ECLI:NL:RBAMS:2021:192
Rechtbank Amsterdam
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in oplichtingszaak tegen verdachte wegens onvoldoende bewijs
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 25 januari 2021 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de betrokkenheid van de verdachte bij twee oplichtingen centraal. De oplichtingen vonden plaats op 13 juni 2018 in Amsterdam en op 14 juni 2018 in Harderwijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, maar zijn raadsman had gemachtigd om namens hem te pleiten. De officier van justitie, mr. S.A. van der Vliet, stelde dat de ten laste gelegde feiten bewezen konden worden op basis van getuigenverklaringen en herkenningen door verbalisanten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. O.S. Pluimer, betwistte de betrouwbaarheid van deze herkenningen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld, met name de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. De rechtbank concludeerde dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voornamelijk was gebaseerd op de herkenningen van de verbalisanten, die niet voldoende specifieke en onderscheidende persoonskenmerken konden geven. Daarnaast was er geen sprake van spontane herkenningen, wat de betrouwbaarheid verder ondermijnde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de oplichting op 13 juni 2018 in Amsterdam had gepleegd, en ook niet voor de oplichting op 14 juni 2018 in Harderwijk. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot dat de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte voor eigen rekening kwamen.