In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Nordhorn in Duitsland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feiten onvoldoende waren gespecificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten was gegeven, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal kunnen ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden van de Overleveringswet (OLW) was voldaan en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkte dat de zaak aan de nieuwe OLW moest worden getoetst, die op 1 april 2021 in werking was getreden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.