ECLI:NL:RBAMS:2021:1863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13-259712-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit en adolescentenstrafrecht in Amsterdam

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 oktober 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte in een vechtpartij betrokken raakte en een revolver toonde aan een getuige. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen en wapenrapporten, en vastgesteld dat het wapen een omgebouwd gaspistool was dat als vuurwapen kon functioneren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het wapen voorhanden had, maar sprak hem vrij van medeplegen met medeverdachten, omdat er onvoldoende bewijs was voor samenwerking. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot jeugddetentie, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd veroordeeld tot zes maanden jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het voorhanden hebben van een vuurwapen en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-259712-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.D.W. Siccama naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Bruno Bruni Milano, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 27 oktober 2019 in de middag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) verdachte afgezet met het busje van zijn vader, een Fiat Doblo met kenteken [kenteken] , in de buurt van het [adres 2] , waarna [medeverdachte 1] medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is gaan ophalen. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer terugkwamen naar waar verdachte was afgezet, was er een vechtpartij gaande tussen verdachte en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). Verdachte en [getuige 1] waren elkaar tegengekomen in de buurt van de bushalte en tussen hen was onenigheid ontstaan. Verdachte heeft hierbij aan [getuige 1] een revolver getoond, die hij in zijn jaszak had. Toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aankwamen, hadden verdachte en [getuige 1] zich verplaatst vanaf de weg, in de buurt van de bushalte, richting de woningen aan het [adres 2] . Daar stond ook de bus van [medeverdachte 1] , met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] erin en verdachte en [getuige 1] ernaast.
De jas van verdachte is op enig moment gedurende de vechtpartij uit gegaan en (met de revolver erin) in het busje van [medeverdachte 1] terechtgekomen. Familieleden van [getuige 1] die in de buurt woonden, onder wie getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , zijn naar buiten gekomen en zijn bij verdachte en [getuige 1] komen staan. Verdachte stond toen bij het busje van [medeverdachte 1] en heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gevraagd om het wapen. Toen hij dit niet kreeg, heeft hij het wapen zelf uit het busje gepakt en het wapen laten zien. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben dit gezien en een omschrijving gegeven van het wapen die overeenkomt met hoe het wapen er daadwerkelijk uitziet.
Het wapen is vervolgens opnieuw in het busje van [medeverdachte 1] terechtgekomen. [medeverdachte 2] is uit het busje gestapt en [medeverdachte 1] is met het wapen weggereden. [medeverdachte 1] heeft het wapen in de buddyseat van een scooter verstopt, waarna dit naar aanleiding van een melding is gevonden en in beslag is genomen. [medeverdachte 2] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat het wapen in het busje onder een jas lag, en dat hij het wapen op enig moment ook in zijn handen heeft gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 1] en [medeverdachte 1] volgt dat verdachte op enig moment een vuurwapen in zijn handen had en daarmee heeft gericht op [getuige 1] en de groep die zich bij de vechtpartij had verzameld. Ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het vuurwapen voorhanden gehad. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen in de buddyseat van een scooter verstopt. [medeverdachte 2] heeft het vuurwapen weliswaar kort voorhanden gehad, maar hij wist dat het in de auto lag en heeft het ook nog eens in zijn handen gehad. Zowel bij verdachte als bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was sprake van bewustheid van het voorhanden hebben van het vuurwapen en beschikkingsmacht erover.
Hoewel het vuurwapen op dat moment niet geschikt was om projectielen mee af te schieten, kon er met een kleine aanpassing wel mee geschoten worden. Dit maakt dat het vuurwapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie.
Daarmee kan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie bewezen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van het hem ten laste gelegde, omdat het betreffende wapen geen vuurwapen is in de zin van de Wet wapens en munitie aangezien er niet mee geschoten kon worden.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs dat verdachte al dan niet in vereniging het wapen voorhanden heeft gehad. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen beelden zijn waarop is te zien dat verdachte het wapen vast heeft en ook geen sporen die verdachte linken aan het wapen. Verdachte ontkent stellig dat hij het wapen zelf óf in vereniging voorhanden heeft gehad. De getuigen spreken zichzelf en elkaar tegen. [getuige 3] , [getuige 2] en [getuige 1] spreken elkaar zo tegen dat aan de hand van hun verklaringen niet geconstrueerd kan worden wie en op welk moment een wapen voorhanden heeft gehad. Ook aan de hand van de verklaringen van de medeverdachten blijkt op geen enkele wijze wie het wapen vast heeft gehad, behalve het in de scooterbuddy stoppen van het wapen door [medeverdachte 1] . Uit de omstandigheid dat verdachte is weggerend kan niet worden afgeleid dat hij een wapen voorhanden heeft gehad. Voor het bewijs dat verdachte het wapen in vereniging voorhanden heeft gehad moet op zijn minst in enige mate duidelijk worden op welke wijze verdachten hebben samengewerkt. Zowel verdachte als de medeverdachten ontkennen te hebben samengewerkt en ook op dit punt spreken de getuigen elkaar flink tegen. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat het betreffende wapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van categorie III, onder 1. Uit het wapenrapport van 29 oktober 2019 en het aanvullende wapenrapport van 5 november 2020 blijkt dat het een omgebouwd gaspistool is, waaruit de sper is weggehaald en waarin een nieuwe loop is gezet. Daarmee is het oorspronkelijke gaspistool getransformeerd tot een scherp (kogel) schietend vuurwapen. En daarmee is het een wapen van categorie III onder 1 WWM. Dat het wapen op het moment dat het werd onderzocht niet bleek te functioneren omdat de hamerveerpal gebroken was maakt dat niet anders. Kennelijk is het een op dit moment niet-functionerend vuurwapen. Maar het is nog steeds een vuurwapen.
Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte het vuurwapen in zijn handen heeft gehad. Weliswaar verschillen de verklaringen van deze getuigen onderling op punten en zijn er soms ook verschillen tussen de eerdere en latere eigen verklaringen, maar de grote lijn van deze getuigenverklaringen is dat alle drie de getuigen verdachte met een wapen in zijn handen hebben gezien en dit wapen hebben omschreven zoals het er ook daadwerkelijk uitziet. De verklaringen van deze getuigen kunnen gelet hierop gebruikt worden voor het bewijs.
Dat verdachte het wapen in zijn handen heeft gehad, wordt bovendien bevestigd door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn vriend bij de bijrijdersstoel stond en met een wapen zwaaide. Hij heeft daarbij geen naam genoemd, maar dit moet verdachte wel zijn geweest, aangezien zijn andere vriend [medeverdachte 2] op dat moment in het busje zat. Vastgesteld kan worden dat verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over het vuurwapen had. Het voorgaande maakt dat bewezen is dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd, nu uit het dossier onvoldoende blijkt van een samenwerking tussen hen bij het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte wordt dus partieel vrijgesproken voor zover dit het medeplegen betreft.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 27 oktober 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk Bruno Bruni Milano, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 172 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in het rapport van 17 maart 2020. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een eventuele veroordeling en strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en af te wijken van de harde lijn van de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapenbezit, zodat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft te gaan. De raadsman heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van aan een eventuele voorwaardelijk strafdeel te verbinden bijzondere voorwaarden bestreden. Daarvoor heeft hij naar voren gebracht dat de officier van justitie als argument voor de dadelijke uitvoerbaarheid heeft gesteld dat verdachte heeft gedreigd met het wapen, terwijl dit niet aan hem is ten laste gelegd. Daarom gaat dit argument niet op. De raadsman heeft er ten slotte op gewezen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen op straat, waarbij hij het wapen tevens liet zien aan degene met wie hij ruzie had en aan omstanders. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Het bezit van vuurwapens in Amsterdam is een groot maatschappelijk probleem. Tegen dergelijke feiten wordt daarom streng opgetreden. In het onderhavige geval heeft verdachte het vuurwapen zelfs gebruikt door dit op straat bij een ruzie te laten zien. Dit kan gevoelens van onrust en onveiligheid bij omstanders teweeg brengen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 22 maart 2021 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten zoals straatroven en verboden wapenbezit.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland in het rapport van 17 maart 2020 om bij een veroordeling aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een avondklok, het meewerken aan schuldhulpverlening, het geven van openheid van zaken over middelengebruik en het meewerken aan middelencontrole en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten het realiseren dan wel behouden van een dagbesteding in de vorm van een betaalde baan of opleiding en het zich hierin controleerbaar opstellen.
Reclassering Nederland adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
De Reclassering adviseert verdachte te berechten volgens het volwassenenrecht, maar meldt ook: “
Het lijkt erop dat betrokkene soms impulsief handelt waardoor hij in de problemen geraakt. Voorts acht de reclassering het goed mogelijk dat hij beïnvloedbaar is voor negatieve invloeden”.
Uit het voortgangsverslag toezicht van 28 maart 2021 blijkt dat verdachte inmiddels begeleid woont en dat hij weer naar school gaat. De schoolgang verloopt wisselend, verdachte heeft moeite met de online-lessen en verzuimt regelmatig. Inmiddels gaat het iets beter. De behandeling bij het Forensisch Jeugdteam van Inforsa is niet goed van de grond gekomen, maar onlangs is een begin gemaakt met zijn begeleiding/behandeling bij Stichting [naam] , en dit loopt naar tevredenheid. De reclassering meldt verder: “
De heer [verdachte] is de afspraken met de reclassering tot op heden goed nagekomen. In de gesprekken met de reclassering stelt betrokkene zich coöperatief, vriendelijk en gemotiveerd op. Hij wordt steeds meer open in gesprekken waardoor er sprake is van groei in het contact. Zijn vaardigheden zijn enigszins toegenomen, het lukt hem steeds beter, zij het met hulp, om praktische zaken zelfstandig op te pakken. Hij toon initiatief en draagt zelf oplossingen aan voor zaken die hem bezig houden. Het is aan zijn houding en gedrag merkbaar dat betrokkene kleine stappen heeft gemaakt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, maar hij is er nog lang niet.”
De rechtbank is van oordeel dat verdachte baat heeft bij hulpverlening en verdachte heeft er blijk van gegeven hiervoor open te staan en deze goed te kunnen gebruiken. Omdat de rechtbank nog mogelijkheden ziet voor verdachte om via gedragsinterventies recidive te voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) en oplegging van jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de zojuist geciteerde passages uit de rapporten van de reclassering, waaruit blijkt dat verdachte beïnvloedbaar en impulsief is, en dat hij stappen maakt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, maar daar nog (lang) niet is.
Al het voorgaande afwegende, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Dit betekent dat verdachte zijn onvoorwaardelijke straf al heeft uitgezeten en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om zijn behandeling en begeleiding te waarborgen, zal de rechtbank hem daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van zes maanden, met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland, met toezicht door de volwassenenreclassering. De rechtbank hoopt dat verdachte door mee te werken aan de bijzondere voorwaarden zich positief zal ontwikkelen en zodoende een verandering kan brengen in zijn leven.
Gelet op de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en gelet op het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Het voorhanden hebben van een wapen op straat tijdens een ruzie levert gevaar op voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van 18 februari 2021 (hierna: beslaglijst) zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Revolver (Omschrijving: 5827706)
2. 1 STK Huls (Omschrijving: 5827717)
3. 1 STK Stiletto (Omschrijving: 5827715)
4. 1 STK Munitie (Omschrijving: kogelpatroon 5827863)
5. 1 STK Pet (Omschrijving: 5827704, zwart)
6. 1 STK Halsketting (Omschrijving: 5828857-A, zilver)
7. 1 STK Halsketting (Omschrijving: 5828857).
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen over het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu met betrekking tot het onder 1 genoemd voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu de voorwerpen onder 2, 3 en 4 zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen onder 5, 6 en 7 zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77za van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland aan de [adres 3] zo frequent als de reclassering gedurende de proeftijd nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel, met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
2.
Ambulante behandeling
veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch Jeugdteam (FJT) Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4.
Avondklok
veroordeelde wordt gedurende drie maanden geboden om zich tussen 21:00 en 07:00 uur op zijn thuisadres aan de [adres 1] te bevinden. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen, bijvoorbeeld in de zomermaanden, dan mag zij dat doen. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van controle en contact met de politie. Indien veroordeelde verhuist kan de reclassering bepalen dat de avondklok op het nieuwe adres zal gaan gelden. In dat geval licht de reclassering de politie in over het nieuwe verblijfsadres;
5.
Meewerken aan schuldhulpverlening
veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
6.
Openheid van zaken middelengebruik / meewerken aan middelencontrole
veroordeelde geeft openheid van zaken over (gecontroleerd) alcohol en cannabisgebruik en een verbod op harddrugsgebruik. Veroordeelde zal meewerken aan urinecontroles middels urineonderzoek en/of bloedonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
7.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
veroordeelde wordt verplicht een dagbesteding in de vorm van een betaalde baan of opleiding te realiseren dan wel te behouden. Hierin stelt hij zich controleerbaar op.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa lid 3 juncto artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa juncto artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2021.
[...]

1.[...]

[...]

4.[...]

[...]

6.[...]

[...]

8.[...]

[...]