijk 136 reacties zijn gepost op dit filmpje. Ik zag dat het filmpje in totaal 1.35 minuten duurt.
Hierop heb ik het filmpje gestart. Ik zag dat het filmpje start met een kort stilstaand beeld, zonder geluid waarin een groep mannen te zien is die allen in het donker gekleed zijn en gezichtsbedekking dragen. In beeld wordt met rood/witte letters te tekst weergegeven: R.I.P. [rapnaam slachtoffer] 28-05-2020. Na ongeveer 52 seconden start een ander fragment. Hierop is geen duidelijk beeld zichtbaar maar er is muziek hoorbaar op de achtergrond gelijkend op de muziek in het eerste fragment. Vervolgens verschijnt de tekst “rest in peace”. Vervolgens is een kort fragment te zien dat kennelijk gefilmd is vanaf een aantal posities rond om een flat. Er zijn sirenes te horen en een ambulance is in beeld. Vervolgens is te zien dat er een jonge man door ambulance personeel op een brancard wordt gelegd. Het filmpje eindigt vervolgens met de rapgroep waar het filmpje mee begon waarin de tekst wordt
weergegeven:
“ [rapnaam slachtoffer] je betrokken geraakt bij steekpartij
In [naam flat 1] hij werd in zen hoofd en buik geraakt
Hij overleefde dit helaas niet
R.I.P. [rapnaam slachtoffer] 28-05-2020"
Reacties
Vervolgens heb ik een aantal reacties bekeken die op het filmpje geweest zijn. Een aantal hiervan vielen mij op omdat hieruit kan worden opgemaakt wat het slachtoffer aan het doen was, dan wel dat er bijnamen genoemd worden van de mensen die verantwoordelijk zijn voor het steekincident waarover het filmpje gaat. Deze zijn:
“Hij was met ze tante aan het lopen hij had niets op heup en hij is van achteren gesheffed”.
Een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaal fenomeen Drillrap) van 31 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 19] doorgenummerde pagina’s A 321-327.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 3 september 2019 is de dodelijke steekpartij bij de flat [naam flat 3] . Zoals omschreven in de aanleiding betrof dit een vete tussen de [naam drillrapgroep 1] en de [naam drillrapgroep 3] groep.
Op 27 mei 2020 vond er een steekpartij plaats bij [naam flat 1] in [plaats] . Het slachtoffer, [slachtoffer] werd door een groep jongens belaagd waarbij [slachtoffer] met een machete op zijn hoofd werd geraakt. Hierbij raakte [slachtoffer] levensgevaarlijk gewond. Filmpjes van een zwaargewonde [slachtoffer] werden al vrij snel op het internet geplaatst. De verdachten zouden volgens getuigen vrij jong zijn en al snel kwamen er signalen dat het motief van de steekpartij drillrap gerelateerd zou zijn. Ook verscheen er de dag na het steekincident een clip op YouTube van een onbekende drillrapgroep. In deze clip verscheen onder meer de tekst: “R.I.P. [rapnaam slachtoffer] 28-05-2020” en
zijn er beelden te zien in relatie tot het steekincident op [naam flat 1] . Bovendien zou een
van de verdachten lid zijn van een drillrap groep. Uit beschikbare videobeelden
kun je opmaken dat de reacties behoorlijk respectloos waren.
Diverse zoekslagen van “ [naam drillrapgroep 4] ”, “ [naam drillrapgroep 1] ” en/of “ [naam drillrapgroep 3] ” via het kanaal YouTube levert hits en veel videomateriaal op. Kenmerkend is dat groepen elkaar uitdagen en het geweld met reacties uploaden naar het internet.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 27 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededaders
- met kracht met een machete tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] hebben geslagen en
- meermalen met kracht tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] hebben geschopt en
- meermalen met kracht met de vuist tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] hebben geslagen en voornoemde [slachtoffer] de woorden hebben toegevoegd: "Kijk die man hier" en "Pak hem!" en "Djoek hem, djoek hem!",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

In een Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door dr. [persoon 5] , GZ-psycholoog, op 30 december 2020, wordt geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen
.Volgens de psychiaters drs. [persoon 6] en drs. [persoon 7] kan echter geen uitspraak worden gedaan over de toerekenbaarheid, omdat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven zijn aandeel en hoe hij tot het delict is gekomen. De bevindingen van de psycholoog en de psychiater zijn ook getoetst door de gedragsdeskundige van de Raad, die de conclusies uit het PO ten dele onderschrijft. Uit dit onderzoek komt naar voren dat verdachte in het verleden (in ieder geval langer dan een jaar geleden) op school gedragsproblemen heeft vertoond, dan wel over grenzen is gegaan. Al geruime tijd functioneert hij op verschillende vlakken goed en vertoont hij geen gedragsproblemen meer (afgezien van zijn aandeel in het onderhavige delict). Verschillende informanten zijn positief over de houding en het gedrag dat verdachte laat zien.
Gelet op de adviezen van de deskundigen over de geestesvermogens van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende gedragsredenen zijn, waarop hieronder onder het kopje motivering van de straf en maatregelen nader zal worden ingegaan, om aan te nemen dat verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar is geweest. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van de overige feiten uitsluit. Verdachte is voor die feiten dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd (inclusief het contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde. Ook al zou de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan is de vraag of de eis van de officier van justitie in verhouding staat met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstraf is het niet opportuun om verdachte weer terug te sturen naar een jeugdgevangenis, terwijl hij nu zijn leven (meer) in orde heeft. In de afgelopen periode heeft verdachte optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de rechtbank hem heeft geboden, omdat hij erg geschrokken is van de aanhouding en de 17 dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte wil niet meer gedetineerd raken en hij beseft dat hij hulp nodig heeft om positieve stappen te kunnen zetten. Hij houdt zich (nog steeds) aan de schorsingsvoorwaarden, hij is bereikbaar voor zijn begeleiders, hij is stuurbaar en hij heeft meegewerkt met de dubbelrapportage. Sinds de schorsing van 3 september 2020 is verdachte niet meer in beeld gekomen bij de politie. Hij heeft nu een goede focus op school, stage en werk. Verdachte wil muziek blijven maken, maar dan op een positieve manier. Hij behoort niet bij een van de kampen in de drillrapscene en hij wil daar verder niets mee te maken hebben. De broers van verdachte houden hem nauwkeurig in de gaten om te voorkomen dat hij in verleiding komt door zijn leeftijdgenoten. Tot slot heeft de raadsman toegelicht dat er in het gezin een lange periode geen hulpverlening betrokken was, terwijl de ouders behoefte hadden aan opvoedingsondersteuning. Verdachte heeft samen met de gezinsleden en de betrokken hulpverlening doelen opgesteld (met een zeer uitgebreid plan) voor de toekomst, waar hij de komende periode zijn best voor wil doen. De ouders vinden het erg positief dat hun zoon bereid is om zijn leven te verbeteren en dat hij zijn best doet om zijn beloftes waar te maken. De ouders (en de broers van verdachte) zijn bereid om mee te werken met alle noodzakelijke hulpverlening, zodat zij hem beter kunnen ondersteunen in de hulpverleningstrajecten.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer] . Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat een groep jongens het slachtoffer hebben achtervolgd, dat zij vervolgens achter hem zijn aangerend en hem hebben aangevallen met een machete en een mes. Verdachte is de jongen geweest die het slachtoffer heeft getrapt en geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond is terechtgekomen en niet kon ontkomen. Toen het slachtoffer op de grond lag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer met een machete op zijn hoofd geslagen, als gevolg waarvan het slachtoffer ernstig en levensbedreigend gewond is geraakt. Het slachtoffer heeft op straat veel bloed verloren; zijn schedel was zelfs zichtbaar, hij verloor meermalen zijn bewustzijn en volgens de artsen zou hij zonder medische ingrijpen zijn overleden. Dit moet een onwerkelijke en zeer angstaanjagende situatie zijn geweest voor het slachtoffer, alle omstanders en de familie van het slachtoffer die later ter plaatse kwam en met de kritische toestand van het slachtoffer werd geconfronteerd.
Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer een aantal maanden voor dit incident een drillrap heeft opgenomen met de groep ‘ [naam drillrapgroep 1] ’. Het slachtoffer heeft afstand genomen van deze groep, omdat er veel conflicten waren met de drillrapgroepen ‘ [naam drillrapgroep 2] ’en ‘ [naam drillrapgroep 3] ’. Deze aanval is volgens het slachtoffer een wraakactie geweest op de drillrapgroep ‘ [naam drillrapgroep 1] ’ en hij is door de leden van andere drillrapgroepen bewust opgewacht en ‘uitgekozen’. De rechtbank vindt deze gang van zaken zeer zorgelijk. In de drillraps worden andere groepen uitgedaagd en de dreigementen waarover wordt gerapt, moeten kennelijk ook worden uitgevoerd. Er worden op social media scores bijgehouden, waarbij het neersteken van iemand uit de andere groep aanzien oplevert. In deze scene dragen steeds meer jongens messen, ook als reactie op de geweldsincidenten, waardoor sommige jongens zich niet meer veilig voelen en messen dragen om zichzelf te kunnen verdedigen. Bijna dagelijks verschijnen er berichten in de media over het bezit van machetes en messen onder minderjarigen, waarbij deze steeds vaker worden gebruikt. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust.
Nu de aanval op het slachtoffer plaats vond op een openbare plaats heeft de groep met hun handelen de openbare veiligheid geschaad. Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer niet alleen pijn en zeer ernstig letsel toegebracht, maar hij heeft ook grote gevoelens van angst en trauma bij het slachtoffer en zijn familieleden veroorzaakt. Het slachtoffer en zijn familieleden kampen nog steeds met de gevolgen van het misdrijf (zo blijkt uit de vorderingen tot immateriële schadevergoeding).
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 22 januari 2021 waaruit blijkt dat verdachte op 3 juli 2020 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf, omdat hij zich schuldig gemaakt aan de overtreding van de Wet wapens en munitie. Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf, te weten 20 uren, niet aan de orde is, omdat de proeftijd van deze straf ten tijde van het ten laste gelegde nog niet van kracht was.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door dr. [persoon 5] , GZ-psycholoog, op 30 december 2020;
  • psychiatrisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door drs. [persoon 6] , psychiater in opleiding onder supervisie van drs. [persoon 7] , kinder- en jeugdpsychiater, op 30 december 2020;
  • het meest recente rapport van de Raad dateert van 3 februari 2021;
  • het meest recente rapport van de WSS dateert van 11 maart 2021.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een licht verstandelijke beperking en een disharmonisch intelligentieprofiel, veroorzaakt door een hoge verwerkingssnelheid en werkgeheugen. Daarnaast is er sprake van een gedragsstoornis in de vorm van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Ten tijde van het plegen van het delict was hier ook sprake van, waardoor zijn denken en handelen zijn beïnvloed. De licht verstandelijke beperking, het disharmonische intelligentieprofiel en de andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis beïnvloedden het denken en handelen van verdachte, doordat hij erg impulsief is, moeilijk oorzaak-gevolg relaties kan zien en primair handelt voordat hij nadenkt. Zo ook tijdens het ten laste gelegde. Verdachte was in mindere mate in staat in te schatten wat de gevolgen voor anderen en hemzelf konden zijn. Geadviseerd wordt om hem het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte is door bovenstaande in mindere mate in staat om input vanuit zijn omgeving te verwerken, vooruit te denken, de gevolgen van zijn eigen gedrag te zien en zijn gedrag te reguleren. Daarnaast wordt hij sterk gestuurd door externe (negatieve) beïnvloeding en erkenning en waardering van anderen. Hierdoor was hij in mindere mate in staat om de gevolgen voor zowel zichzelf als anderen in te zien en hiernaar te handelen. Beschouwend kan worden gesteld dat er bij verdachte een matig risico is op het opnieuw plegen van een gewelddadig delict wanneer er geen duidelijke kaders worden gesteld. Hij is een jongen die vanuit onderliggende problematiek handelt voordat hij nadenkt. Hij overziet de gevolgen van zijn gedrag niet, waardoor hij soms onverstandige keuzes maakt. Daarnaast hebben zijn ouders niet volledig zicht en grip op hem. Hij heeft nu andere keuzes gemaakt in de omgang met leeftijdsgenoten en wordt hierin ondersteund door zijn broers en begeleiders vanuit [naam college] en Jongeren Die het Kunnen. Deze ontwikkeling is echter nog broos, evenals zijn identiteit en zelfbeeld. Verdachte is erg gemotiveerd en positief gericht op zijn toekomst. Dit is terug te zien in zijn focus op school, stage en werk. Daarnaast heeft hij een aantal belangrijke steunende personen om hem heen, zoals zijn beide ouders, broers en begeleiders vanuit school en Jongeren Die het Kunnen. Verdachte is in zijn sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling nog niet zo ver als zijn meeste leeftijdsgenoten. Hij is erg op zoek naar externe erkenning en waardering. Dit maakt hem beïnvloedbaar voor zowel positieve als negatieve invloeden van anderen. Al bovengenoemde risico en beschermende factoren hebben invloed op elkaar, waardoor er met duidelijke structuur, begeleiding en ondersteuning bij zijn protectieve factoren het risico op recidive kan worden verminderd. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een stabiele schoolgang, duurzame zinvolle invulling van zijn vrijetijd, eenduidige aansturing en begeleiding vanuit hulpverlening voor het gezin en aandacht voor zijn persoonlijke ontwikkeling kan het risico op recidive naar een aanvaardbaar (laag tot matig) niveau worden gebracht. Verdachte is een jongen die vanuit zijn cognitieve vermogens en gedragsstoornis baat heeft bij duidelijke kaders en structuur en iemand die met hem mee denkt en kijkt. Hij is begeleidbaar en ervaart profijt van externe kaders. Voor een gunstige ontwikkeling en verminderen van het risico op recidive is een eenduidige en gezamenlijke aanpak nodig waarbij zowel ruimte is voor de emotionele en identiteitsontwikkeling van verdachte als het ondersteunen bij opvoedingsvaardigheden van ouders, met name moeder. Een Forensisch Outreachend Team zoals FAST van de Waag kan dit bieden. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van het ten laste gelegde feit, wordt geadviseerd om duidelijke voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie op te stellen. Voorwaarden die hierbij passend zijn, zijn het toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering en de bijzondere voorwaarde van medewerking aan een hulpverleningstraject zoals FAST. Binnen dit toezicht zijn afspraken in de begeleiding nodig, welke door de jeugdreclassering kunnen worden opgesteld. Het volgen van school en een zinvolle invulling van zijn vrijetijd maken hier deel van uit.
De psychiaterkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een psychische stoornis in de zin van een functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau en een gedragsstoornis (een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis) met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Er kan geen uitspraak worden gedaan over het al dan niet toerekenen vanwege zijn beperkte mededeelzaamheid omtrent de ten laste gelegde feiten, omdat verdachte geen volledig beeld heeft gegeven omtrent de feiten. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat. Verdachte functioneert op lichtverstandelijk beperkt niveau, maar hij heeft wel een positieve gerichtheid op de toekomst, hij wenst zijn opleiding af te maken, heeft zelf een bijbaantje gevonden en neemt hulp vanuit Jongeren Die het Kunnen en zijn schoolcoach aan en houdt zich vooralsnog aan de afspraken met ouders hetgeen beschermend kan werken. Op basis van de informatie over de verschillende levensgebieden en gesprekken toont hij voldoende sociale vaardigheden en heeft hij enig doorzettingsvermogen getoond door zijn studie te starten en om recent een certificaat te behalen. Verdachte is waarschijnlijk al in 2019 betrokken geraakt bij jongeren die zich ook bezighouden met drillrap en maakt zelf ook graag rapmuziek, waardoor de coronaperiode waarin hij minder hulp vanuit Jongeren Die het Kunnen en wegvallen van school niet geheel als oorzaak kan worden aangewezen voor de situatie waarin verdachte is komen te verkeren. Bovendien is verdachte woonachtig in [plaats] waar meerdere van deze jongeren en drillrapgroepen wonen. Ook is het wapenbezit onder deze jongeren zorgelijk. Het risico dat verdachte weer contact krijgt met de medeverdachten als zij uit hechtenis komen is zorgelijk. De beperkte sociaal-emotionele, pedagogische en verstandelijke vermogens van verdachte beïnvloedden aanwezige beschermende factoren in negatieve zin. Bij bewezenverklaring is gezien de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling het van belang de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling gunstig te bevorderen, opdat verdachte een realistisch, gedifferentieerd en voldoende positief zelfbeeld kan ontwikkelen, meer inzicht in eigen beleving, behoeften en beweegredenen, meer inzicht in sociale situaties en interacties met anderen en zich te verzekeren van meer steun van pro sociale anderen. Hiervoor wordt geadviseerd dat verdachte psychologische behandeling in de vorm van bijvoorbeeld individuele ondersteunende therapie en psycho-educatie vanuit de Waag of soortgelijke instelling gaat volgen. Wel dient bij het aanbod gekeken te worden of dit voldoende aansluit bij zijn licht verstandelijke beperking. Omdat er een beperkte ondersteuning vanuit ouders op sociaal-emotioneel als pedagogisch gebied is, blijft ondersteuning vanuit Jongeren Die het Kunnen en de schoolcoach van groot belang. Daarnaast zou de Waag of soortgelijke instelling middels outreachment zorg de ouders meer kunnen betrekken bij de opvoeding en het pedagogisch klimaat verbeteren. Daarnaast zou middels systeemtherapie de kloof in het ouderschap van beide ouders, de betrokkenheid van broers en het zwakke sociaal-emotionele klimaat bevorderd kunnen worden. Verdachte doet het goed op school en toont zich gemotiveerd om certificaten en meer diploma's te behalen. Dit is belangrijk om een goed gevulde dagbesteding te hebben en zijn cognitieve ontwikkeling te stimuleren. Dit wordt voldoende ondersteund door Jongeren Die het Kunnen en de schoolcoach. De aansturing en coördinatie van geboden hulp kan geschieden onder verantwoordelijkheid van de WSS. De geadviseerde behandeling kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf onder toezicht van de jeugdreclassering.
De Raadkan zich ten dele vinden in de bevindingen van de deskundigen. In de afgelopen periode heeft de Raad veel contact gehad met verdachte, zijn ouders en de betrokken hulpverlening. Het is op dit moment niet in het belang van verdachte dat hij naast de huidige trajecten ook deelneemt aan de behandelingen vanuit de Waag. Het is van belang om meer rekening te houden met de belastbaarheid van verdachte, omdat hij snel overvraagd kan raken waardoor hij geen overzicht meer heeft van zijn afspraken/verplichtingen. Mocht de komende periode de trajecten van de Waag noodzakelijk blijven, dan kunnen deze behandelingen alsnog op korte termijn ingezet kunnen worden. De Raad adviseert (als stok achter de deur) een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de volgende bijzondere voorwaarden: dat verdachte onderwijs volgt volgens zijn rooster, zijn medewerking verleent aan begeleiding van Jongeren Die het Kunnen en meewerkt met alle hulpverlening die door de WSS noodzakelijk wordt geacht. Tot slot is het gelet op de beïnvloedbaarheid van verdachte van belang dat hij de komende twee jaar op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] en de medeverdachten. Op deze manier kan verdachte daadwerkelijk afstand nemen van zijn negatieve netwerk. De Raad acht het niet in het belang van verdachte dat hij aansluitend aan de zitting een periode in de JJI geplaatst zal worden.
Verdachte heeft al geruime tijd met de nodige structuur en regelmaat een goede
en positieve kant van zichzelf laten zien. De RvdK gunt het verdachte dit vast te
houden.
De WSSis het eens met het advies van de Raad. Inmiddels is het hulpverleningstraject van diverse instellingen opgestart en er wordt gezien dat verdachte behoefte heeft aan duidelijke regels, structuur en extra sturing en begeleiding. Dit is ook mogelijk de reden dat het hem na de schorsing van 3 september 2020 (deels) is gelukt om positieve stappen te zetten. De ouders en de broers van verdachten zijn erg betrokken en zij praten veel met hem over de strafzaak en hoe hij in de toekomst de juiste keuzes kan maken. Het is noodzakelijk dat niet alleen verdachte, maar ook het gezin begeleiding krijgt om de trajecten van verdachte te kunnen laten slagen. Het is daarnaast positief dat ook de mentor van zijn huidige school nauw betrokken is bij de recente ontwikkelingen. Zij heeft vrijwel dagelijks contact met verdachte en zij grijpt in als het even niet goed gaat met verdachte. Zolang de huidige trajecten doorlopen, is de kans dat verdachte weer recidiveert vrijwel nihil. Hij heeft door de strakke begeleiding en zijn drukke dagschema (in de vorm van school en bijbaantje) geen mogelijkheid meer om zich bezig te kunnen houden met drillrap of criminele activiteiten. Verdachte moet leren om zichzelf beter te begrijpen, zodat hij de risicovolle situaties en de gevolgen van zijn handelingen beter kan inschatten. Hij heeft behoefte aan een coach die hem stapsgewijs helpt bij de belangrijke fases in zijn leven. Gelet op de kwetsbaarheid en de prille positieve ontwikkelingen vindt de WSS het noodzakelijk om de komende twee jaar betrokken te blijven bij het gezin, zodat verdachte alle mogelijkheden aangeboden krijgt om tot een positieve gedragsverandering te komen.
Jongeren Die het Kunnen (JdK)heeft toegelicht dat zij voor het steekincident in het vrijwillige kader betrokken zijn geweest bij verdachte. Door de uitbraak van het coronavirus viel de begeleiding vanuit Jongeren Die het Kunnen weg en kon verdachte niet meer fysiek naar school. Hij is toen in contact gekomen met jongeren die zich bezig houden met drillrap en elkaar uitdagen om delicten te plegen. Verdachte heeft een aantal raps met ze opgenomen en hij wilde graag naamsbekendheid. Het is zeer zorgelijk dat het niet bij het maken van muziek is gebleven en dat verdachte met deze jongens is gelinkt aan het ten laste gelegde steekincident. Jongeren Die het Kunnen merkt dat verdachte niet altijd open en eerlijk kan zijn tijdens de gesprekken met hen. Zij hebben hier begrip voor, omdat verdachte bang is voor wraakacties en zich veel zorgen maakt om de veiligheid van zijn familieleden. Tot slot heeft Jongeren Die het Kunnen benadrukt dat de huidige woonplaats van verdachte een aandachtspunt is voor de hulpverlening om het recidiverisico te kunnen verlagen.
Ter zitting heeft
de mentoraangegeven dat verdachte gemotiveerd is om zijn huidige opleiding af te maken. Hij staat open voor hulp en begeleiding en hij geeft uit zichzelf aan als het niet goed met hem gaat. Tijdens de gesprekken kan hij duidelijk beschrijven wat hij in de komende maanden wil bereiken en welke hulpverleningstrajecten hij nodig heeft om zijn doelen te kunnen bereiken. De mentor maakt zich vooral zorgen over de negatieve beïnvloedbaarheid van verdachte; zij probeert hem samen met JdK op intensieve wijze in een positieve richting te beïnvloeden. Het is noodzakelijk dat de huidige hulpverleningsinstanties intensief betrokken blijft bij de recente ontwikkelingen van verdachte, zodat hij niet verleiding komt om delicten te plegen.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en maakt deze tot de hare, met dien verstande dat de rechtbank het standpunt van de Raad volgt ten aanzien van de door de psychiater (in opleiding) gestelde DSM 5 classificaties. Net als de Raad is de rechtbank van oordeel dat de kwalificaties ten aanzien van ‘disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis’, ‘bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling’, ‘ouder- kindrelatieprobleem’ en ‘het uiteenvallen van het gezin door de echtscheiding’ niet voldoende onderbouwd worden door de feiten uit recente onderzoeken. Daarnaast heeft de psycholoog de diagnoses ‘ouder- kindrelatieprobleem’ en ‘uiteenvallen van het gezin’ niet gesteld. Gelet op de adviezen en de standpunten van de hulpverlening ter zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om vast te stellen dat er problemen zijn in de relatie tussen verdachte en zijn ouders. Tot slot zijn er ook geen signalen dat de echtscheiding van de ouders voor problemen hebben gezorgd in het functioneren van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat met name de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
In beginsel rechtvaardigen het feit en met name het levensbedreigende letsel van het slachtoffer een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, echter juist de persoon van de verdachte, zijn rol bij het delict en ook de belangen van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe delicten maken dat de rechtbank het opleggen van een lange onvoorwaardelijke jeugddetentie zeer onwenselijk acht.
Ter zitting hebben de begeleiders van verdachte en de mentor van zijn huidige school gemotiveerd toegelicht dat verdachte erg beïnvloedbaar is voor zijn leeftijdsgenoten, passend bij de verstandelijke beperking die bij verdachte is vastgesteld Hij heeft moeite om juiste keuzes te maken, risicovolle situaties te herkennen en de gevolgen van zijn handelen te overzien wanneer hij zich bevindt in een sociaal netwerk van jongeren die bekend zijn binnen de forensische jeugdhulpverlening. Op dit moment gaat verdachte vier dagen per week naar school, hij heeft een bijbaan en hij wordt niet meer op straat gezien. Sinds de schorsing van 3 september 2020 lijkt verdachte afstand te hebben genomen van de jongeren die zich bezig houden met drillrapscene. Hij gaat nu om met jongeren die niet in beeld zijn bij de politie. Als de rechtbank een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie zou opleggen (zoals geëist door de officier van justitie), dan vervalt de huidige succesvolle vorm van intensieve begeleiding met als gevolg dat de kans op herhaling door de beïnvloedbaarheid van verdachte juist aanzienlijk toeneemt, nog daargelaten het feit dat verdachte wordt belemmerd in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. De rechtbank is van oordeel dat het uitzitten van een (forse) detentiestraf (in een jeugdgevangenis met veel antisociale jongeren) en daarmee het wegvallen van alle hulpverleningstrajecten het recidiverisico van verdachte naar alle waarschijnlijkheid dus negatief zal beïnvloeden. Gezien de adviezen van de gedragsdeskundigen zal verdachte vermoedelijk geen weerstand kunnen bieden tegen de negatieve invloed van de medegedetineerden, waarbij mede van belang is dat de hulpverlening zich nu al zorgen maakt over de invloed van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost waar verdachte woont. De hulpverlening heeft daarbij verder ook verwezen naar de zorgelijke mediaberichten van de afgelopen maanden en aangegeven dat het risico op recidive in die buurt hoog is.
Uit de rapportages van de deskundigen komt naar voren dat verdachte veel behoefte heeft aan toezicht, begeleiding, sturing en strakke kaders. In de afgelopen maanden heeft hij met de nodige structuur en regelmaat de goede kant van zichzelf laten zien door zich te houden aan alle schorsingsvoorwaarden. De ouders zien ook dat hun zoon gemotiveerd is om positief te veranderen en dat hij de betrokkenheid van de hulpverlening op prijs stelt om zijn toekomstplannen waar te kunnen maken. De begeleiders gunnen hem deze stijgende lijn vast te houden en zij zijn bereid om verdachte nog intensiever te ondersteunen bij zijn traject als de komende periode blijkt dat daar behoefte aan is. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het - met name voor de veiligheid van de maatschappij in de toekomst - noodzakelijk dat de huidige strakke kaders worden voortgezet, zodat verdachte de benodigde vaardigheden kan leren om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank is van oordeel dat een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur op dit moment meer passend en geboden is, waarbij de rechtbank aan deze voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden zal verbinden, zoals de Raad, de WSS en Jongeren Die het Kunnen hebben geadviseerd.
De ernst van het bewezenverklaarde feit en de onwenselijkheid van een onvoorwaardelijke jeugddetentie maken overigens verder wel dat de rechtbank hiernaast de maximale werkstraf zal opleggen, , zodat hij de komende periode de consequenties van zijn gedrag kan ervaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte, en dan met name de beïnvloedbaarheid en het milieu waarin hij zich mogelijk nog steeds begeeft, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beslag
De beslaglijst vermeldt:
- Een STK Mes (Omschrijving: 5956381, zwart)
De officier van justitie heeft verzocht om het in beslag genomen mes verbeurd te verklaren. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes vatbaar is voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoorde en dat met behulp van dat voorwerp een ernstig misdrijf kan worden begaan.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] (het slachtoffer):
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 23.851,48 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de volgende schadeposten:
Beschadigde kleding: € 150,00
Meubilair Ikea voor de woning van de vader: € 55,53
Tweepersoonsbed + matras: € 268,95
Kosten lesgeld door studievertraging: € 1.202,00
Inkomstenderving door studievertraging: € 17.175
Mogelijke toekomstige schade (niet-ontvankelijk): € 5.000,00
Totaal: € 23.851,48
Waarvan ontvankelijk: € 18.851,48
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert daarnaast € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de vordering toegelicht. Het slachtoffer heeft enkele materiële kosten moeten maken met betrekking tot zijn tijdelijke verblijf bij zijn vader en de kleding is tijdens het incident onherstelbaar beschadigd geraakt. Als gevolg van het ten laste gelegde heeft het slachtoffer een jaar studievertraging opgelopen. Hij zou na het behalen van zijn examens doorstuderen, maar dat is er nu niet van gekomen. Het slachtoffer zal in ieder geval een jaar later afstuderen en dus een jaar later toetreden tot de arbeidsmarkt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om een bedrag van € 25.000,00 toe te wijzen. Ter onderbouwing van deze vordering wordt verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken, het strafdossier en de medische stukken. Het slachtoffer heeft als gevolg van het misdrijf een trauma opgelopen en dit trauma werd verergerd doordat op internet direct na de aanval beelden van hem zijn gepubliceerd. Ook is er door de drillrapgroep waar verdachte toe behoort een rap en videoclip opgenomen waarin wordt gerapt over het slachtoffer en wat hem is overkomen. Tot slot heeft de raadsman toegelicht dat het slachtoffer recent is geopereerd en dat hij geen details wil delen over zijn huidige medische toestand. De raadsman heeft daarom in de medische stukken sommige punten onleesbaar gemaakt. Het risico dat deze informatie via verdachte in social media ook in de openbaarheid zal komen is te groot.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit om alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, nu de omvang van de vorderingen zich niet lenen voor een behandeling in een strafrechtelijke jeugdprocedure. Ter zitting heeft de raadsman per schadepost de vorderingen betwist. Hij heeft zich onder andere verzet tegen de gevorderde materiële schade, omdat de schadeposten niet duidelijk en ook niet gemotiveerd zijn met stukken en/of facturen. Hij heeft subsidiair verzocht om de kosten van de beschadigde kleding te matigen tot een bedrag van € 100,00 nu niet achterhaald kan worden hoeveel de kledingstukken daadwerkelijk hebben gekost. De raadsman vindt het daarnaast vreemd dat er geen bonnen zijn overlegd van de voorwerpen die voor de woning van de vader zijn aangeschaft. De schadeposten ten aanzien van het lesgeld door studievertraging en de inkomstenderving kan de raadsman in zijn geheel niet volgen. Hij heeft verzocht om deze vorderingen af te wijzen. De benadeelde partij heeft bij zijn verzoek om toekomstige schade uitsluitend de goede kansen meegewogen. De vordering gaat er immers vanuit dat hij, het misdrijf weggedacht, al zijn examens zou hebben behaald en meteen na het afstuderen een baan zou vinden. Dit uitgangspunt is door de huidige coronacrisis niet realistisch. Tot slot kan de raadsman zich vinden in het standpunt van de benadeelde partij om de mogelijke toekomstige schade van € 5.000,00 niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit om gezien de juridische positie van verdachte, zijn (vermeende) aandeel bij het ten laste gelegde en zijn uitvoerige excuusbrief (die hij heeft voorgelezen tijdens de raadkamerzitting van 2 september 2020) de vordering van € 25.000,00 aanzienlijk te matigen. Verdachte is niet degene geweest die de beelden van het slachtoffer heeft verspreid, hij is niet te zien op de videoclip die gerelateerd wordt aan het incident en hij heeft ook geen raps opgenomen met de drillrapgroep ‘ [naam drillrapgroep 3] ’ over de (medische) toestand van het slachtoffer.
Vaststelling van de schade
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank stelt de materiële schade vast op een bedrag van
€ 18.851,48.Deze kosten houden rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft weliswaar geen facturen overgelegd van de spullen die voor de woning van de vader bij de Ikea zijn aangeschaft, maar een bewijs van de afschrijving van deze kosten (die door de zus van het slachtoffer is voorgeschoten) is aan het dossier toegevoegd. Gelet daarop, alsmede gelet op de aannemelijkheid van deze kosten op voorhand in het licht van de aard en ernst van het letsel, is de betwisting door de verdediging onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van het lesgeld wordt door de mentor van school bevestigd dat het slachtoffer met zijn schoolwerk op schema liep, maar vanwege zijn kritieke toestand en letsel een lange periode zijn schoollessen heeft gemist. Uit de stukken blijkt daarnaast een aantal leden van de drillrapgroep ‘ [naam drillrapgroep 2] ’ op dezelfde school studeren en dat het slachtoffer door angstgevoelens een periode niet naar school heeft gedurfd en daardoor zijn examens heeft gemist. Inmiddels zijn er passende oplossingen gevonden door de leraren, waardoor het slachtoffer dit jaar alsnog zijn opleiding kan afronden. Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij toegelicht dat het slachtoffer na het afstuderen verder zou gaan met een hbo-opleiding. De Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade Raad begroot de schade als gevolg van het verlies van één geheel studiejaar voor een scholier/student havo, mbo, vwo op € 17.175,00. Onder schade wegens studievertraging wordt verstaan de schade die optreedt doordat een benadeelde later op de arbeidsmarkt actief zal zijn als gevolg van een door een ongeval onderbroken opleiding, voor welke studievertraging een derde aansprakelijk is te houden. De rechtbank is van oordeel dat aan deze criteria is voldaan. Als gevolg van het handelen van verdachte (en zijn medeverdachten) heeft het slachtoffer een studievertraging opgelopen van een jaar. Het staat daarmee vast dat hij een jaar later de arbeidsmarkt zal betreden. Bij de berekening van het bedrag van € 17.175,00 is (uitvoerig) rekening gehouden met de meeste recente CBS-gegevens en cao’s. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van dit bedrag, en overweegt dat aan het slachtoffer geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van schade wegens het derven van de arbeidsinkomsten die hij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het misdrijf niet zou hebben plaatsgehad; het is immers verdachte als een van de aansprakelijke medeplegers van dat misdrijf die het slachtoffer de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd Daar komt bij dat de Letselschade Richtlijn, waar de vordering aansluiting bij zoekt, nu juist is ontwikkeld om dergelijke onzekerheden over de toekomst te ondervangen. De gevolgen van de pandemie zijn naar het oordeel van de rechtbank ten slotte niet zodanig dat redelijkerwijs te verwachten valt dat het slachtoffer in de situatie zonder ongeval niet in staat zou zijn geweest het in de Letselschade Richtlijn genoemde inkomen te genereren, waarbij betekenis toekomt aan het feit dat in die richtlijn wordt uitgegaan van het minimumloon.
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft als gevolg van het misdrijf PTSS opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van
€ 20.000,00moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, namelijk dat hij als gevolg van het misdrijf PTSS heeft opgelopen en dat hij ten gevolge van het toegebrachte lichamelijk letsel recent nog een risicovolle operatie heeft gehad.
Matiging
Uit het voorgaande volgt dat voor verdachte een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van schade aan de benadeelde partij [slachtoffer] ter hoogte van een bedrag van in totaal
€ 38.851,48,waarbij verdachte hoofdelijk verbonden is met de medeplegers van het misdrijf. De rechtbank is evenwel van oordeel dat toekenning van die volledige schadevergoeding, in combinatie met de hierna te noemen schadevergoedingsverplichting voor de shockschade van de familieleden van het slachtoffer, in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Om die reden zal de schadevergoedings-verplichting van verdachte met toepassing van artikel 6:109 BW worden gematigd tot het hierna genoemde bedrag. Daartoe acht de rechtbank in de eerste plaats redengevend dat verdachte in strafrechtelijke zin weliswaar als medepleger moet worden aangemerkt en daarmee aansprakelijk is voor dezelfde schade als zijn medeplegers, maar dat zijn aandeel en zijn mate van schuld in het gebeuren in geen verhouding staat tot dat van de medepleger die de hoofdverwonding en het hersenletsel feitelijk heeft veroorzaakt. Daar komt bij dat verdachte geen vermogen heeft en dat zijn sociaal-economische vooruitzichten, gelet op zijn verstandelijke beperking, met voldoende mate van zekerheid als ongunstig tot zeer ongunstig moeten worden ingeschat. Toekenning van de volledige schadevergoeding zou onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank tot het onaanvaardbare gevolg leiden dat verdachte, die nu nog minderjarig is, een schuld heeft die hij zijn gehele werkzame leven niet zal kunnen aflossen, ook gelet op de daarover te vergoeden rente. Daarmee gaat verdachte, in het geval de medeverdachten geen verhaal bieden, een leven tegemoet waarin hij hoogst waarschijnlijk nooit een inkomen boven de beslagvrije voet zal hebben. De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding de schadevergoedings-verplichting van verdachte te matigen tot eenvijfde deel van de gehele schade, ofwel tot een bedrag van € 7.770,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Verdachte zal daarbij hoofdelijk worden veroordeeld.
In het belang van [slachtoffer] zal als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte worden opgelegd ter hoogte van
€ 7.770,30,te weten een bedrag van € 4.000,- voor de materiële schade en € 3.770,30 voor de immateriële schade.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] (de familieleden van het slachtoffer)
De vorderingen
De moeder, de vader en de zus van het slachtoffer vorderen ieder € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partijen verzocht om de vordering ten aanzien van de affectieschade, te weten een bedrag van € 15.000,00, niet-ontvankelijk te verklaren, nu onduidelijk is in welke mate het letsel van de benadeelde partij blijvend is.
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot shockschade heeft de raadsman toegelicht dat de moeder en de zus van het slachtoffer thuis waren, toen zij gegil en rumoer hoorden. De zus rende naar de galerij en zij keek naar beneden. Daar zag zij haar broertje zwaargewond liggen. Zij is onmiddellijk naar beneden gerend en zij heeft de alarmdiensten gebeld. Aangekomen bij haar broertje zag zij dat hij een hevige wond had in zijn schedel. Zij heeft geprobeerd het bloeden te stelpen en hem zo rustig mogelijk en op zijn plek te houden. Dit heeft de zus gedaan tot de hulpdiensten arriveerden en haar broertje meenamen naar het ziekenhuis. Direct na deze gebeurtenis ontwikkelde de zus psychische
klachten. Zij is hiervoor in therapie bij Arkin (Inforsa) en haar therapeut heeft de diagnose PTSS gesteld.
De moeder heeft haar zoon ook zwaargewond, in een poel van zijn eigen bloed, zien liggen. Als gevolg hiervan is zij, door de schok, flauwgevallen. Direct na deze gebeurtenis ontwikkelde ook de moeder psychische klachten. Zij is hiervoor in therapie bij Arkin en net als haar dochter gediagnostiseerd met PTSS.
Tot slot heeft de raadsman toegelicht dat de vader van het slachtoffer binnen enkele minuten was gearriveerd bij de plaats delict. Daar aangekomen werd de vader geconfronteerd met de heftige situatie rondom zijn zoon. In het dossier is te lezen dat de vader zijn trainingsjack aan de verbalisanten heeft gegeven ter ondersteuning van het hoofd van zijn zoon en dat hij in paniek meermalen de naam van zijn zoon riep. De vader is een binnenvetter; het ligt niet in zijn aard om psychische hulp te zoeken, terwijl daar wel behoefte aan was. Hij is bovendien voormalig politieagent en in zijn omgeving is het voor een manier sociaal-geaccepteerd om psychische hulp te zoeken. Om die reden heeft het lang geduurd voordat hij hulp heeft gezocht. Inmiddels is het bekend dat hij op korte termijn kan starten met een EMDR-behandeling. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman van de benadeelde partijen geconcludeerd dat de familieleden van het slachtoffer in aanmerking komen voor een immateriële schadevergoeding wegens shockschade. Hij heeft daarom verzocht om het gevorderde bedrag van € 10.000 geheel en hoofdelijk te wijzen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de familieleden ten aanzien van de shockschade geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen ten aanzien van de affectieschade dient, gelet op het standpunt van de raadsman van de benadeelde partij, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot shockschade primair bepleit om deze vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de gevorderde bedragen te matigen. Het gaat namelijk om complexe vorderingen die onvoldoende zijn gemotiveerd en onderbouwd om in deze strafprocedure te kunnen beoordelen. De familieleden van het slachtoffer hebben de geweldshandelingen niet waargenomen en zij hebben onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld als gevolg van de gestelde shock door de confrontatie met het strafbare feit. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt daarnaast dat de moeder en de zus al werden begeleid door Arkin voordat het slachtoffer werd neergestoken. Ten aanzien van de vader is er enkel sprake van een doorverwijzing naar een psycholoog. Er is (nog) geen diagnose vastgesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Tot slot heeft de raadsman aangegeven dat hij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie om de vorderingen ten aanzien van de affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren.
Vaststelling schade
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Van affectieschade kan sprake zijn bij overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer
.Op grond van de overgelegde medische stukken kan de rechtbank niet concluderen dat het letsel van het slachtoffer zodanig ernstig en blijvend is, dat hij voor de rest van zijn leven hulp en verzorging nodig heeft en afhankelijk is van anderen. Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partijen toegelicht dat het inmiddels beter gaat met het slachtoffer. Hij probeert stapsgewijs de controle terug te krijgen over zijn leven. Hij gaat weer naar school, hij heeft zijn examens gemaakt en momenteel is hij bezig met zijn stageverslag. De rechtbank zal daarom de vorderingen van de familieleden met betrekking tot affectieschade niet-ontvankelijk verklaren, zoals verzocht door alle partijen.
Van shockschade kan worden gesproken als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. De rechtbank is van oordeel dat de confrontatie met het zwaargewonde lichaam en hoofd van het slachtoffer voor alle drie de familieleden zeer traumatiserend moet zijn geweest. Zij vreesden (terecht) voor zijn leven. Zij hebben zich machteloos gevoeld toen de hulpverleners bezig waren met het behandelen van het slachtoffer. Als de hulpverleners niet tijdig waren gearriveerd, dan was het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk overleden aan zijn verwondingen. Het is zonder meer aannemelijk dat deze gebeurtenis een hevige shock teweeg heeft gebracht bij alle drie de familieleden, en terwijl uit de onderbouwing van de vordering ook blijkt dat de moeder en de zus zijn gediagnosticeerd met PTSS, een in de psychiatrie erkend ziektebeeld waarvoor zij zich onder psychologische behandeling hebben moeten stellen. Uit de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd blijkt ook genoegzaam dat tussen het misdrijf en de PTSS causaal verband bestaat. Ten aanzien van de vader acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat ook hij - rekening houdend met zijn huidige klachten - psychisch letsel heeft in de vorm van PTSS en dat hij binnenkort zal starten met een EMDR-behandeling om (de gevolgen van) het incident een plek te kunnen geven. Gelet op de betwisting van de hoogte van de shockschade door de raadsman zal de rechtbank de omvang daarvan op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor alle familieleden naar billijkheid schatten, te weten op een bedrag van (telkens)
€ 5.000,00.De rechtbank verklaart de benadeelde partijen voor overige niet-ontvankelijk in hun vordering.
Matiging
Uit het voorgaande volgt dat voor verdachte een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van schade aan de benadeelde partijen [persoon 8] , [persoon 9] , [persoon 10] ter hoogte van een bedrag van telkens €5.000,-, waarbij verdachte hoofdelijk verbonden is met de medeplegers van het misdrijf. De rechtbank zal, onder verwijzing naar de motivering terzake bij de beoordeling van de vordering van het slachtoffer [slachtoffer] , ook deze verplichting tot schadevergoeding matigen tot eenvijfde gedeelte, ofwel telkens €1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Verdachte zal daarbij hoofdelijk worden veroordeeld.
In het belang van [persoon 8] , [persoon 9] en [persoon 10] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van telkens € 1.000,00.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77zen 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
een (1) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten, 17 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school gaat volgens het rooster;
  • zijn medewerking verleent aan begeleiding van Jongeren Die het Kunnen;
  • meewerkt met alle hulpverlening die door de WSS noodzakelijk wordt geacht;
  • op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 3] 2020) en de medeverdachten [medeverdachte 1] , (geboren op [geboortedag 4] 2004), [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedag 2] 2004), [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedag 5] 2002), [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedag 6] 2004), [medeverdachte 6] (geboren op [geboortedag 7] 2003), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag 8] 2002).
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer]gedeeltelijk toe tot € 7.770,30 (zegge zevenduizendzevenhonderdzeventig euro en dertig cent), waarvan € 3.770,30 (zegge drieduizendzevenhonderdzeventig euro en dertig cent) voor materiële schade en € 4.000,00 (zegge vierduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover:
  • voor de kleding van het slachtoffer, te weten voor een bedrag van € 30,00: vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • voor het bed van de Ikea, te weten voor een bedrag van € 64,90: vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • de studiekosten en het gederfde arbeidsvermogen, te weten voor een bedrag van € 3.675,00: vanaf 22 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • voor de immateriële schade, te weten voor een bedrag van € 4.000,00: vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [slachtoffer] ter hoogte van € 7.770,30 (zegge zevenduizendzevenhonderdzeventig euro en dertig cent), waarvan € 3.770,30 (zegge drieduizendzevenhonderdzeventig euro en dertig cent) voor materiële schade en € 4.000,00 (zegge vierduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover:
  • voor de kleding van het slachtoffer, te weten voor een bedrag van € 30,00: vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • voor het bed van de Ikea, te weten voor een bedrag van € 64,90: vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • de studiekosten en het gederfde arbeidsvermogen, te weten voor een bedrag van € 3.675,00: vanaf 22 april 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • voor de immateriële schade, te weten voor een bedrag van € 4.000,00: vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 8]gedeeltelijk toe tot € 1.000,00 (zegge duizend euro ), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 8] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 8] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 8] ter hoogte van € 1.000,00 (zegge duizend euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 9]gedeeltelijk toe tot € 1.000,00 (zegge duizend euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 9] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 9] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 9] ter hoogte van € 1.000,00 (zegge duizend euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 10]gedeeltelijk toe tot € 1.000,00 (zegge duizend euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 10] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 10] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 10] ter hoogte van € 1.000,00 (zegge duizend euro), voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beslag:
- verklaart verbeurd 1 STK Mes ((Omschrijving: 5956381, zwart)
Heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2021.
[...]