ECLI:NL:RBAMS:2021:1869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13/751546-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan in het kader van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaatkwestie

Op 25 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 14 april 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een openbare zitting op 16 juni 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor een zorgvuldige beoordeling van de overlevering.

In een tussenuitspraak op 30 juni 2021 oordeelde de rechtbank dat de strafbaarheid van het feit geen belemmering vormde voor de overlevering en dat de onschuldbewering van de opgeëiste persoon niet kon leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie toegewezen om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW).

Tijdens de zitting op 25 maart 2021 werd de behandeling van de vordering hervat. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat zijn recht op een eerlijk proces in Polen geschonden zal worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751546-18
RK nummer: 20/1952
Datum uitspraak: 25 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 december 2017 door
the Regional Court Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 juni 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2020. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 30 juni 2021
Het onderzoek is heropend en geschorst omde antwoorden op de gestelde vragen in de uitspraak van 12 juni 2020 van de rechtbank, met nummer ECLl:NL:RBAMS:2020:2938, af te wachten.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de strafbaarheid van het feit geen belemmering vormt om de overlevering toe te staan en dat de onschuldbewering van de opgeëiste persoon niet kan leiden tot weigering van de overlevering. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW, toegewezen.
Zitting 25 maart 2021
De behandeling van de vordering is met toestemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie hervat in de stand van het onderzoek van 16 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on pre-trial detentionvan 20 december 2016 van
the District Court Warszawa – Praga Pólnoc in Warsaw(referentienummer: III Kp 1918/16, PO 1 Ds 107.2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.
De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)
Rechterlijke autoriteit
In haar uitspraken van 27 januari 2021 en 10 februari 2021 heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie/onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit) [1] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat dit arrest niet afdoet aan haar oordeel dat die structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, er sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn er in de zaak van de opgeëiste persoon geen gegevens voorhanden die tot een diskwalificatie van de
the Regional Court Warszawa – Praga in Warsawals “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” zouden kunnen leiden.
Artikel 47 Handvest
Het oordeel dat de systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters brengt mee dat die systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon.
Gelet op het hiervoor vermelde arrest van 17 december 2020 van het Hof van Justitie ligt daarom aan de rechtbank ter beoordeling voor of er, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest. Daarin staat het gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces dat kan zijn geschonden bij structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat. Bij die beoordeling houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en met de eventueel door Polen verstrekte gegevens.
Het is in beginsel aan de opgeëiste persoon en zijn raadsman om, waar mogelijk, concrete informatie te verstrekken over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van het betrokken feit of de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd die relevant kan zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending zal plaatsvinden. Nu de opgeëiste persoon dergelijke concrete informatie niet heeft verstrekt, komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht in Polen zal worden geschonden. Niet gebleken is dan ook dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Op deze punten bestaat dan ook geen beletsel om de overlevering toe te staan

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Warszawa – Praga in Warsaw(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033.