ECLI:NL:RBAMS:2021:1864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13-259721-19, 13-102729-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit en adolescentenstrafrecht in Amsterdam

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, zijn op tegenspraak behandeld na een zitting op 30 maart 2021. In zaak A werd de verdachte verweten op 27 oktober 2019 in Amsterdam een revolver voorhanden te hebben gehad, terwijl in zaak B de verdachte op 14 april 2020 een geladen vuurwapen en munitie in zijn busje had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het voorhanden hebben van een vuurwapen, en dat dit vuurwapen, hoewel niet functionerend, als een verboden wapen werd beschouwd onder de Wet wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over het vuurwapen had, en dat hij zich bewust was van de risico's die het voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebracht. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was aan het voorhanden hebben van het wapen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank legde een jeugddetentie van zes maanden op, met bijzondere voorwaarden, en oordeelde dat het jeugdstrafrecht van toepassing was, gezien de leeftijd en omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens en de risico's die dit met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-259721-19 (A) en 13-102729-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaken tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Bruno Bruni Milano, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
Zaak B
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Amsterdam, althans in Nederland
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmpistool, van het merk Ekol, model Volga, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
- munitie van categorie III te weten zes, althans één of meerdere patro(o)n(en), van het merk Pobjeda, kaliber 9mm Knall,
voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit ten aanzien van zaak A.
Op 27 oktober 2019 in de middag heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) afgezet met het busje van zijn vader, een Fiat Doblo met kenteken [kenteken] , in de buurt van het [adres 2] , waarna verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is gaan ophalen. Toen verdachte en [medeverdachte 2] weer terugkwamen naar waar [medeverdachte 1] was afgezet, was er een vechtpartij gaande tussen [medeverdachte 1] en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [medeverdachte 1] en [getuige 1] waren elkaar tegengekomen in de buurt van de bushalte en tussen hen was onenigheid ontstaan. [medeverdachte 1] heeft hierbij aan [getuige 1] een revolver getoond, die hij in zijn jaszak had. Toen verdachte en [medeverdachte 2] aankwamen hadden [medeverdachte 1] en [getuige 1] zich verplaatst vanaf de weg, in de buurt van de bushalte, naar dichterbij de woningen aan het [adres 2] . Daar stond ook de bus van verdachte, met verdachte en [medeverdachte 2] erin en [medeverdachte 1] en [getuige 1] ernaast.
De jas van [medeverdachte 1] is op enig moment gedurende de vechtpartij uit gegaan en (met de revolver erin) in het busje van verdachte terechtgekomen. Familieleden van [getuige 1] die in de buurt woonden, onder wie getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , zijn naar buiten gekomen en zijn bij [medeverdachte 1] en [getuige 1] komen staan. [medeverdachte 1] stond toen bij het busje van verdachte en heeft verdachte en [medeverdachte 2] gevraagd om het wapen. Toen hij dit niet kreeg, heeft hij het wapen zelf uit het busje gepakt en het wapen laten zien. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben dit gezien en een omschrijving gegeven van het wapen die overeenkomt met hoe het wapen er daadwerkelijk uitziet.
Het wapen is vervolgens opnieuw in het busje van verdachte terechtgekomen. [medeverdachte 2] is uit het busje gestapt en verdachte is met het wapen weggereden. Verdachte heeft het wapen in de buddyseat van een scooter verstopt, waarna dit naar aanleiding van een melding is gevonden en in beslag is genomen. [medeverdachte 2] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat het wapen in het busje onder een jas lag, en dat hij het wapen op enig moment ook in zijn handen heeft gehad.
Ten aanzien van zaak B kan vastgesteld worden dat verdachte op 14 april 2020 als bestuurder in eerdergenoemd busje van zijn vader reed, terwijl onder de stoel aan de bestuurderskant op de vloer een vuurwapen lag met een patroonmagazijn met munitie.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat het wapen volgens [medeverdachte 2] al in de auto van verdachte lag voordat [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] gingen ophalen en dat deze lezing overeenkomt met de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] , die verklaren dat [medeverdachte 1] naar de auto kwam en om het wapen vroeg en de verklaring van [getuige 1] dat [medeverdachte 1] hem al eerder bij de bushalte heeft bedreigd met het vuurwapen. Ook verdachte en [medeverdachte 2] hebben het vuurwapen voorhanden gehad. Verdachte is met het vuurwapen in zijn auto weggereden en heeft het vuurwapen in de buddyseat van een scooter verstopt. [medeverdachte 2] heeft het vuurwapen weliswaar kort voorhanden gehad, maar hij wist dat het in de auto lag en heeft het ook nog eens in zijn handen gepakt. Zowel bij [medeverdachte 1] als bij verdachte en [medeverdachte 2] was sprake van bewustheid van het voorhanden hebben van het vuurwapen en beschikkingsmacht erover.
Hoewel het vuurwapen op dat moment niet geschikt was om projectielen mee af te schieten, kon er met een kleine aanpassing wel mee geschoten worden. Dit maakt dat het vuurwapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie.
Daarmee kan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie bewezen worden.
De officier van justitie heeft zich in zaak B op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte in de auto waarin hij reed een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en dat hij heeft bekend dat dit vuurwapen en de munitie van hem zijn.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van het hem ten laste gelegde, omdat het betreffende wapen geen vuurwapen is in de zin van de Wet wapens en munitie aangezien er niet mee geschoten kon worden.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman geconcludeerd tot een bewezenverklaring.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte de hem in zaak A en in zaak B ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Zaak A
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het betreffende wapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van categorie III, onder 1. Uit het wapenrapport van 29 oktober 2019 en het aanvullende wapenrapport van 5 november 2020 blijkt dat het een omgebouwd gaspistool is, waaruit de sper is weggehaald en waarin een nieuwe loop is gezet. Daarmee is het oorspronkelijke gaspistool getransformeerd tot een scherp (kogel) schietend vuurwapen en daarmee is het een wapen van categorie III onder 1 WWM. Dat het wapen op het moment dat het werd onderzocht niet bleek te functioneren omdat de hamerveerpal gebroken was maakt dat niet anders. Kennelijk is het een op dit moment niet-functionerend vuurwapen. Maar het is nog steeds een vuurwapen.
Verdachte heeft verklaard dat het vuurwapen van ‘een vriend’ was, dat dit vuurwapen op enig moment in zijn busje terecht is gekomen, dat hij ermee is weggereden, het vuurwapen in zijn broeksband heeft gestopt en ermee is gaan rennen om het vervolgens in een buddyseat van een scooter te verstoppen. Hiermee kan worden vastgesteld dat verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over het vuurwapen had. Het voorgaande maakt dat bewezen is dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het in deze zaak ten laste gelegde samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd, nu uit het dossier onvoldoende blijkt van een samenwerking tussen hen bij het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte wordt dus partieel vrijgesproken voor zover dit het medeplegen betreft.
Zaak B
Ten aanzien van zaak B overweegt de rechtbank dat verdachte heeft bekend het vuurwapen en de munitie voorhanden te hebben gehad die na een verkeerscontrole in zijn busje zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen en dat uit het dossier blijkt dat het om een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie gaat.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 27 oktober 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk Bruno Bruni Milano, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
Zaak B
op 14 april 2020 te Amsterdam:
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmpistool, van het merk Ekol, model Volga, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III, te weten zes patronen van het merk Pobjeda, kaliber 9mm Knall,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld of wegens psychische overmacht. Hem kan namelijk geen verwijt worden gemaakt van het feit dat [medeverdachte 1] een wapen in zijn busje heeft gegooid. Hij is volledig tegen zijn zin in opgescheept met dit vuurwapen. Verdachte wilde niet beschikken over dit wapen en heeft dit wapen toen in paniek ongeveer een minuut nadat het in zijn busje werd gegooid, verstopt in een buddyseat van een scooter en is er vandoor gegaan. Hem kan geen enkel strafrechtelijk verwijt worden gemaakt van het zeer kortstondig voorhanden hebben van dit vuurwapen. Van een jong iemand als verdachte kon niet verwacht worden dat hij de redelijke keuze maakte om met het vuurwapen naar de politie te gaan.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren van de raadsman met betrekking tot psychische overmacht en afwezigheid van alle schuld moeten worden verworpen, omdat verdachte de bewuste keuze heeft gemaakt om het vuurwapen in een buddyseat te verstoppen in plaats van ermee naar de politie te gaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het beroep van de raadsman op psychische overmacht en op afwezigheid van alle schuld niet slaagt, zodat deze verweren niet kunnen leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Nadat hij met het wapen was weggereden, heeft hij zijn bus geparkeerd en daar spullen uit gehaald, waaronder het wapen. Nadat hij zich van het wapen had ontdaan en een tijdje had rond gelopen heeft hij nog een stiletto en een zakje met daarin bolletjes en een hard voorwerp verstopt op een andere plek dan het wapen. De politie heeft door een opmerkzame getuige deze spullen gevonden. De bolletjes zijn niet onderzocht, maar de politie heeft geverbaliseerd dat het vermoedelijk om drugs ging. Het harde voorwerp in het zakje waarin de bolletjes zaten bleek een huls van een kogel, Longrifle. 22 te zijn. Van dit merk en type zijn kogels in het wapen aangetroffen. Dit alles is gebeurd terwijl een politiehelikopter boven het gebied waarin dit gebeurde rondvloog. Als verdachte daadwerkelijk in paniek was, had hij dit zakje samen met het vuurwapen in de buddyseat gelaten. Hij heeft het wapen echter in een buddyseat van een scooter onder een doorgang weggestopt. Dat was niet te zien vanuit de lucht. Het zakje met daarin de vermoedelijke drugs en de stiletto heeft hij verstopt op een plek onder bosjes waar deze voorwerpen eventueel later waren terug te vinden. Door zo te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij berekenend te werk ging en juist niet in paniek was. Daar komt bij dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas een verklaring over het vuurwapen heeft afgelegd toen hij wist dat het wapen in de buddyseat was gevonden. Zwijgen is zijn goed recht, maar zijn handelen valt moeilijk te rijmen met de lezing die verdachte nu van de gebeurtenissen geeft. De gestelde psychische overmacht is niet aannemelijk geworden en onvoldoende onderbouwd. Ook is gelet op het voorgaande geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in het voortgangsverslag van 26 maart 2021. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast en tot een geldboete van
€ 2.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vervangende hechtenis.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en om bij de strafoplegging rekening te houden met de angststoornis en ADD van verdachte, die niet los gezien kunnen worden van in het bijzonder zaak B, welke zaak hem in verminderde mate kan worden toegerekend omdat verdachte het vuurwapen uit angst heeft aangeschaft gelet op zijn heftige ervaringen in het verleden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen op de openbare weg. De eerste keer heeft verdachte het vuurwapen verstopt in de buddyseat van een willekeurige scooter, niet wetende door wie dit gevonden zou worden (zaak A). Daarnaast (zaak B) heeft verdachte een geladen vuurwapen voorhanden gehad terwijl hij samen met een vriend van hem reed in zijn busje. Dit vuurwapen met munitie heeft verdachte zelf aangeschaft en in een sok verstopt onder de bestuurdersstoel van zijn busje.
Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Het bezit van vuurwapens in Amsterdam is een groot maatschappelijk probleem. Tegen dergelijke feiten wordt streng opgetreden.
De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tweede feit (zaak B). Integendeel: de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij nadat hij in oktober 2019 een wapen voorhanden had gehad, hiervoor was aangehouden en was geschorst uit voorlopige hechtenis, in april 2020 opnieuw een wapen heeft gehad, dit zelfs zelf had aangeschaft en hiermee in zijn auto rondreed, terwijl het wapen geladen was. Verdachte is hardleers.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland in het rapport van 13 maart 2020 om bij een veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en de gedrags-interventie cognitieve vaardigheden. Reclassering Nederland heeft daarbij opgemerkt dat als verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd, dit negatieve gevolgen heeft voor de uitvoering van zijn werk, omdat hij zijn werk dan een periode niet kan verrichten en zodoende geen inkomen genereert.
Reclassering Nederland adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, onder andere omdat verdachte lijkt te beschikken over beperkte handelingsvaardigheden omdat hij soms ondoordacht kan handelen en de risico's van zijn gedrag niet altijd goed overziet. Daarnaast is sprake van pedagogische beïnvloeding. Volgens haar bestaan er geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en is zij in staat om de eventuele begeleiding op zich te nemen.
Uit het voortgangsverslag toezicht van Reclassering Nederland van 26 maart 2021 blijkt dat verdachte zijn praktische zaken op orde heeft. Hij woont bij zijn ouders en werkt samen met zijn vader, wat goed loopt. In het adviesrapport van 13 maart 2020 is het advies een meldplicht en een COVA-training. Verdachte is sinds augustus 2020 in behandeling bij [kliniek] . Verdachte zet zich goed in voor de behandeling en komt afspraken goed na. Doordat verdachte al geruime tijd in behandeling is bij [kliniek] en hier onder andere werkt aan zijn coping vaardigheden, acht Reclassering Nederland het van belang dat verdachte deze behandeling voortzet. Hiermee komt de bijzondere voorwaarde ‘Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden’ te vervallen en wordt deze vervangen door: ‘behandeling bij [kliniek] , zolang Reclassering Nederland dit nodig acht’. Verdachte heeft zich vanaf het begin van het toezicht ingezet om het toezicht te laten slagen. In de verkennende gesprekken met Reclassering Nederland werd duidelijk dat hij kampte met de gevolgen van een traumatische ervaring. Een eerdere behandeling hiervoor heeft onvoldoende effect gehad. Het recidiverisico wordt door [kliniek] ingeschat als laag zo lang er een justitiële maatregel van kracht is. Als verdachte zich voor de behandeling blijft inzetten, is de verwachting dat het recidiverisico laag blijft.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte baat heeft bij hulpverlening en verdachte heeft er blijk van gegeven hiervoor open te staan en deze goed te kunnen gebruiken. Omdat de rechtbank nog mogelijkheden ziet voor verdachte om via gedragsinterventies recidive te voorkomen en gelet op de ontwikkeling van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) en oplegging van jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de zojuist geciteerde passages uit de rapporten van de reclassering.
Al het voorgaande afwegende, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarbij neemt de rechtbank met name de ernst van het tweede feit (zaak B) in aanmerking.
Dit betekent dat verdachte weer moet vastzitten. De rechtbank overweegt daarbij dat het niet in het belang van verdachte is dat hij in een gevangenis terechtkomt en vindt een justitiële jeugdinrichting passender, omdat een justitiële jeugdinrichting een opvoedkundig regime heeft en erop gericht is een positieve wending te kunnen geven aan zijn leven.
Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om zijn behandeling en begeleiding te waarborgen, zal de rechtbank hem daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van zes maanden, met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in het voortgangsverslag van 26 maart 2021, met toezicht door de volwassenenreclassering. De rechtbank hoopt dat verdachte door mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zich positief zal ontwikkelen en zodoende een positieve verandering kan brengen in zijn leven.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat het in het belang van verdachte is dat hij zo snel mogelijk in een justitiële jeugdinrichting komt te zitten en van daaruit verder werkt aan zijn behandeling, zal de rechtbank de bevelen tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

8.. Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van 18 februari 2021 (hierna: beslaglijst) zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool (Omschrijving: 5907667, Ekol Volga)
2. 1 STK Patroon (Omschrijving: 5907672).
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen het in zaak B bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Zaak B:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
veroordeelde meldt zich na oproep bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat
nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2.
Ambulante behandeling
veroordeelde volgt een behandeling bij [kliniek] , zolang Reclassering Nederland dit nodig acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa lid 3 juncto artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen.
Heft op de bevelen tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissingen zijn afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2021.
[...]

1.[...]

[...]

4.[...]

[...]

6.[...]

[...]

8.[...]

[...]

9.[...]

[...]

[...]
[...]