ECLI:NL:RBAMS:2021:1894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/752063-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; geen aanwijzingen voor feit op Nederlands grondgebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon is beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Procureur des Konings Limburg geaccepteerd, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het feit (deels) op Nederlands grondgebied is gepleegd. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752063-19
RK nummer: 20/932
Datum uitspraak: 25 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2019 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding van 8 november 2019, referentie HA II 19/015. Uit
Form Avolgt dat dat aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings Limburg heeft bij schrijven van 24 april 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De officier van justitie heeft – zekerheidshalve – gemotiveerd een vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, OLW gedaan.
De rechtbank passeert deze vordering, nu zij geen aanwijzingen ziet dat het feit (deels) op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 10a Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.