ECLI:NL:RBAMS:2021:1895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751998-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Bulgaarse opgeëiste persoon aan Noorwegen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Bulgaarse opgeëiste persoon aan Noorwegen, op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een aanhoudingsbevel dat op 2 november 2020 door de Noorse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1986, is in Nederland ingeschreven en verblijft daar. Tijdens de openbare zitting op 11 februari 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. B. Ivanov-Petkova.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering beoordeeld op basis van de relevante wetgeving, waaronder de Uitvoeringswet en de Overleveringswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de overlevering aan Noorwegen moet plaatsvinden, terwijl de raadsvrouw heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, met het argument dat de Nederlandse autoriteiten de zaak zouden moeten afhandelen.

Na zorgvuldige afweging van de argumenten van beide partijen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering van de opgeëiste persoon aan Noorwegen toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751998-20
RK nummer: 20/5787
Datum uitspraak: 25 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3, eerste lid, van de Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (Uitvoeringswet) jo. artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 3 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 2 november 2020 door
the Public Prosecutors of Rogaland County(Noorwegen). Het aanhoudingsbevel strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet jo. artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het aanhoudingsbevel

In het aanhoudingsbevel wordt melding gemaakt van een
judicial decision to arrest of the Jaeren District Courtvan 27 oktober 2020, case number 20-153304ENE-Jare.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Noors recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het aanhoudingsbevel. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 3, eerste en tweede lid, Overeenkomst genoemde vereisten.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig gezag over hem gesteld.
5.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, Uitvoeringswet
Het aanhoudingsbevel heeft betrekking op strafbare feiten waarvan er een geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, Uitvoeringswet de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 2, tweede lid, Uitvoeringswet heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Noorse autoriteiten plaats te vinden volgens de officier van justitie.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in Noorwegen aangevangen;
- het bewijsmateriaal bevindt zich in Noorwegen;
- de wens tot vervolging in Noorwegen is geuit door uitvaardiging van het AB.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Aangevoerd is het volgende:
Niet is gebleken dat vervolging in Noorwegen de voorkeur verdient. De opgeëiste persoon is onlosmakelijk en duurzaam met Nederland verbonden. Hij heeft een goedlopende eenmanszaak, een huurhuis en de zorg over zijn ouders die ook in Nederland wonen. Zij persoonlijke belang dient zwaarder te wegen dan het belang dat Noorwegen heeft bij vervolging aldaar.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie, gelet op de door haar aangevoerde argumenten, in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het aanhoudingsbevel voldoet aan de in de Overeenkomst en Uitvoeringswet gestelde vereisten en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 279 Wetboek van Strafrecht;
De artikelen 1, 2 en 3 Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen;
De artikelen 3, 5, 8 en 11 Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Public Prosecutors of Rogaland County(Noorwegen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.