ECLI:NL:RBAMS:2021:192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
13-665306-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in oplichtingszaak tegen verdachte wegens onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 25 januari 2021 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de betrokkenheid van de verdachte bij twee oplichtingen centraal. De oplichtingen vonden plaats op 13 juni 2018 in Amsterdam en op 14 juni 2018 in Harderwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, maar zijn raadsman had gemachtigd om namens hem te pleiten. De officier van justitie, mr. S.A. van der Vliet, stelde dat de ten laste gelegde feiten bewezen konden worden op basis van getuigenverklaringen en herkenningen door verbalisanten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. O.S. Pluimer, betwistte de betrouwbaarheid van deze herkenningen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld, met name de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. De rechtbank concludeerde dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voornamelijk was gebaseerd op de herkenningen van de verbalisanten, die niet voldoende specifieke en onderscheidende persoonskenmerken konden geven. Daarnaast was er geen sprake van spontane herkenningen, wat de betrouwbaarheid verder ondermijnde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de oplichting op 13 juni 2018 in Amsterdam had gepleegd, en ook niet voor de oplichting op 14 juni 2018 in Harderwijk. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot dat de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte voor eigen rekening kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665306-18 (Promis)
Datum uitspraak: 25 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres in het buitenland: [adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 januari 2021. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig maar had zijn raadsman gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.A. van der Vliet en van wat de raadsman van verdachte, mr. O.S. Pluimer, naar voren heeft gebracht.

2.Inleiding

Naar aanleiding van meerdere aangiftes van oplichting met een specifieke modus operandi is in oktober 2018 het onderzoek 13CRAWLEY gestart. Dat onderzoek richt(te) zich op de zogeheten “travellers”. Een dadergroep van Engelstalige mannen die veelal oudere mensen thuis opzoeken en de slachtoffers vervolgens weten te overtuigen dat – mogelijk door de daders zelf aangebrachte – schade aan de huizen met spoed moet worden gerepareerd. Vervolgens wordt om geld/borg gevraagd om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren, terwijl uiteindelijk niet met de reparatie wordt gestart. Het onderzoek 13CRAWLEY bevat meerdere zaaksdossiers. In de strafzaak tegen verdachte gaat het om de zaaksdossiers die gaan over oplichtingen op respectievelijk 13 juni 2018 in Amsterdam en 14 juni 2018 in Harderwijk. De vraag waar de rechtbank voor staat is of verdachte (samen met anderen) daarbij betrokken is geweest.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich (met anderen) heeft schuldig gemaakt aan het:
- oplichten van [slachtoffer 1] op 13 juni 2018 in Amsterdam;
- oplichten van [slachtoffer 2] op 14 juni 2018 in Harderwijk.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde feiten bewezen en wijst voor zijn bewijsconstructie – kortgezegd – op de aangiften van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de specifieke modus operandi, de korte periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, de samenstelling van de dadergroep in combinatie met het gebruikte voertuig en de in het dossier aanwezige herkenningen. Ten aanzien van de herkenningen geldt in het bijzonder het volgende. Voor de oplichting gepleegd op 13 juni 2018 in Amsterdam is het contact tussen de daders en slachtoffer [slachtoffer 1] door drie verbalisanten geobserveerd, waaronder verbalisant [verbalisant 1] . Op 18 juni 2018 wordt het bij de oplichting gebruikte voertuig met Brits kenteken door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gecontroleerd. Verbalisant [verbalisant 1] krijgt foto’s te zien van de controle op 18 juni 2018 en foto’s (van beeldmateriaal) van de betrokkenen bij de oplichting op 13 juni 2018 worden aan de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] getoond. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden door alle verbalisanten herkend en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkennen ook verdachte. Bij een enkelvoudige fotoconfrontatie herkent aangever [slachtoffer 1] medeverdachte [medeverdachte 1] . Voor de oplichting gepleegd op 14 juni 2018 in Harderwijk geldt dat aangever [slachtoffer 2] verdachte en de twee medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] herkent. De vrouw van [slachtoffer 2] herkent [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Alles in samenhang bezien vindt de officier van justitie dat er voldoende (schakel)bewijs is dat verdachte samen met anderen de ten laste gelegde oplichtingen op 13 en 14 juni 2018 heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich het op het standpunt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
In zijn pleitnota heeft de raadsman met betrekking tot de oplichting op 13 juni 2018 in Amsterdam naar voren gebracht dat de herkenningen van de verbalisant [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ondeugdelijk zijn en daarom ongeschikt om voor het bewijs te gebruiken. [verbalisant 1] benoemt geen specifieke gezichtskenmerken om een herkenning mee te kunnen onderbouwen en de kwaliteit van de foto waarop de herkenning is gebaseerd, laat te wensen over. Dat laatste geldt ook voor de foto waarop verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de herkenning van verdachte baseren. Zij benoemen enkele specifieke persoonskenmerken die juist niet op de foto zijn te zien. Het dossier bevat daarmee onvoldoende bewijs voor de oplichting gepleegd op 13 juni 2018. Met betrekking tot de oplichting gepleegd op 14 juni 2018 in Harderwijk leveren de getuigenverklaring geen bewijs op voor betrokkenheid van verdachte. Ten aanzien van de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] voert de raadsman aan dat die betrekking hebben op het feit van 13 juni 2018 en dus niet kunnen bijdragen aan het bewijs voor het feit van 14 juni 2018.
Als enig bewijsmiddel blijft over de herkenning van aangever [slachtoffer 2] op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Bij het ontbreken van steunbewijs is een enkelvoudige fotoconfrontatie onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Daarnaast is in het proces-verbaal onvoldoende gerelateerd hoe de enkelvoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden, zodat aan de betrouwbaarheid van het resultaat ook om die reden moet worden getwijfeld. Daar komt bij dat aangever [slachtoffer 2] geen (onderscheidende) gezichtskenmerken noemt en zijn summiere beschrijving in de aangifte voldoet niet aan het signalement van verdachte. Het dossier bevat daarmee ook voor het feit van 14 juni 2018 onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte. Indien de rechtbank bovenstaande verweren verwerpt, dient voor beide feiten alsnog vrijspraak te volgen omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit gepleegd op 13 juni 2018 bij [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat het bewijs dat verdachte één van de daders is van de oplichting op 13 juni 2018 in Amsterdam, bijna geheel is gebaseerd op de door de verbalisanten gerelateerde herkenningen van verdachte. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien herkenningen het enige/doorslaggevende bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij ten laste gelegde feiten kunnen aantonen. Er bestaat bij de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de hen getoonde foto’s (van camerabeelden). Bij de beoordeling van het bewijs is echter van doorslaggevend belang of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van (camera)afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt onder meer af van de kwaliteit van de afbeeldingen en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die afbeeldingen. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] verdachte herkennen op een foto van camerabeelden van de bovenbuurman van aangever (foto B, p. 26 van ZD05). Op de foto is een persoon te zien in het voertuig dat is gebruikt bij de oplichting op 13 juni 2018, maar het gezicht van de persoon is slechts gedeeltelijk in beeld. Verbalisant [verbalisant 1] , aanwezig tijdens de observatie op 13 juni 2018, herkent verdachte op een toegestuurde foto van de controle op 18 juni 2018 (p. 11 van ZD05). Op deze foto is een persoon te zien waarvan een deel van het gezicht niet zichtbaar is door een hand. De kwaliteit van de foto’s is dus beperkt en de verbalisanten hebben geen of weinig specifieke onderscheidende persoonskenmerken van verdachte genoemd op grond waarvan ze hem denken te herkennen. De kenmerken die wel worden genoemd (een spitse kin) zijn niet tot nauwelijks te zien op de foto’s waarop de herkenningen worden gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de foto’s niet met zekerheid vast te stellen is dat het ook daadwerkelijk verdachte betreft. Daarnaast is van belang dat bij alle drie de herkenningen geen sprake is van spontane herkenningen. Verbalisant [verbalisant 1] weet dat de foto die hij te zien krijgt verdachten betreft die op 18 juni in de auto zaten die ook op 13 juni is gezien. Hij vermoedt al dat het dezelfde daders betreft. Hij belt hierover met zijn collega [verbalisant 2] , die dus ook over deze (voor)kennis beschikt. Voor verbalisant [verbalisant 3] geldt hoogstwaarschijnlijk hetzelfde. Dit maakt dat de door de verbalisanten gedane herkenningen de rechtbank in onvoldoende mate overtuigen.
De officier van justitie heeft naast de herkenningen van de verbalisanten gewezen op de samenstelling van de groep tijdens de controle van de auto met Brits kenteken op 18 juni 2018. Vanwege de herkenningen van de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , kan het volgens de officier van justitie niet anders dan dat verdachte ook op 13 juni 2018 in die auto moet hebben gezeten, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn conclusie dat de aanwezigheid van verdachte in de auto op 18 juni 2018 betekent dat hij ook vijf dagen eerder in die auto zat bij de oplichting op 13 juni 2018. De oplichtingen hoeven niet per se steeds met dezelfde drie personen te zijn uitgevoerd. Uit het dossier blijkt dat er veel meer oplichters in de groep zaten die hierbij betrokken kunnen zijn geweest.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de oplichting op 13 juni 2018 in Amsterdam heeft begaan. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Het feit gepleegd op 14 juni 2018 bij [slachtoffer 2]
Het dossier bevat voor dit feit een herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer 2] van 20 juni 2018. [slachtoffer 2] heeft de verdachte herkend bij een enkelvoudige fotoconfrontatie. Bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs is nog meer behoedzaamheid op zijn plaats. De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie leidt er echter niet zonder meer toe dat die herkenning voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan bijvoorbeeld wel als ondersteuning van het reeds aanwezige bewijs dienen.
De rechtbank merkt op dat in het dossier weinig is gerelateerd over hoe de enkelvoudige fotoconfrontatie precies heeft plaatsgevonden. Uit de inhoud van het proces-verbaal van 29 oktober 2018 volgt in ieder geval wel dat alleen foto’s van verdachten uit het onderzoek 13CRAWLEY aan de aangevers en getuigen zijn getoond. Nu verdere informatie ontbreekt, bemoeilijkt dat de toetsing van de enkelvoudige fotoconfrontatie. De rechtbank komt daar evenwel niet aan toe omdat de herkenning door [slachtoffer 2] het enige of in elk geval doorslaggevende bewijsmiddel vormt dat verdachte één van de daders is van de op 14 juni 2018 gepleegde oplichting. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank – gelet op haar overwegingen – ook niet dat sprake is van schakelbewijs. Daarom staat voor de rechtbank niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de oplichting gepleegd op 14 juni 2018 in Harderwijk, zodat hij ook daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 250,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2021.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
2.
hij op of omstreeks 13 juni 2018 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] ) heeft bewogen tot de afgifte 250 euro, althans enig geldbedrag, door die [slachtoffer 1] op straat aan te spreken en/of te zeggen dat hij, verdachte die [slachtoffer 1] herkende en wist dat die [slachtoffer 1] op de [adres slachtoffer] woonde en dat die [slachtoffer 1] wateroverlast zou krijgen en/of die [slachtoffer 1] mee te vragen naar diens woning en/of in die woning natte plekken in het plafond aan te wijzen en/of aan te kondigen dat de schade groter ging worden en/of dat hij, verdachte en/of zijn mededaders daar een groot apparaat voor nodig
hadden om het water op te kunnen zuigen wat direct moest gebeuren en/of daar geld voor te vragen en/of nadat die [slachtoffer 1] 250 euro had betaald te zeggen dat ze terug zouden komen met het apparaat;
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Harderwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] (geboren [geboortejaar] ) heeft bewogen tot de afgifte van 2.500 euro, althans enig geldbedrag, door bij die [slachtoffer 2] aan te bellen en/of te zeggen dat zijn dakrand los zat en/of dat hij lekkage had en/of 2.500 euro borg voor een machine te vragen waarmee de reparatie zou kunnen worden verholpen.
(artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht)