ECLI:NL:RBAMS:2021:1892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751414-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met aandacht voor persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Erding in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de persoonlijke omstandigheden in overweging genomen. De verdediging voerde aan dat de overlevering negatieve gevolgen zou hebben voor de behandeling van de opgeëiste persoon, die onder psychologische behandeling staat. De officier van justitie stelde echter dat de beoordeling van de feitelijke overlevering aan haar toekomt en dat de persoonlijke omstandigheden in de beoordeling kunnen worden meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat de terugkeergarantie, verstrekt door de Duitse procureur, voldoende was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering aan Duitsland toegestaan, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon zijn meegewogen, maar niet als een belemmering zijn aangemerkt voor de overlevering zelf. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751414-20
RK nummer: 20/3306
Datum uitspraak: 25 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 maart 2020 door het
AmtsgerichtErding (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is telefonisch bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.E. Bunge, advocaat te Heeze.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het Amtsgericht Erding van 17 maart 2020, dossiernummer 1Gs 109/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur van de Republiek in Landshut heeft bij schrijven van 7 januari 2021 de volgende garantie gegeven:
Ik verwijs naar mijn schrijven d.d. 23.06.2020 en naar uw e-mail d.d. 05.01.2021 en stem er hierbij nogmaals mee in, voor zover de vervolgde na zijn rechtsgeldige veroordeling door een Duitse rechtbank met zijn terugzending met het oog op de straftenuitvoerlegging in Nederland instemt, dat hij daar de straf kan uitzitten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat, nu de Duitse procureur in deze verklaring de terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland afhankelijk heeft gemaakt van de wens daartoe van de opgeëiste persoon, niet gesproken kan worden van een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Als hem immers geen aanbod voor terugkeer wordt gedaan, kan hij daarmee ook niet instemmen. Bovendien is de terugkeergarantie verstrekt door de Duitse officier van justitie en dus niet door een rechterlijke autoriteit. De raadsman heeft daarom geconcludeerd dat de overlevering op grond van dit artikel geweigerd dient te worden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie afdoende is. De keuze waar de opgeëiste persoon zijn straf uiteindelijk ondergaat, in Duitsland of in Nederland, wordt aan hemzelf overgelaten. Hoewel de WETS deze mogelijkheid niet kent betekent dit juist een extra recht voor de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft er voorts op gewezen dat de terugkeergarantie, gevraagd aan de Duitse rechter door het Nederlandse Openbaar Ministerie, verstrekt is door de uitvoerende autoriteit. In zijn arrest van 27 mei 2019 (ECLI:EU:2019:456) heeft het Europese Hof van Justitie over de vraag of de officier van justitie een rechterlijke autoriteit zich uitgelaten over het uitvaardigen van een EAB door een officier van justitie, niet over het verstrekken van een terugkeergarantie, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de terugkeergarantie is verstrekt door de autoriteit die daarover gaat, namelijk de autoriteit belast met executie en dat is de Duitse procureur (officier van justitie). Zij is met de (Nederlandse) officier van justitie van oordeel dat de Europese jurisprudentie van 27 mei 2019 niet in de weg staat aan verstrekking van een terugkeergarantie door een Duitse procureur (officier van justitie).
De keuze voor effectuering van de terugkeergarantie komt uitsluitend aan de opgeëiste persoon toe als een extra recht. De terugkeergarantie is vanuit de Duitse autoriteit wel degelijk onvoorwaardelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie daarom voldoende, het verweer wordt verworpen.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
verduistering.

6.De persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon aan overlevering in de weg staan. Hij heeft zijn verslaving overwonnen en staat nu nog onder behandeling van een psycholoog. Overlevering zou een te grote negatieve impact hebben op deze behandeling.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de onmogelijkheid van feitelijke overlevering een beoordeling is die ingevolge artikel 35 OLW toekomt aan de officier van justitie. Zij heeft verklaard dat daarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden en dat de medische informatie van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten verstrekt kan worden. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat gelet op het voorgaande geen sprake is van een weigeringsgrond voor de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd speelt een rol bij de uiteindelijke feitelijke overlevering. Dit is, zoals reeds door de officier van justitie betoogd, een beoordeling die haar toekomt, waarbij zij rekening dient te houden met de voorwaarden die artikel 35 OLW stelt. Een en ander staat het toestaan van de overlevering niet in de weg.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het
Amtsgericht Erding(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.