ECLI:NL:RBAMS:2021:1970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
C/13/690765 / FA RK 20-6373
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot DNA-onderzoek en omgangsregeling in afstammingskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2021 een tussenbeschikking gegeven in een afstammingskwestie. Verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om een DNA-onderzoek te gelasten om vast te stellen of hij de biologische vader is van de minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen de vrouw en haar man, die de Indiase nationaliteit hebben. De vrouw en de man betwisten de nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en de minderjarige en verzoeken de rechtbank om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift, en heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge behandeling op 26 maart 2021. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanleiding is voor een DNA-onderzoek, gezien de grote mate van waarschijnlijkheid dat verzoeker de biologische vader is. De rechtbank benadrukt het belang voor de minderjarige om te weten wie haar biologische vader is, en dat dit recht op afstamming en identiteit moet prevaleren boven de belangen van de vrouw en haar man. De rechtbank heeft besloten dat de vrouw en haar man binnen vier weken na de beschikking hun medewerking moeten verlenen aan het DNA-onderzoek, op straffe van een dwangsom. De behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden in afwachting van het deskundigenrapport.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/ 690765 FA RK 20/6374 (HE/MD)
Beschikking van 21 april 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen verzoeker,
advocaat mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
tegen
[verweerder 1] , en
[verweerder 2] ,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
hierna afzonderlijk te noemen de vrouw en de man, en gezamenlijk verweerders,
advocaat voorheen mr. R.K. Uppal te Amsterdam.
thans mr. T.A. Bouman te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift met bijlagen van de zijde van verzoeker, ingekomen op 30 september 2020 en het verweerschrift van de zijde van verweerders van 17 maart 2021.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 26 maart 2021. Gehoord zijn: partijen bijgestaan door hun advocaten en een tolk in de Tamil taal mevrouw
T. Bhawany. Beide partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn op 27 november 2014 gehuwd te Salem (India).
2.2.
Uit het huwelijk van de vrouw en de man is geboren:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [minderjarige] 2020.
2.3.
Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw, de man en [minderjarige] hebben de Indiase nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van 13 november 2020 van deze rechtbank betreffende een provisionele voorziening is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige omgangsregeling voor de duur van de bodemprocedure en in zijn verzoek te bepalen dat de vrouw en haar man dienen mee te werken aan een DNA-onderzoek.

3.De verzoeken

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank te bepalen dat - voor zover de vrouw en/of haar echtgenoot ontkennen dat verzoeker de verwekker is van de minderjarige -, een kenmerkenonderzoek door middel van DNA te gelasten ter beantwoording van de vraag of verzoeker de biologische vader is van de minderjarige. Voorts verzoekt hij te bepalen dat de vrouw en haar echtgenoot hun medewerking dienen te verlenen aan het bevolen onderzoek op straffe van een dwangsom.
3.2.
Daarnaast verzoekt hij een omgangsregeling vast te stellen met de minderjarige inhoudende dat zij eens in de veertien dagen van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur omgang hebben, alsmede op zijn geboortedag zijnde 10 februari en de helft van alle feestdagen en vakanties. De man zal de minderjarige dan halen en brengen.
3.3.
Verzoeker legt aan de verzoeken ten grondslag dat hij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met [minderjarige] als bedoeld in artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW). Hij voert aan dat hij gedurende langere tijd een relatie met de vrouw heeft gehad. Hij is er zeker van dat hij de verwekker van [minderjarige] is en heeft haar sinds de geboorte bijna dagelijks gezien. Volgens verzoeker hebben hij en de vrouw er bewust voor gekozen om een kind te krijgen. Zij fantaseerden over een leven samen en ze zagen elkaar praktisch elke dag. Toen de vrouw zwanger bleek te zijn was de vreugde zowel bij verzoeker als de vrouw groot. Het was de bedoeling dat de vrouw, nadat ze was bevallen, de man op de hoogte zou stellen van haar relatie met verzoeker en ook dat verzoeker de vader was van het kind en dat zij samen een gezin zouden gaan vormen. Verzoeker heeft erop vertrouwd dat de moeder deze toezegging zou nakomen en heeft daarop gewacht. Nadat de vrouw was bevallen verbleven haar ouders noodgedwongen nog enige maanden in Nederland in verband met Corona. Ook in die tijd zagen verzoeker en de vrouw elkaar dagelijks en zag hij [minderjarige] dus ook tijdens die ontmoetingen.
Ze spraken buiten met elkaar af en in die tijd heeft verzoeker [minderjarige] verzorgd en opgevoed. Nadat haar ouders zouden vertrekken zou de vrouw haar man inlichten. Uiteindelijk heeft de vrouw in september 2020 de man ingelicht. Echter hierna is de vrouw haar toezeggingen niet nagekomen. Volgens verzoeker heeft de man de vrouw dusdanig onder druk gezet dat zij niet meer durft te kiezen voor een gezinsleven met verzoeker en heeft ze daarom het contact verbroken. De vrouw belemmert hem sinds september 2020 [minderjarige] te zien. Verzoeker acht omgang in het belang van [minderjarige] in verband met de hechting aan hem en in verband met de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Hij meent dat er naast het biologische verwantschap voldoende bijkomende omstandigheden aanwezig zijn die maken dat er sprake is van family life. Verzoeker verwijst naar de berichten, foto’s en video’s waaruit blijkt dat er sprake was van een relatie en waar ook uit blijkt dat hij, als zij samen waren, voor [minderjarige] zorgde. Indien en voor zover er geen sprake is van family life beroept verzoeker zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbij de betrekking tussen de biologische vader en zijn kinderen valt onder het private life van de biologische vader (verzoeker).
De vrouw stelt dat zij veel last heeft van de huidige situatie waarin verzoeker een omgangsregeling met [minderjarige] verzoekt. Maar verzoeker benadrukt dat hij dit verzoekschrift uitsluitend heeft ingediend omdat hij ervan overtuigd is dat hij de verwekker van [minderjarige] is. Als blijkt dat dat niet zo is, na een DNA-onderzoek, dan zal hij niet langer aansturen op een omgangsregeling met haar. Hij zal dan het gezinsleven van de vrouw en haar man respecteren. Juist ook omdat de vrouw stelt dat ze veel last heeft van de huidige situatie is het van belang dat er een DNA test zal plaatsvinden. Daarbij heeft verzoeker benadrukt dat het voor een kind buitengewoon belangrijk is om te weten van wie het afstamt en heeft hierbij verwezen naar artikel 8 EVRM, het recht op een persoonlijke identiteit, en naar artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw en de man betwisten dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en [minderjarige] en verzoeken de verzoeker niet ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen. Verweerders erkennen dat er contact tussen de verzoeker en de vrouw is geweest, maar zij stellen dat deze contacten te weinig en te kortdurend zijn geweest om aan te nemen dat er sprake is van family life met de minderjarige. De vrouw erkent dat zij met verzoeker geslachtsgemeenschap heeft gehad en dat verzoeker de verwekker zou kunnen zijn, maar zij acht het aannemelijker dat de man de verwekker is. Verzoeker stelt dat hij een nauwe persoonlijke band heeft met [minderjarige] . Hetgeen door verzoeker wordt aangevoerd als bijkomende omstandigheden waaruit zijn nauwe persoonlijke betrekking zou blijken, ziet volgens de vrouw voor het overgrote deel op de band met de vrouw en niet op een band met [minderjarige] . Verzoeker heeft geen substantieel of structureel aandeel gehad in de zorg van [minderjarige] en er is geen sprake geweest van overnachtingen of een situatie die lijkt op het vormen van een gezinsverband. De vrouw en verzoeker hebben niet samengewoond en die intentie heeft de vrouw ook nooit gehad. Het was juist de man die voorafgaand, tijdens en na de zwangerschap onderdeel maakte van het gezin en aanwezig was op definiërende momenten zoals de bevalling en afspraken bij de verloskundige. Hieruit blijkt dat de vrouw en de man de intentie hadden om het gezin te stichten dat zij vandaag hebben. De man heeft de vrouw vergeven en zij hebben hulp gezocht om samen met deze situatie om te gaan. Verweerders menen dat bij afweging van alle betrokken belangen waaronder de voor de vrouw en de man zeer zwaarwegende culturele aspecten en de stabiliteit van hun huwelijk, hetgeen ook in het belang is van [minderjarige] , er geen aanleiding is om een DNA-onderzoek te laten verrichten. De man heeft vanaf de geboorte van [minderjarige] de vaderrol op zich genomen. Als verzoeker zou blijken de verwekker te zijn dan heeft dit geen gunstige gevolgen voor het gezin van de vrouw, de man en [minderjarige] . Binnen hun cultuur levert dit geen werkbare zorgconstructie op. Een omgangsregeling tussen verzoeker en [minderjarige] is gelet op de sociale en andere gevolgen daarvan daarom niet in het belang van het kind. Hetgeen door de man is aangevoerd om family life of private life aan te nemen achten zij onvoldoende onderbouwd.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek hebben verweerders met klem de rechtbank verzocht de verzoeken van een omgangsregeling en tot het gelasten van een DNA-onderzoek af te wijzen. Verweerders zijn emotioneel volledig gebroken en er is bij hen -mede door deze procedure- een voortdurende mentale druk. Daarnaast heeft verzoeker door zijn handelswijze ervoor gezorgd dat verweerders in een volledig isolement leven uit angst. Ook hebben de ouders van de vrouw het contact met haar verbroken. De vrouw is sinds september 2020 elke twee weken onder behandeling van Veilig Thuis en Slachtofferhulp. Ze is zwaar depressief geraakt onder de stroom dreigementen van de verzoeker. Het toewijzen van de verzoeken zou leiden tot een onherstelbare ontwrichting van het gezin van verweerders met als nevenschade zeer verstrekkende gevolgen voor het welbevinden en de ontwikkeling van [minderjarige] .

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe gezien het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II bis en op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag is het Nederlandse recht van toepassing.
DNA-onderzoek
5.2.
Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling van het voorgaande moet vooropgesteld worden dat een mogelijke biologische vader op dit moment geen (persoonlijkheids-)recht op bepaling van zijn biologisch vaderschap heeft. Dit omdat Nederland de regel kent dat de gehuwde man vermoed wordt de vader van het kind te zijn, ter wille van de rechtszekerheid over het bestaan van familiebanden. Dit betekent dat, ook als zou komen vast te staan dat de verzoeker de verwekker van [minderjarige] is, hij binnen de Nederlandse wet- en regelgeving geen mogelijkheid heeft om te bewerkstelligen dat hij de juridische vader van [minderjarige] wordt. Door het huwelijk met de vrouw is de man de juridische vader van [minderjarige] . De Nederlandse wet- en regelgeving kent alleen voor de juridische ouders en het kind een mogelijkheid om dit vaderschap aan te tasten op grond van artikel 1:200 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
5.3.
Nu verzoeker slechts een omgangsregeling verzoekt indien blijkt dat bij de biologische vader is van [minderjarige] , zal de rechtbank eerst het DNA verzoek beoordelen.
5.4.
Los van de afstammingskwestie zijn er ook andere belangen zijn die verbonden zijn aan het wel of niet vaststellen van het door verzoeker verzochte biologisch vaderschap, zoals bijvoorbeeld het recht op omgang tussen de biologische vader en het kind en het recht om als kind te weten wie je biologische ouders zijn. Kinderen hebben immers het recht om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd (artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, hierna IVRK), het recht op bescherming van hun identiteit (artikel 8 IVRK) en het recht op een ongestoord gezins- of familieleven met ouders en derden met wie zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan en op erkenning en bescherming van hun privéleven (artikel 8 EVRM). In HR 18 maart 2016, NJ2016/210 heeft de Hoge Raad, in lijn met het verschenen rapport Kind en ouders in de 21ste eeuw van de Staatscommissie Herijking ouderschap, bovendien uitdrukkelijk bepaald dat het geven van statusvoorlichting – dat wil zeggen het kind informeren dat het andere genetische ouders heeft dan zijn juridische ouders – behoort tot de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van een kind.
5.5.
De eerste vraag die in deze zaak beantwoord dient te worden is of er voldoende aanleiding is om een DNA-onderzoek te gelasten. Het belang dat de man daarbij stelt te hebben is duidelijk. Aan de ene kant onderbouwd dat zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen, anderzijds komt het ook tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . Als blijkt dat verzoeker haar biologische vader is, is het in haar belang op de hoogte te geraken van haar biologische afstamming.
De enkele stelling van de man dat het waarschijnlijk is dat hij de biologische vader is, is onvoldoende voor het afdwingen van een DNA-test. Slechts indien er sprake is van een zeer grote mate van waarschijnlijkheid dat de man de biologische vader is, is een DNA test te rechtvaardigen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van die grote mate van waarschijnlijkheid. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat verzoeker en de vrouw vanaf 2019 een relatie hebben gehad. Deze relatie is geëindigd in september 2020 op initiatief van de vrouw. De relatie heeft in ieder geval ongeveer anderhalf jaar geduurd. Binnen deze relatie is de vrouw zwanger geraakt. Dit kan verklaard worden door het hebben van onbeschermd seksueel contact zoals verzoeker stelt, en de vrouw heeeft dit niet betwist. Gedurende de relatie hebben verzoeker en de vrouw geregeld contact gehad. Onweersproken heeft de man gesteld dat de vrouw met hem op reis is geweest naar zijn familie in Denemarken. De aard en frequentie van het contact leidt de rechtbank af uit de door de man overgelegde berichten, foto’s en filmpjes. Daarnaast staat ook vast dat de man een deel van de babyuitzet heeft gekocht en betaald en dat de vrouw dit ook heeft toegestaan. Daarnaast noemt de vrouw verzoeker “papa” en maakt zij intieme foto’s van verzoeker en haar buik, die duiden op een relatie tussen verzoeker en de zwangerschap van de vrouw. Ook heeft man een groot aantal beelden overgelegd van na de geboorte van [minderjarige] . Hieruit blijkt dat verzoeker en [minderjarige] geregeld samen zijn geweest. Ook uit het feit dat de vrouw veel foto’s en filmpjes van [minderjarige] naar de man heeft gestuurd leidt de rechtbank af dat ook de vrouw ervan uitgaat dat verzoeker de vader is.
5.7.
Naast het voorgaande acht de rechtbank het van groot belang voor [minderjarige] dat zij duidelijkheid krijgt over de vraag wie haar biologische vader is. De rechtbank is van oordeel dat hoewel een DNA onderzoek een grote inbreuk zal zijn op de persoonlijke levenssfeer van verweerders, het belang voor [minderjarige] om te weten wie haar biologische vader is, dient te prevaleren in deze zaak. Voor de ontwikkeling van haar identiteit moet haar belang in deze voorrang krijgen boven het belang van verweerders om de kwestie van wie [minderjarige] werkelijk afstamt te laten rusten omdat de gehele situatie voor verweerders zeer belastend is, mede gezien het culturele aspect van deze zaak.
Het voorgaande maakt in samenhang bezien met de nauwe persoonlijke betrekking die verzoeker heeft met haar, dat de rechtbank een onderzoek naar het biologisch vaderschap van [minderjarige] in haar belang noodzakelijk acht. Het verzoek tot het bepalen van een DNA-onderzoek zal worden toegewezen.
5.8.
Nu een DNA-onderzoek duidelijkheid zal geven omtrent de vraag of de verzoeker de biologische vader is van het kind, zal de rechtbank een deskundigenonderzoek bevelen als bedoeld in artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door een deskundige verbonden aan Verilabs. Partijen zijn verplicht aan dit onderzoek medewerking te verlenen. Indien zij aan deze verplichting niet voldoen, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
5.9.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden in afwachting van het deskundigenrapport. Partijen dienen vóór die datum schriftelijk op het rapport te hebben gereageerd.
5.10.
Ten aanzien van de kosten van Verilabs dienen partijen ieder de helft van het door Verilabs op te geven voorschot te betalen. Aangezien verzoeker op basis van een toevoeging procedeert zal het volledige voorschot in afwachting van de eindbeslissing door de griffier in debet worden gesteld. De rechtbank zal bij latere beschikking tevens een beslissing nemen omtrent de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten.
5.11.
In afwachting van de uitkomst van het onderzoek wordt iedere beslissing aangehouden.
Dwangsom
5.12.
De rechtbank zal de door verzoeker verzochte dwangsom opleggen. Uit de proceshouding van de vrouw en de man blijkt een zodanige weerstand tegen het verzochte onderzoek dat het in de rede ligt om, ter afdwinging van hun medewerking aan het DNA-onderzoek daaraan een dwangsom te verbinden als hierna te melden.
5.13.
Dit leidt tot de volgende beslissing

6.Beslissing

De rechtbank:
- beveelt een DNA-onderzoek door de deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
welke conclusies kunnen worden getrokken uit de resultaten van het DNA-onderzoek aangaande de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [minderjarige] 2020,
met betrekking tot de mogelijkheid dat de verzoeker de biologische vader is van voornoemde minderjarige;
benoemt tot deskundige:
een geautoriseerde deskundige van Verilabs,
adres : [adres] ,
telefoonnummer : [telefoonnummer] ,
emailadres : [e-mailadres] ;
Het voorschot:
bepaalt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige op een bedrag van
€ 630,-- inclusief BTW;
bepaalt dat het voorschot ten laste van partijen door de griffier in afwachting van de eindbeslissing in debet zal worden gesteld zodat de deskundige direct met het onderzoek kan aanvangen;
het onderzoek:
bepaalt dat de benoemde deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige in overleg met de vrouw en de man te bepalen tijdstip en plaats;
wijst de deskundige er op dat:
de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken, indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven voor het verrichten van het onderzoek;
bepaalt dat partijen met het oog op het maken van een afspraak met de deskundige hun gegevens, waaronder telefoonnummer en emailadres, zo spoedig mogelijk aan de deskundige zullen opgeven;
het schriftelijk rapport:
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na ontvangst van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van deze rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
wijst de deskundige er op dat uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
- bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden, en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het rapport te reageren;
dwangsom:
- bepaalt dat de man en de vrouw binnen vier weken na het wijzen van deze beschikking hun medewerking dienen te verlenen aan de vaststelling van het biologisch vaderschap van de man ten opzichte van voornoemd kind door middel van een DNA-onderzoek en veroordeelt de verweerders tot betaling van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat zij weigeren hun medewerking te verlenen aan een dergelijk onderzoek, met een maximum van € 10.000,--;
de verdere procedure:
- bepaalt dat de behandeling van de zaak pro forma wordt voorgezet op 30 juli 2021, in afwachting van de ontvangst van het deskundigenbericht en de reactie daarop van partijen met hierin aangegeven de door hen gewenste voortgang van de procedure;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.T.C. Duijzer, griffier, op 21 april 2021.
De griffier is buiten staat deze beschikking
mede te ondertekenen
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.