ECLI:NL:RBAMS:2021:1845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/178821-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor mishandeling, vernieling, verzet tijdens aanhouding en belaging

Op 7 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn ex-vriendin en een buurman, vernieling van de voordeur van de woning van zijn ex-vriendin, verzet tijdens zijn aanhouding en belaging van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op tegenspraak geoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 181 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeven strafbare feiten, waarbij de impact op de slachtoffers aanzienlijk was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar de straf lager vastgesteld dan gevorderd, omdat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/178821-20 (zaak A) en 13/077027-21 (zaak B)
Datum uitspraak: 7 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
nu gedetineerd in [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 januari 2021 en 24 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat advocaat mr. M. Ferwerda, namens benadeelde partij [naam aangeefster] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van:
Zaak A:
Feit 1:(poging tot zware) mishandeling van [naam aangeefster] op 9 juli 2020 te Amsterdam;
Feit 2:mishandeling van [naam] op 9 juli 2020 te Amsterdam;
Feit 3:vernieling van een (voor)deur van een woning, toebehorende aan [naam aangeefster] , op 9 juli 2020 te Amsterdam;
Feit 4:verzet tijdens aanhouding tegen brigadier van politie [naam 1] en brigadier van politie [naam 2] , waarbij zij letsel hebben opgelopen, op 9 juli 2020 te Amsterdam;
Feit 5:verzet tijdens aanhouding tegen hoofdagent van politie [naam 3] op 9 juli 2020 te Amsterdam;
Feit 6:stalking van [naam aangeefster] in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 7 november 2020 in Nederland;
Zaak B:
Feit 1:stalking van [naam aangeefster] in de periode van 1 december 2020 tot en met 22 februari 2021 in Nederland;
Feit 2:(poging tot zware) mishandeling van [naam aangeefster] in of omstreeks de periode van 28 november 2019 tot en met 29 november 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. In zaak A onder 1 en zaak B onder 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft in zaak A onder 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 en 2 subsidiair geen bewijsverweren gevoerd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair en onder 6 en in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 in zaak A en onder feiten 1 en 2 subsidiair in zaak B wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
3.3.1
Zaak A
Feit 1
De rechtbank stelt vast, op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de verklaring van aangeefster en de door de verbalisanten waargenomen verwonding aan de duim van aangeefster, dat verdachte aangeefster [naam aangeefster] in haar duim heeft gebeten. Hiermee bestond – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht door het handelen van verdachte, te weten het bijten in de duim van aangeefster [naam aangeefster] , de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen. Verdachte zal van de overige ten laste gelegde handelingen worden vrijgesproken, nu de aangifte op deze onderdelen onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen.
Feit 4
De rechtbank acht op grond van de bevindingen van de verbalisanten bewezen dat verdachte zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet tegen verbalisanten [naam 1] en [naam 2] . Verdachte heeft dit ook bekend. Weliswaar wordt door de verbalisanten beschreven dat een rode verkleuring wordt waargenomen op de arm en elleboog, maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet voldoende is om vast te stellen dat dit letsel opzettelijk veroorzaakt is door verdachte, zodat verdachte van dit strafverzwarende onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 6
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [naam aangeefster] in de periode 15 oktober 2020 tot en met 7 november 2020. Het versturen van één WhatsAppbericht naar aangeefster [naam aangeefster] maakt niet dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Voor zover aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar meermalen op straat heeft aangesproken en zich meermalen ophield in de buurt van haar woning, vindt deze verklaring onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Doordat verdachte en aangeefster in hetzelfde appartementencomplex wonen, kwamen zij elkaar in de ten laste gelegde periode meermaals tegen in de buurt van haar woning. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verdachte toen wederrechtelijk handelde. Verdachte zal worden vrijgesproken van deze belaging.
3.3.2
Zaak B
Feit 2
Op grond van de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster in haar been heeft gebeten en in haar maag heeft geslagen. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – de poging tot zware mishandeling niet bewezen. Aangeefster heeft als gevolg van het incident een bijtwond aan haar kuit opgelopen, zo blijkt uit de aangifte en de foto’s. Het enige dat de rechtbank uit het dossier afleidt, is dat aangeefster, zoals zij zelf heeft verklaard, ten tijde van het bijten een dikke sportlegging van neopreen droeg, waardoor het gevolg van het bijten in ieder geval minder heftig is geweest dan wanneer er gebeten zou zijn in een bloot been. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht – met de raadsvrouw – de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1 subsidiair
op 9 juli 2020 te Amsterdam, [naam aangeefster] , heeft mishandeld door in de duim van die [naam aangeefster] te bijten;
Feit 2
op 9 juli 2020 te Amsterdam [naam] heeft mishandeld door [naam] tegen zijn oor te slaan;
Feit 3
op 9 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een woning, gelegen aan de [adres] , toebehorend aan een ander, heeft vernield;
Feit 4
op 9 juli 2020 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [naam 2] , brigadier bij de politie eenheid Amsterdam, en [naam 1] , brigadier bij de politie eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte [naam verdachte] door opzettelijk gewelddadig zijn armen los te rukken en te trekken en zijn armen te bewegen in een andere richting dan verbalisanten hem, verdachte, trachtten te geleiden;
Feit 5
Op 9 juli 2020 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 3] , hoofdagent van politie eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het plaatsen van verdachte [naam verdachte] in een politiebus, door voornoemde [naam 3] tegen zijn borst te trappen;
Zaak B:
Feit 1
in de periode van 1 december 2020 tot en met 22 februari 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam aangeefster] , immers heeft hij, verdachte,
- meer dan 80 keer telefonisch contact gezocht met [naam aangeefster] en
- meermalen de voicemail van [naam aangeefster] ingesproken,
met het oogmerk die [naam aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Feit 2 subsidiair
in of omstreeks de periode van 28 november 2019 tot en met 29 november 2019 te Amsterdam
[naam aangeefster] heeft mishandeld door
- in het been van die [naam aangeefster] te bijten en
- in de maag van die [naam aangeefster] te slaan.

5.Strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in zaak B onder 2 heeft gehandeld uit noodweer, zodat verdachte voor dit feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer nu dit niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte zodanig werd aangevallen door aangeefster dat hij zichzelf zou moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel een dreiging daarvan.
Het bewezen geachte feit is strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Ook de andere bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 181 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij reclassering Inforsa, een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) aansluitend aan de huidige detentie van verdachte, ambulante behandeling – met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname – na afloop van de klinische opname, een contactverbod met [naam aangeefster] en meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en het verkrijgen en behouden van dagbesteding, met het bevel dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met [naam aangeefster] .
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
Gelet op de tijd die verdachte in het kader van zijn voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht, vindt de raadsvrouw een voorwaardelijk strafdeel van 181 dagen gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, te fors. De raadsvrouw heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd. Zij heeft benadrukt dat verdachte een klinische behandeling en hulp en ondersteuning van de reclassering goed kan gebruiken. Verdachte is gemotiveerd en wil hieraan meewerken. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een contactverbod met aangeefster als bijzondere voorwaarde voldoende waarborg biedt om ervoor te zorgen dat verdachte geen contact meer met aangeefster zal opnemen. Zij heeft daarom verzocht om de vrijheidsbeperkende maatregel niet op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven strafbare feiten. Op 9 juli 2020 heeft hij zijn ex-vriendin (aangeefster [naam aangeefster] ) en een buurman mishandeld. Daarnaast heeft hij die dag de voordeur van de woning van aangeefster [naam aangeefster] vernield en zich tijdens zijn aanhouding en tijdens het plaatsen in een politiebus verzet tegen verbalisanten. Verder heeft verdachte zich in een periode van bijna drie maanden schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster door haar voortdurend te bellen en regelmatig haar voicemail in te spreken. Ook in november 2019 heeft verdachte aangeefster mishandeld.
Door het plegen van geweldsdelicten heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de vordering van de benadeelde partij en de voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster [naam aangeefster] , blijkt dat de incidenten op aangeefster – zowel lichamelijk als psychisch – een grote impact hebben gehad en nog steeds hebben. Aangeefster voelt zich angstig en onveilig en is nog altijd bang om verdachte tegen te komen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door reclasseringswerker mevrouw S. Eggink opgestelde adviesrapporten van reclassering Inforsa van 25 september 2020 en 10 maart 2021.
Hieruit maakt de rechtbank het volgende op.
Psychiater Van Berkel heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een bipolaire type 1 stoornis, een ADHD-stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol en drugs. Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. Verder heeft verdachte problemen op verschillende leefgebieden. Een zinvolle dagbesteding ontbreekt doordat verdachte arbeidsongeschikt is verklaard. Er zijn betalingsachterstanden en er is sprake van schuldhulpverlening.
Indien de complexe psychiatrische problematiek van verdachte niet wordt behandeld, is het risico op recidive verhoogd. Bij een terugval in zijn verslavingsproblematiek geldt ook een verhoogd recidiverisico. De vaardigheden van verdachte om met problemen en stress om te gaan zijn beperkt. Verdachte heeft sinds zijn detentie in Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC) Zaanstad, gedurende anderhalve maand, agressief gedrag vertoond richting personeel en medegedetineerden. Halverwege december 2020 is verdachte begonnen met het gebruik van antipsychotica. Sindsdien is een positieve gedragsverandering zichtbaar. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en begeleiding door de reclassering. Bovendien heeft verdachte zelfinzicht gekregen.
Volgens de behandelaars in het PPC is verdachte gebaat bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK. Binnen een dergelijke setting kan de behandeling eerst gericht worden op zijn psychiatrische problematiek. Daarnaast kan nadere diagnostiek plaatsvinden. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar een terugkeer naar zijn thuissetting.
Bij een bewezenverklaring heeft de reclassering geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering op te leggen onder de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering Inforsa, een opname in FPK Assen of een soortgelijke instelling aansluitend aan de huidige detentie, ambulante behandeling – met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname – na afloop van de klinische opname, een contactverbod met [naam aangeefster] en meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding. Geadviseerd wordt de bijzondere voorwaarden en het toezicht – vanwege de kans op recidive – ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting heeft reclasseringswerker de heer A.J.M. Peeters zich aangesloten bij het advies van reclasseringswerker Eggink. Hij heeft benadrukt dat verdachte – zoals blijkt uit de e- mail van de officier van justitie van 18 maart 2021 – met ingang van 25 maart 2021 kan worden opgenomen in FPK Assen. De mogelijkheid voor kortdurende opname is bedoeld voor de ambulante behandeling na de klinische behandeling. Bij terugval in zijn middelengebruik kan verdachte dan kortdurend klinisch worden opgenomen, waarna de behandeling weer ambulant kan worden voortgezet.
De rechtbank heeft het advies van de reclassering gevolgd en verdachte ter terechtzitting geschorst uit zijn voorlopige hechtenis onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, zodat verdachte aansluitend aan zijn detentie in het kader van zijn voorlopige hechtenis kon worden opgenomen in FPK Assen.
De straf
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 181 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel en met het bepalen van de proeftijd op drie jaar wordt enerzijds de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de pogingen tot zware mishandeling niet bewezen acht.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht bij reclassering Inforsa, een opname in een FPK of een soortgelijke instelling, ambulante behandeling – met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname – na afloop van de klinische opname en meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding.
Nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die een gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en omdat blijkens de inhoud van de rapporten over de persoon van verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zal recidiveren, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel (ex artikel 38v Sr) opleggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster [naam aangeefster] .
Juist omdat verdachte en [naam aangeefster] buren zijn is de kans niet denkbeeldig dat verdachte en [naam aangeefster] elkaar tegenkomen op het moment dat verdachte terugkeert naar zijn woning. Om die reden zal de rechtbank bepalen dat verdachte niet actief contact mag opnemen met [naam aangeefster] . Verdachte mag dus niet uit zichzelf contact zoeken met [naam aangeefster] , hij mag haar bijvoorbeeld niet bellen of op een andere manier contact met haar zoeken en als hij haar tegenkomt mag hij haar niet aanspreken en haar niet benaderen.
De rechtbank zal het contactverbod opleggen voor de duur van drie jaar. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van drie dagen worden toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel noodzakelijk, zodat het risico dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens [naam aangeefster] wordt ingeperkt.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [naam aangeefster] .
De rechtbank heeft bij haar keuze om het contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel en niet als bijzondere voorwaarde op te leggen het volgende meegewogen. In het geval dat verdachte de maatregel overtreedt kan er direct gereageerd worden en wordt niet, bij overtreding van de bijzondere voorwaarde, het risico gelopen dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel wordt gevorderd met als gevolg dat de overige voorwaarden en de behandeling van verdachte daarmee zouden komen te vervallen, dan wel voor langere duur worden doorkruist.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De raadsvrouw van de benadeelde partij [naam aangeefster] heeft ter terechtzitting namens haar cliënte € 1.000,- gevorderd aan vergoeding van immateriële schade. Zij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de gevorderde schade af te wijzen of om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zowel verdachte als aangeefster slachtoffer zijn geworden van de grillige relatie.
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 subsidiair en in zaak B onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,00, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 20 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 285b, 57, 180, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde in zaak A onder 1 primair en 6 en in zaak B onder 2 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A onder 1 subsidiair en 2 en zaak B onder 2 subsidiair:
telkens: mishandeling
zaak A onder 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
zaak A onder 4 en 5
telkens: wederspannigheid
zaak B onder 1:
belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
181 (honderdeenentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken bij reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen bij FPK Assen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich na afloop van het klinisch traject laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de
gestelde voorwaardenen het
uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect –
actief contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[naam aangeefster].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
3 (drie) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van maximaal zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens [naam aangeefster] , geboren op 30 juni 1991, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam aangeefster]toe tot een bedrag van
€ 1.000,-(duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangeefster]
aan de Staat € 1.000,- (duizend euro)te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2021.
[....]