ECLI:NL:RBAMS:2021:1973

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
13-012646-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na winkeldiefstal en schuldheling van een elektrische fiets

Op 22 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal en schuldheling. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 13 januari 2021 in Amsterdam meerdere verpakkingen vlees te hebben gestolen uit een Albert Heijn-winkel en een elektrische fiets te hebben verworven, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze fiets van diefstal afkomstig was. Tijdens de zitting op 8 april 2021 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en de getuigenverklaringen en camerabeelden in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zaak A schuldig was aan diefstal van vlees, maar sprak hem vrij van de beschuldiging in zaak B, omdat de verklaringen van getuigen en camerabeelden elkaar tegenspraken. De rechtbank legde de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op voor de duur van twee jaar, gezien zijn uitgebreide strafblad en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te veranderen en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om recidive te voorkomen. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke voorschriften en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-012646-21 (A)
13-325213-20 (B)
13-113949-19 (TUL)
13-134700-19 (TUL)
Datum uitspraak: 22 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres 1] ,
buiten detentie verblijvende op het [adres 2] ,
thans gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden respectievelijk zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Ten slotte heeft de rechtbank P.M. van Doleweerd , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2. Tenlastelegging

In zaak A is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere verpakking(en) vlees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelketen Albert Heijn ( [naam filiaal] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 13 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een elektronische (leen-/huur)fiets, althans een goed heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, 8 sickpacks Red Bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Dirk van den Broek, gelegen aan het [adres winkelbedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A ten laste gelegde feiten en tot vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen.
Aangever [naam aangever] en getuige [naam getuige] , medewerkers van Dirk van den Broek, verklaren hoe verdachte probeerde om de winkel via de poortjes te verlaten, dat hij toen gecontroleerd werd, dat hij een bonnetje had waaruit bleek dat hij drie sixpacks had afgerekend, maar dat er nog elf niet afgerekende sixpacks in de winkelwagen lagen waarmee hij naar buiten wilde lopen. In het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven wat op de camerabeelden te zien is, valt echter te lezen dat verdachte bij de zelfbedieningskassa staat, geen beweging maakt met de winkelwagen richting de uitgang, dat verdachte met de wagen terug de winkel inloopt en dat vervolgens gezien wordt dat verdachte in de hal buiten de winkel loopt met een lege winkelwagen. Op dat moment wordt verdachte door medewerkers van de winkel tegengehouden.
Nu de beschrijving van de camerabeelden en de verklaringen van de medewerkers van Dirk van den Broek elkaar tegenspreken, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de wettige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere pakken vlees toebehorend aan Albert Heijn.
Verbalisant [naam verbalisant 1] beschrijft dat zij, samen met verdachte, Albert Heijn binnenliep. Zij zag dat verdachte naar de vleesafdeling liep, dat hij meerdere pakken vlees nam, dat hij die in een plastic tas stopte, en dat hij vervolgens, zonder eerst de goederen bij de zelfscankassa’s te scannen, de winkel verliet. In een proces-verbaal beschrijft verbalisant [naam verbalisant 2] dat op camerabeelden van de winkel te zien is hoe verdachte vijf pakken vlees uit een schap pakt, niet bij een kassa stopt om deze af te rekenen, maar met een andere klant meeloopt door de poort. Buiten de winkel heeft verbalisant [naam verbalisant 1] verdachte staande gehouden. Zij zag dat de plastic tas van verdachte meerdere pakken vlees bevatte, terwijl verdachte haar daarvan geen bon kon overhandigen. Verder bevat het dossier een proces-verbaal van aangifte winkeldiefstal en ontvangst teruggave goederen, waarin een medewerker van Albert Heijn aangeeft dat zij de pakken met vlees herkent als producten van Albert Heijn en aangifte doet van winkeldiefstal.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de pakken vlees heeft gestolen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
Verbalisant [naam verbalisant 1] beschrijft dat zij zag hoe een man, die later verdachte bleek te zijn, uit een winkel kwam lopen, dat hij naar een elektrische fiets met zwarte en groene accenten liep die de verbalisant herkende als een leen/huurfiets, en dat de man op de fiets wegreed zonder die eerst van het slot te halen. Voorts zag zij hoe de man de fiets voor een andere winkel parkeerde, de fiets niet op slot zette, en die andere winkel binnenliep. Verder beschrijft zij dat het hoefijzerslot van de fiets gesloten leek, er immers geen sleutel in het slot stak, maar dat er geen metalen pen tussen de spaken zat. Van de fiets zitten foto’s in het dossier, waarop te zien valt dat de zwarte fiets opvallende groene velgen heeft, dat op het stuur met grote cijfers het nummer [nummer] is aangebracht en dat met grote letters op de fiets geschreven staat
e-bike to goen dat de fiets (bouwjaar 2019) in betrekkelijk goede staat verkeert. Voorts bevat het dossier een formulier afschrift van aangifte waarin namens
E-Bike To Goaangifte wordt gedaan van diefstal van een zwartkleurige elektrische fiets met groene velgen met [framenummer] .
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de fiets van een vriend is, dat hij die mocht gebruiken, en dat hij niet wist dat de fiets gestolen was. Hij zegt geen sleutel te hebben gekregen. Verdachte geeft bij de rechter-commissaris aan niet te weten hoe de vriend heet van wie de fiets is. Ter terechtzitting verklaart hij dat de vriend [naam vriend] heet en dat hij hem kent van de straat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het begrip voorhanden hebben van een goed feitelijke zeggenschap ten aanzien van het goed veronderstelt. Daarvoor kan voldoende zijn dat verdachte het goed (letterlijk) onder zich heeft. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 13 januari 2021 als bestuurder rijdend op een gestolen elektrische fiets is aangetroffen. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte op 13 januari 2021 een gestolen elektrische fiets voorhanden heeft gehad.
Voorts geldt dat voor een bewezenverklaring van schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte “ten tijde van” onder meer het verwerven of het voorhanden krijgen van een goed redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Dit bestanddeel houdt mede een zogenoemde vergewisplicht in waarbij het erom gaat of aangenomen kan worden dat ieder weldenkend mens argwaan zou moeten krijgen.
De fiets had, zoals voornoemd, opvallende kleuraccenten, er stond met grote letters
e-bike to goop de fiets vermeld, en er was met grote cijfers een nummer op het stuur aangebracht.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij de fiets mocht gebruiken van een zekere [naam vriend] , ‘een vriend van de straat’, maar ook dat hem daarbij geen fietssleutel was verstrekt. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat elektrische fietsen kostbaar zijn, hetgeen in casu ook blijkt uit de aangifte waarin wordt gesproken over een waarde of schade van 1.250 euro, dat er in Amsterdam dagelijks tientallen fietsen worden gestolen en dat het, zeker in de binnenstad van Amsterdam, van belang is dat, ter voorkoming van diefstal, een (dure) fiets op slot gezet kan worden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de fiets drie à vier keer eerder had geleend. Toen verdachte de fiets de laatste keer leende, moet hij dus wel hebben geweten dat het hier om een fiets ging met bijzondere kenmerken. Verdachte heeft de fiets van een eigen kettingslot voorzien omdat er geen werkend slot op zat. Hij wist dus ook dat de sleutel van het hoefijzerslot ontbrak terwijl er geen metalen pen tussen de spaken zat. Dat laatste is opmerkelijk. Het is immers vreemd dat een dergelijke fiets niet van een werkend slot is voorzien. Het is ook vreemd omdat een sleutel niet zomaar uit een hoefijzerslot kan worden gehaald. Algemeen bekend is dat een sleutel pas uit een hoefijzerslot kan worden gehaald als het slot wordt gebruikt. Een open hoefijzerslot waarin geen sleutel zit, duidt er op dat het slot is gemanipuleerd.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Door onder deze omstandigheden toch van de fiets gebruik te maken en erop te fietsen, en niet eerst onderzoek te doen naar de herkomst van de fiets, wat gezien de met grote letters op de fiets vermelde naam eenvoudig te verrichten was, is verdachte in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak A onder 1 en 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde en wel dat:
1. hij op 13 januari 2021 te Amsterdam meerdere verpakkingen vlees, toebehorend aan winkelketen Albert Heijn ( [naam filiaal] ), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op 13 januari 2021 te Amsterdam een elektronische leen-/huurfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De taalfouten die in de tenlastelegging staan, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank doet haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, steunen op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen staan in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De vorderingen tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen.
8.2
Het pleidooi van de verdediging
De raadsvrouw heeft samengevat aangevoerd dat niet is voldaan aan de zogenoemde zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. [naam begeleider] van Inforsa, de begeleider van verdachte, heeft de raadsvrouw per WhatsAppbericht van 10 februari 2021 desgevraagd laten weten dat zij bereid is om verdachte uit te nodigen op gesprek. Nu [naam begeleider] kennelijk nog ruimte ziet voor verdachte om zich te melden, is niet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel als ultimum remedium voldaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte de ISD-maatregel opleggen. Zij heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel, en de duur daarvan, gelet op de aard en de ernst van wat is bewezen verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft de rechtbank gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2021;
  • een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 29 maart 2021, opgesteld door P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker; en
  • de verklaring van deskundige P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker, afgelegd op de terechtzitting van 8 april 2021.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft zich (wederom) schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een vervelend feit dat schade en overlast bij winkeliers veroorzaakt. Winkelbedrijven die slachtoffer worden van dit soort feiten, worden genoodzaakt extra beveiligingsmaatregelen te nemen, waarvan de kosten worden doorberekend in de goederen die zij verkopen. Aldus is de maatschappij als geheel de dupe van dit soort feiten. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is reeds vele malen veroordeeld wegens (winkel)diefstal.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een gestolen fiets. Fietsendiefstal is een grootschalig probleem waardoor schade en overlast wordt veroorzaakt. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten.
Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 maart 2021, opgemaakt door P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker, betreffende de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er is sprake is van multiple middelengebruik, schuldenproblematiek en psychosociale problematiek en wellicht neuropsychologische schade; deze problemen worden door betrokkene ontkent. Na vrijlating van betrokkene medio november is er, ondanks goede voornemens van betrokkene en een tweede herkansing om met interventies in het kader van reclasseringstoezicht recidive te vermijden, de problematiek te beheersen en maatschappelijke aansluiting te vinden, opnieuw sprake van middelengebruik, verdenking van meerdere recidive in strafbare feiten bij een ontbrekende responsiviteit en onveranderde houding. Betrokkene werd, na vrijlating medio november, opnieuw en bij herhaling schriftelijk uitgenodigd, berispt en gewaarschuwd door de toezichthouder. In het kader van eerder reclasseringstoezicht zijn intensieve en outreachende inspanningen verricht om betrokkene in zorg te krijgen en behouden, doch onttrekking door betrokkene aan afspraken en de algemene en bijzondere voorwaarden, frustreerde dit traject bij voortduring. Ondanks goede voornemens, eerder afgewezen vorderingen tenuitvoerlegging en verwante herkansingen heeft betrokkene, blijkens de voortdurende onttrekking aan algemene en bijzondere voorwaarden en ondanks dat hij hierover een geheel andere beleving heeft, de kansen en herkansingen onbenut gelaten en niet kunnen profiteren van interventies in het kader van de drang van reclasseringstoezicht. Het risico op recidive en het risico op onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als hoog.
Onder de huidige strafrechtelijke omstandigheden is de maatregel ISD het enige kader waarin de inzet van interventies kan leiden tot doorbreking van de problematiek doch met de uitdrukkelijke ‘mits’ dat betrokkene hiervoor ontvankelijk wordt.
Reclassering Inforsa ziet geen andere mogelijkheid dan oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren te adviseren. Niet alleen ter afwending van maatschappelijke overlast, maar expliciet ook ten behoeve van het persoonlijk welbevinden van betrokkene. Geadviseerd wordt om middels onderzoek en behandeling in het kader van de maatregel ISD en bij voorkeur in de PI Veenhuizen, [locatie] de problematiek te doorbreken en een gezonde integratie in de Nederlandse maatschappij te bereiken.
P.M. van Doleweerd heeft ter zitting het advies bevestigd en het rapport daar waar nodig toegelicht en aangevuld.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte strafbare feiten heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 13 januari 2021 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2021 blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet, in weerwil van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd met betrekking tot de WhatsAppconversatie met toezichthouder [naam begeleider] , voldoende aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie wat dit betreft in zijn vordering volgen. De eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Ook de afwijzing van een vorige ISD-vordering in november 2020, en de kans die verdachte toen door de rechtbank is gegeven, heeft geen verandering tot stand gebracht. De reclasseringsrapportage van 29 maart 2021, waarvan de inhoud is bevestigd door de deskundige ter terechtzitting, maakt duidelijk dat de reclassering geen ander kader mogelijk acht dan ISD om recidive te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient het belang van de samenleving nu voorop te staan. Er is niet gebleken van alternatieve mogelijkheden om de recidive te voorkomen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met [parketnummer 1] , betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van [vonnisdatum 2] van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien dagen, met bevel dat een gedeelte van deze straf, tien dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich de op 11 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met [parketnummer 2] , betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van [vonnisdatum 1] van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig dagen, met bevel dat een gedeelte van deze straf, twaalf dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal deze vorderingen evenwel afwijzen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel zal opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De maatregel die wordt opgelegd, is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 310 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 impliciet primair ten laste gelegde en in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1: diefstal.
Ten aanzien van zaak A onder 2: schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
twee) jaren.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met [parketnummer 1] .
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met [parketnummer 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2021.
[Bijlage]

2.[Bijlage]