ECLI:NL:RBAMS:2021:1898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/752063-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 december 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige waarborgen voor de overlevering beoordeeld.

Tijdens de openbare zitting op 28 januari 2021 heeft de verdediging de genoegzaamheid van het EAB betwist, met het argument dat de overlevering enkel was gebaseerd op een fotoherkenning zonder verdere toelichting. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de herkenning voldoende is voor de verdenking en dat verder onderzoek in België noodzakelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende is om de overlevering toe te staan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, namelijk de illegale handel in verdovende middelen, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal worden teruggebracht om zijn straf daar uit te zitten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752063-20
RK nummer: 20/5730
Datum uitspraak: 11 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2020 door de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [2001],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk van 20 november 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de genoegzaamheid van het EAB aan de orde gesteld en daartoe aangevoerd dat de overlevering slechts wordt verzocht op grond van herkenning van een foto, zonder dat kenbaar is gemaakt om welke foto het gaat en wie de opgeëiste persoon daarop heeft herkend. De raadsman heeft geconcludeerd dat een en ander te vaag is om overlevering toe te staan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de herkenning ziet op de verdenking. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft in het EAB niet aan te geven waar de verdenking op gebaseerd is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verder onderzoek in België dient te worden verricht en dat de overlevering kan worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In deze zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij een transport van verdovende middelen vanuit de haven van Antwerpen naar Kortrijk op 12 augustus 2020, zo staat in het EAB. Mede omdat het een vervolging betreft en het onderzoek dus nog gaande is, voldoet deze beschrijving aan de eisen die de OLW daaraan stelt.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat – volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank – vermelding van de gronden van de verdenking niet vereist is. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft bij brief van 28 december 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het Kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.