ECLI:NL:RBAMS:2021:191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
13/266923-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Amstelveen

Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in het portiek van een appartementencomplex in Amstelveen op 22 oktober 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met sportspullen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte ontkende de brand te hebben aangestoken en stelde dat haar buren de brand hadden aangestoken om haar te beschuldigen. De rechtbank oordeelde echter dat het bewijs, waaronder een spoor van kaarsvet van de woning van de verdachte naar de brandplek, overtuigend was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het veroorzaken van levensgevaar, omdat er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk gevaar voor personen was geweest. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 137 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/266923-20 (Promis)
Datum uitspraak: 27 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. L.W.A. Gruijthuijsen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan brandstichting in het portiek van een appartementencomplex in Amstelveen op 22 oktober 2020, waardoor gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De tenlastegelegde brandstichting kan worden bewezen. Het kaarsvetspoor dat van de plek waar de brand heeft gewoed tot in de woning van verdachte leidde, wijst erop dat verdachte degene is geweest die de brand heeft aangestoken. Daarnaast zijn druppels kaarsvet op de pantoffel van verdachte aangetroffen. Het alternatieve scenario dat verdachte aandraagt is niet aannemelijk. De brand die verdachte heeft veroorzaakt is heel gevaarlijk geweest.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De getuigenverklaringen van de buren zijn onbetrouwbaar en er is geen getuige die heeft gezien dat verdachte de brand heeft aangestoken. Er is daarnaast een alternatief scenario dat niet in strijd is met de aanwezige bewijsmiddelen, maar niet strookt met de tenlastelegging. Verdachte vermoedt namelijk dat één van de buren tijdens de brand in het portiek, de woning van verdachte is binnengegaan, de kaars van haar nachtkastje heeft gepakt en daarmee een spoor heeft gecreëerd om verdachte verdacht te maken. Dit verhaal is niet onwaarschijnlijk, gezien de geëscaleerde ruzie tussen verdachte en haar buren. Er zijn weliswaar kaarsvetvlekjes gevonden op de pantoffel van verdachte, maar het is niet duidelijk of deze vers zijn. Verdachte heeft eerder aangegeven dat zij de dag voor de brand kaarsvet heeft gemorst en deze met een stofzuiger heeft opgezogen. De korrels in de stofzuigerzak bevestigen dit verhaal.
Ook is niet vastgesteld of de brand überhaupt met de betreffende kaars is aangestoken en evenmin is uitgesloten dat de brand op een andere manier heeft kunnen ontstaan. Daarnaast zijn er geen kaarsvetresten gevonden op de verbrande spullen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Op 22 oktober 2020 is er brand in het portiek van een appartementencomplex aan de [adres verdachte] in Amstelveen. De brand ontstaat in een tas met sportspullen die op de begane grond naast de trap staat. De politie vindt een spoor van kaarsvet, dat eindigt bij de plek waar de brand heeft gewoed en begint in de slaapkamer van verdachte. Op het nachtkastje van verdachte staat een glazen potje met daarin een kaars. De kleur van de kaarsvetresten in het potje komt overeen met het spoor van druppels kaarsvet dat vanuit de woning van verdachte naar de brand leidt. Ook worden er kaarsvetspetters met dezelfde kleur aangetroffen op de pantoffel van verdachte.
Verdachte ontkent dat zij degene is geweest die de brand heeft aangestoken. Ze vermoedt dat haar buren, met wie ze een conflict heeft, de brand hebben aangestoken en het kaarsvetspoor hebben geplaatst. Haar buren wilden verdachte zo de schuld van de brand in de schoenen schuiven, om haar weg te jagen uit het appartementencomplex.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk. Dit zou namelijk betekenen dat de buren de sportspullen in brand hebben gestoken, hebben gewacht tot verdachte naar buiten kwam en vervolgens haar woning zijn ingegaan om de kaars uit haar slaapkamer te pakken. Daarna zouden ze met de brandende kaars naar beneden zijn gegaan om een spoor van kaarsvet op de vloer te maken, om vervolgens weer terug naar boven te gaan om de kaars terug te zetten in de slaapkamer van verdachte. Hiervoor zou nodig zijn dat de buren wisten dat verdachte een brandende kaars in haar slaapkamer had en dat zij haar voordeur open zou laten als ze naar buiten vluchtte. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte en haar buren een slepende burenruzie hebben, maar de rechtbank acht het voornoemde scenario te omslachtig en met te veel onzekerheden omgeven om als aannemelijk te beoordelen.
Verdachte heeft verklaard dat het kaarsvet op haar pantoffel terecht is gekomen toen zij de dag ervoor met kaarsvet had gemorst. Zij heeft toen geprobeerd om dit op te ruimen door het op te zuigen met de stofzuiger. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat dit wordt bevestigd door de kaarsvetspetters die de politie in de stofzuigerzak heeft aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat het alternatieve scenario evenwel niet aannemelijker. Het zou weliswaar kunnen verklaren waarom het kaarsvet is aangetroffen op de pantoffel van verdachte, maar het verklaart niet de aanwezigheid van het kaarsvetspoor van de slaapkamer van verdachte naar de plek van de brand.
De verdediging heeft voorts naar voren gebracht dat niet is vastgesteld dat de brand met een kaars is aangestoken en dat er op de verbrande sportspullen geen kaarsresten zijn aangetroffen. Volgens de verdediging kan dan ook niet uitgesloten worden dat de brand op een andere wijze is ontstaan, waarna met behulp van de kaars een spoor is achtergelaten. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het spoor van kaarsvet dat loopt tot aan de plek waar de brand heeft gewoed en de algemene ervaringsregel dat kaarsvet een stof is die niet meer zichtbaar is nadat deze is verbrand – het niet anders kan dan dat iemand met een brandende kaars bij de sportspullen is geweest, waardoor de sportspullen brand hebben gevat.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is die de sportspullen in brand heeft gestoken.
Uit de wijze waarop de brand is aangestoken kan eveneens worden opgemaakt dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Daarnaast blijkt uit het dossier dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand hadden de goederen in het appartementencomplex, dan wel het appartementencomplex zelf, kunnen worden beschadigd of kunnen verbranden.
De rechtbank oordeelt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat personen (levens)gevaar hebben gelopen door de brand. Uit de verklaring van een verbalisant blijkt wel dat de situatie in potentie gevaarlijk was, maar dat er daadwerkelijk gevaar was voor personen, volgt niet uit het dossier. Er is onvoldoende informatie over het aantal personen dat in het complex aanwezig was, waar die personen zich bevonden, of deze personen het complex veilig hadden kunnen verlaten en over de grootte van de brand. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het veroorzaken van levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in dat appartementencomplex aanwezige personen, dan wel voor anderen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 oktober 2020 te Amstelveen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (sport)spullen in het portiek van het appartementencomplex gelegen aan de [adres verdachte] , ten gevolge waarvan de (sport)spullen zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat appartementencomplex en de inboedel van dat pand te duchten was.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 189 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Dit met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Verdachte is niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld, ze gaat gebukt onder traumatische gebeurtenissen uit haar verleden en het zorgtraject rondom verdachte moet zo snel mogelijk worden opgestart. Daarom heeft de verdediging verzocht om een eventuele gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in het portiek van een appartementencomplex, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dit is een ernstig feit, dat ernstige gevolgen had kunnen hebben wanneer de brand niet op tijd zou zijn geblust. Door de brand zijn enkele spullen beschadigd, maar de brand had nog veel meer schade kunnen veroorzaken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 december 2020, alsmede een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 23 oktober 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland, noch in [geboorteland] eerder veroordeeld is voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 2 januari 2021, opgemaakt door J. Yntema, GZ-psycholoog. In het rapport concludeert de psycholoog dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische-stressstoornis, een persisterende depressieve stoornis en een zwakbegaafd intelligentieniveau. Ook wordt beschreven dat duidelijk is dat verdachte zich tijdens het bewezen verklaarde in een staat van chronische stress bevond, onder invloed van alcohol was en – blijkens het politiedossier – verward en onberekenbaar overkwam. Daarbij komt dat verdachte snel het overzicht kan verliezen in complexere situaties. De psycholoog concludeert dat voornoemde omstandigheden vermoedelijk hebben doorgewerkt in het bewezen verklaarde. Geadviseerd wordt daarom om het bewezen verklaarde in mindere mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal ervan uitgaan dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 7 januari 2021, waarin wordt beschreven dat verdachte een getraumatiseerde en kwetsbare vrouw is. Voorafgaand aan haar detentie had zij een woning, zinvolle dagbesteding en geen schulden. Er is bij verdachte hoogstwaarschijnlijk sprake van problematisch alcoholgebruik tijdens verhoogde stresssituaties. Uit onderzoek van de reclassering blijkt dat verdachte bekend is bij diverse zorg- en hulpverleningsorganisaties. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Voor verdachte is een nieuwe woning gevonden, die naar verwachting vanaf 15 februari 2021 bewoonbaar is.
De rechtbank ziet in de voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een straf op te leggen die lager is dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet bewezen vindt dat er gevaar voor personen is geweest. Omdat verdachte baat zal hebben bij hulpverlening, veroordeelt de rechtbank verdachte tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn beschreven in voornoemd reclasseringsrapport. Verdachte heeft tijdens de zitting gezegd open te staan voor het toezicht en de hulp van de reclassering. De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie geen aanleiding om de proeftijd vast te stellen op drie jaar.
Al met al acht de rechtbank een gevangenisstraf van 137 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank hierbij de door de reclassering geadviseerde meldplicht, ambulante behandeling, een drugs- en alcoholverbod en woonbegeleiding opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 STK Kaars
(Omschrijving: goednummer 5986230; kaarsvet uit stofzuigerzak)
De rechtbank oordeelt met de officier van justitie dat het voornoemde voorwerp kan worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
137 (honderdzevenendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
21 (éénentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee)jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd de veroordeelde:
- zich meldt bij de reclassering op het adres [adres reclassering] , zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door Equator Foundation of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener en eventueel meewerkt aan het innemen van medicijnen, zo lang de reclassering dat nodig acht;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod;
- zich open en coöperatief opstelt met betrekking tot woonbegeleiding van Discus.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
1. STK Kaars
(Omschrijving: goednummer 5986230; kaarsvet uit stofzuigerzak)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2021.