In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (België). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon is beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Procureur des Konings Limburg geaccepteerd, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het feit (deels) op Nederlands grondgebied is gepleegd. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.