ECLI:NL:RBAMS:2021:1862

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13-259695-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vuurwapenbezit in Amsterdam met betrekking tot verdachte

Op 13 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 27 oktober 2019, waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een vechtpartij in Amsterdam. Tijdens deze vechtpartij werd een revolver getoond en later in het busje van een medeverdachte aangetroffen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder getuigenverklaringen en verklaringen van de verdachte en medeverdachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met anderen het vuurwapen voorhanden had, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet de intentie had om het wapen te bezitten en slechts kort het wapen in handen had gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap van en beschikkingsmacht over het vuurwapen had, maar sprak hem vrij van medeplegen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 80 uren op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat het voorhanden hebben van een vuurwapen ernstige risico's met zich meebrengt en dat er streng opgetreden moet worden tegen dergelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-259695-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.E. Olberts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk [merknaam] , model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 27 oktober 2019 in de middag heeft medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) afgezet met het busje van zijn vader, een Fiat Doblo met kenteken [nummer] , in de buurt van het [adres 2] , waarna [medeverdachte 1] verdachte is gaan ophalen. Toen [medeverdachte 1] en verdachte terugkwamen naar waar [medeverdachte 2] was afgezet, was er een vechtpartij gaande tussen [medeverdachte 2] en [persoon] (hierna: [persoon] ). [medeverdachte 2] en [persoon] waren elkaar tegengekomen in de buurt van de bushalte en tussen hen was onenigheid ontstaan. [medeverdachte 2] heeft hierbij aan [persoon] een revolver getoond, die hij in zijn jaszak had. Toen [medeverdachte 1] en verdachte aankwamen, hadden [medeverdachte 2] en [persoon] zich verplaatst vanaf de weg, in de buurt van de bushalte, richting de woningen aan [adres 2] . Daar stond ook de bus van [medeverdachte 1] , met [medeverdachte 1] en verdachte erin en [medeverdachte 2] en [persoon] ernaast.
De jas van [medeverdachte 2] is op enig moment gedurende de vechtpartij uit gegaan en (met de revolver erin) in het busje van [medeverdachte 1] terechtgekomen. Familieleden van [persoon] die in de buurt woonden, onder wie getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zijn naar buiten gekomen en zijn bij [medeverdachte 2] en [persoon] komen staan. [medeverdachte 2] stond toen bij het busje van [medeverdachte 1] en heeft [medeverdachte 1] en verdachte gevraagd om het wapen. Toen hij dit niet kreeg, heeft hij het wapen zelf uit het busje gepakt en het wapen laten zien. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben dit gezien en een omschrijving gegeven van het wapen die overeenkomt met hoe het wapen er daadwerkelijk uitziet.
Het wapen is vervolgens opnieuw in het busje van [medeverdachte 1] terechtgekomen. Verdachte is uit het busje gestapt en [medeverdachte 1] is met het wapen weggereden. [medeverdachte 1] heeft het wapen in de buddyseat van een scooter verstopt, waarna dit naar aanleiding van een melding is gevonden en in beslag is genomen. Verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft gezien dat het wapen in het busje onder een jas lag, en dat hij het wapen op enig moment ook in zijn handen heeft gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat het wapen volgens verdachte al in de auto van [medeverdachte 1] lag voordat verdachte en [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] gingen ophalen en dat deze lezing overeenkomt met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die verklaren dat [medeverdachte 2] naar de auto kwam en om het wapen vroeg en de verklaring van [persoon] dat [medeverdachte 2] hem al eerder bij de bushalte heeft bedreigd met het vuurwapen. Ook verdachte en [medeverdachte 1] hebben het vuurwapen voorhanden gehad. Verdachte heeft het vuurwapen weliswaar kort voorhanden gehad, maar hij wist dat het in de auto lag en heeft het ook nog eens in zijn handen gepakt. Zowel bij [medeverdachte 2] als bij verdachte en [medeverdachte 1] was sprake van bewustheid van het voorhanden hebben van het vuurwapen en beschikkingsmacht erover.
Hoewel het vuurwapen op dat moment niet geschikt was om projectielen mee af te schieten, kon er met een kleine aanpassing wel mee geschoten worden. Dit maakt dat het vuurwapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie.
Daarmee kan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie bewezen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst gewezen op het standpunt van verdachte op zitting, dat zijn eerdere verklaringen niet kloppen en dat hij nooit een wapen in handen heeft gehad. Als de rechtbank zou uitgaan van de eerdere verklaringen van verdachte, dan geldt dat verdachte weliswaar heel kort het wapen in zijn handen heeft gehad om het even te bekijken, maar dat hij niet van huis is gegaan met het doel een wapen voorhanden te hebben en dat die situatie hem is overkomen. Het is evident dat het wapen niet door verdachte is meegenomen. Het wapen was niet geschikt om er projectielen mee af te vuren en dat was ook zeker niet de intentie van verdachte. Er is sprake van het voorhanden hebben van één wapen, waarbij de rol van verdachte zeer gering is.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat het betreffende wapen een verboden wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van categorie III, onder 1. Uit het wapenrapport van 29 oktober 2019 en het aanvullende wapenrapport van 5 november 2020 blijkt dat het een omgebouwd gaspistool is, waaruit de sper is weggehaald en waarin een nieuwe loop is gezet. Daarmee is het oorspronkelijke gaspistool getransformeerd tot een scherp (kogel) schietend vuurwapen en daarmee is het een wapen van categorie III onder 1 WWM. Dat het wapen op het moment dat het werd onderzocht niet bleek te functioneren omdat de hamerveerpal gebroken was maakt dat niet anders. Kennelijk is het een op dit moment niet-functionerend vuurwapen. Maar het is nog steeds een vuurwapen.
Verdachte heeft in zijn tweede verklaring bij de politie verklaard dat het vuurwapen onder een stapel jassen in het busje van [medeverdachte 1] lag toen hij werd opgehaald en dat hij het vuurwapen in het busje ook even in zijn handen heeft gehad. Hoewel verdachte later is teruggekomen op deze verklaring, gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze verklaring van verdachte. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij dit vuurwapen in zijn busje had. En ook uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat [medeverdachte 2] een vuurwapen in zijn handen had dat in het busje had gelegen waar ook de donker getinte man in had gezeten. Deze donker getinte man was verdachte. Hiermee kan worden vastgesteld dat verdachte zowel wetenschap van als beschikkingsmacht over het vuurwapen had. Het voorgaande maakt dat bewezen is dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd, nu uit het dossier onvoldoende blijkt van een samenwerking tussen hen bij het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte wordt dus partieel vrijgesproken voor zover dit het medeplegen betreft.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 27 oktober 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk [merknaam] , model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde taakstraf fors is, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee en kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Tegen dergelijke feiten wordt streng opgetreden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 11 februari 2020 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor onder meer een straatroof.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland in het rapport van 27 maart 2020. Hierin wordt geadviseerd om bij een veroordeling het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, met begeleiding door de volwassenenreclassering.
Ter terechtzitting heeft mevrouw M.J.F. de Jong van Reclassering Nederland verklaard dat de reclassering geen meerwaarde meer ziet in een reclasseringstoezicht en dat het advies van
27 maart 2020 kan komen te vervallen, omdat verdachte enerzijds geen behoefte lijkt te hebben aan hulp vanuit de reclassering en anderzijds hieraan niet goed meewerkt. Verdachte lijkt volgens haar een grote behoefte te hebben aan zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te wijken van het eerdere advies van de reclassering voor toepassing van het jeugdstrafrecht en verdachte te berechten als volwassene, omdat verdachte zelfstandig is en geen hulpverlening nodig lijkt te hebben, zoals hij zelf ook ter terechtzitting heeft verklaard.
Het bezit van vuurwapens in Amsterdam is een groot maatschappelijk probleem. De rechtbank neemt de oriëntatiepunten voor wapenbezit van de rechtbank Amsterdam, die zwaarder zijn dan de straffen die als richtlijn worden gegeven door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), als uitgangspunt.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij het vuurwapen slechts gedurende een kort moment alleen heeft vastgehouden en er verder niets mee heeft gedaan.
Al het voorgaande afwegende, vindt de rechtbank dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden zijn. Gelet op dat wat is overwogen over de zelfstandigheid van verdachte en het niet willen meewerken aan hulpverlening, zullen aan de voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden worden verbonden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2021.