ECLI:NL:RBAMS:2021:1871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751142-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Dinslaken. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 februari 2021 en betreft strafbare feiten die naar Duits recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is momenteel gedetineerd in een Nederlandse inrichting. Tijdens de openbare zitting op 30 maart 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de feiten besproken die ten grondslag liggen aan het EAB, waaronder georganiseerde of gewapende diefstal.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie afgewogen. De verdediging betoogde dat het lijstfeit niet in redelijkheid was aangekruist, terwijl het Openbaar Ministerie stelde dat er sprake was van een groot aantal feiten die in georganiseerd verband zijn gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie, en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten was gegeven, dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering aan Duitsland toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751142-21
RK nummer: 21/865
Datum uitspraak: 13 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2021 door
Amtsgericht Dinslaken(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.A.C. Sandberg, advocaat te Vorden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van Amtsgericht Dinslaken van 21 december 2020, dossiernummer (AZ.) 4 Gs 418/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit niet in redelijkheid is aangekruist met betrekking tot feit 5. Hij heeft betoogd dat het een poging tot diefstal met braak betreft en de buit zo gering was dat van een bagatelzaak sprake is.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist. Zij heeft erop gewezen dat sprake is van een groot aantal feiten die gedurende een langere periode in georganiseerd verband zijn gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
De rechtbank merkt nog op dat uit de feitsomschrijving niet blijkt dat geen sprake is van een voltooid delict terwijl - wat daarvan overigens zij en allesbehalve in het licht van de overige beschuldigingen - het niet van belang is of het in de ogen van de raadsman een bagateldelict zou zijn.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
public prosecutorheeft bij brief van 16 maart 2021 de volgende garantie gegeven:
It is assured that in the event of a final conviction of the prosecuted person in the Federal Republic of Germany on the basis of the applicable version of the Council Framework Decision 2008/909/JI dated 27 November 2008 about the application of the principle of mutual recognition of judgements in criminal matters in which a custodial sentence or measure is imposed for the purpose of its enforcement in the European Union,…the prisoner will be returned to the Netherlands for further execution of the sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
-
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
-
diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Op 1 april 2021 is de nieuwe OLW geïmplementeerd. Nu de Herimplementatiewet geen overgangsrecht bevat, is deze onmiddellijk in werking getreden. De rechtbank heeft meegedeeld dat, nu de uitspraak op 13 april 2021 zal worden gedaan, de zaak zal worden beoordeeld aan de hand van de nieuwe OLW.
Om die reden heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven af te zien van deze weigeringsgrond en daartoe het volgende aangevoerd:
- het zwaartepunt van de feitsomschrijving ligt op Duits grondgebied;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- de medeverdachten worden in Duitsland berecht;
- de Duitse rechtsorde is geschokt.
De officier van justitie heeft tevens aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet voornemens is de vervolging over te nemen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zaak veel Nederlandse aspecten kent. Er is sprake van Nederlandse medeverdachten en de ontvreemde goederen zouden in Nederland zijn afgezet.
Met de inwerkingtreding op 1 april 2021 van de hiervoor genoemde Herimplementatiewet is artikel 13 OLW veranderd van een dwingende weigeringsgrond in een facultatieve weigeringsgrond. Het tweede lid van artikel 13 OLW – met betrekking tot de vordering van de officier van justitie – is komen te vervallen.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, alsmede vanuit een oogpunt van een goede rechtsbedeling, is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden bestaan om de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Weigering om humanitaire redenen

De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon zich door gebrek aan inkomen geen advocaat kan permitteren en dat de kosten van een pro deo-advocaat in geval van een veroordeling op hem zullen worden verhaald. Hij heeft erop gewezen dat zonder verdediging geen sprake is van een eerlijk proces.
De officier van justitie heeft zich over dit verweer niet uitgelaten.
De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan wel op artikel 11 OLW. Naar haar oordeel is niet aannemelijk geworden dat dat de opgeëiste persoon in Duitsland berecht zal worden zonder juridische bijstand dan wel dat deze bijstand onder zodanige omstandigheden of voorwaarden plaatsvindt dat er geen sprake is van daadwerkelijke rechtsbijstand. Het verweer wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
Amtsgericht Dinslaken(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.