In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Erding in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de persoonlijke omstandigheden in overweging genomen. De verdediging voerde aan dat de overlevering negatieve gevolgen zou hebben voor de behandeling van de opgeëiste persoon, die onder psychologische behandeling staat. De officier van justitie stelde echter dat de beoordeling van de feitelijke overlevering aan haar toekomt en dat de persoonlijke omstandigheden in de beoordeling kunnen worden meegenomen.
De rechtbank oordeelde dat de terugkeergarantie, verstrekt door de Duitse procureur, voldoende was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering aan Duitsland toegestaan, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon zijn meegewogen, maar niet als een belemmering zijn aangemerkt voor de overlevering zelf. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.