ECLI:NL:RBAMS:2021:1841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/007582-21 (A), 13/042509-21 (B) & 13/702798-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging van een hoofdagent, heling van een fiets en belaging van de moeder van de verdachte

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder bedreiging van een hoofdagent, heling van een fiets en belaging van zijn moeder. De verdachte, geboren in 1970 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het bedreigen van de hoofdagent door in zijn gezicht te hoesten en te roepen dat hij corona had, met de hoop dat de agent zou overlijden. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van heling van een fiets die hij had verkregen terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Tevens werd hem belaging ten laste gelegd, waarbij hij zijn moeder gedurende een lange periode heeft lastiggevallen en bedreigd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bedreiging en de heling, maar sprak hem vrij van de diefstal van de fiets. De belaging van zijn moeder werd als stelselmatig en ernstig beschouwd, wat leidde tot de veroordeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de hoofdagent, toegewezen tot een bedrag van € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/007582-21 (A), 13/042509-21 (B) & 13/702798-16 (tul)
Datum uitspraak: 30 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Hart en van wat de raadsvrouw, mr. P. Figge en reclasseringswerker K. van der Heijden, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
bedreiging van hoofdagent [verbalisant 1] , subsidiair ten laste gelegd als belediging;
diefstal van een fiets van [aangever] en/of Swapfiets, subsidiair ten laste gelegd als heling;
beide feiten gepleegd op 8 januari 2021 te Amsterdam.
Zaak B:
belaging (stalking) van zijn moeder [moeder van verdachte] in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 7 januari 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal van de fiets. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zien verdachte op 8 januari 2021 in Amsterdam fietsen op een fiets die zij herkennen als een huurfiets van het bedrijf ‘Swapfiets’. Zij kennen verdachte ambtshalve en zijn ermee bekend dat verdachte op straat leeft, geen werk heeft en in het verleden meermalen is veroordeeld voor het stelen en/of helen van fietsen. Zij houden verdachte aan en na controle blijkt dat de fiets vlak daarvoor als gestolen is opgegeven door [aangever] , die daar ook aangifte van heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets heeft geleend van een Poolse vriend. Deze verklaring wordt niet nader onderbouwd, vindt ook geen steun in het dossier en is daarom ongeloofwaardig.
Vervolgens wordt verdachte aangehouden door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Nadat verdachte in het arrestantenbusje is geplaatst heeft verdachte verbalisant [verbalisant 1] in zijn gezicht gehoest, waarbij spetters in [verbalisant 1] ’s gezicht kwamen. Verdachte heeft in de richting van [verbalisant 1] geroepen: “
Ik heb fucking corona”en “
Ik hoop dat jij nu ook corona hebt en dat je dood gaat”. Dit kan worden gekwalificeerd als bedreiging, zodat ook het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zijn moeder gedurende de ten laste gelegde periode heeft gestalkt. Uit de aangifte blijkt dat zij al jaren wordt geterroriseerd door verdachte, waarbij hij op verschillende tijdstippen dreigend voor de deur van de woning van zijn moeder staat, op de deuren en ramen bonkt, zijn moeder om geld vraagt en zijn moeder beledigt en bedreigt. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn moeder was stelselmatig. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de zus van verdachte, het buurtonderzoek en de mutaties in de politiesystemen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde bedreiging.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets heeft geleend van een Poolse kennis en dat er een sleutel in het slot van de fiets zat. Niet kan worden bewezen dat verdachte de fiets heeft weggenomen of dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiets gestolen was.
Zaak B
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belaging van zijn moeder. Verdachte ontkent niet dat er de afgelopen jaren zich incidenten hebben voorgedaan, maar hij is gedurende de ten laste gelegde periode ook periodes welkom geweest bij zijn moeder. Daar komt bij dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode ook een periode van zijn vrijheid ontnomen is geweest, waaronder twee jaar in een instelling voor stelselmatige daders. Daarom kan op grond van het dossier niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feit 2
De rechtbank acht de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van de Swapfiets niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dat feit vrijspreken. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte de fiets heeft weggenomen. Hoewel het tijdsbestek tussen de melding van de diefstal door aangever en het aantreffen van verdachte op de fiets erg kort is, is dit onvoldoende voor het bewijs dat verdachte de fiets heeft weggenomen. Te meer omdat niet kan worden vastgesteld rond welk tijdstip de fiets daadwerkelijk is weggenomen.
Wat het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij op straat een Poolse jongen is tegengekomen en van hem de fiets heeft geleend om even op en neer te gaan naar de winkel. Verdachte heeft deze verklaring niet nader onderbouwd en deze verklaring vindt bovendien geen steun in het dossier. De rechtbank vindt deze (niet-onderbouwde) verklaring niet aannemelijk geworden en de rechtbank is van oordeel dat verdachte wist, in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de fiets van misdrijf afkomstig was op het moment van verkrijgen van de fiets. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de fiets.
Zaak B
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich meermalen heeft opgehouden voor de deur en/of woning van aangeefster, waarbij hij op de deur en ramen heeft gebonkt, heeft gevraagd om geld, heeft gescholden en aangeefster heeft beledigd. De rechtbank leidt deze gedragingen af uit het logboek van aangeefster, dat zij heeft bijgehouden vanaf 6 december 2020 tot aan 5 januari 2021. De aangifte wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van buurtbewoners, die verklaren dat verdachte dagelijks bij aangeefster voor de deur staat, aangeefster uitscheldt en bedreigt. Ook wordt de aangifte ondersteund door de getuigenverklaring van de dochter van aangeefster, tevens de zus van verdachte. Zij is weliswaar geen getuige geweest van de incidenten die zijn bijgehouden in het logboek van aangeefster, maar zij verklaart dat het gedrag van verdachte de afgelopen jaren overeenkomsten vertoont met het gedrag van verdachte in de bewezenverklaarde periode.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor genoemde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat de bewezen verklaarde handelingen zich hebben afgespeeld bij de woning van aangeefster, terwijl een woning bij uitstek de plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat maakt dat de aard en de intensiteit van het handelen van verdachte als zeer belastend kan worden aangemerkt. Verdachte heeft door zijn handelen opzettelijk een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij al jaren leeft in angst en dat zij zich belemmerd voelt in haar dagelijkse bezigheden. Ze durft haar huis niet te verlaten zonder eerst te kijken of verdachte er staat, neemt geen tas mee met geld erin uit angst dat hij het af zal pakken en zij slaapt slecht. Verdachte heeft op indringende en intensieve wijze geprobeerd om in contact te komen met aangeefster, terwijl hij wist dat zij dit niet wenste. De verdediging heeft weliswaar betoogd dat verdachte afwisselend welkom is geweest bij aangeefster thuis maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval in de bewezenverklaarde periode wist dat aangeefster geen contact wenste.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich in de periode van 6 december 2020 tot en met 5 januari 2021 aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt. De rechtbank spreekt verdachte vrij ten aanzien van de periode voorafgaand aan 6 december 2020. Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat verdachte ook gedurende die periode zich onwenselijk heeft gedragen jegens aangeefster, is dit onvoldoende concreet en bevat het dossier onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1.
op 8 januari 2021 te Amsterdam, [verbalisant 1] (zijnde een hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met zware mishandeling, door meermalen op korte afstand in het gezicht van die [verbalisant 1] te hoesten en tegen die [verbalisant 1] te zeggen: “ik heb fucking corona” en “ik hoop dat jij nu ook corona hebt en dat je doodgaat”;
2.
op 8 januari 2021 te Amsterdam, een fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak B
in de periode gelegen van 6 december 2020 tot en met 5 januari 2021 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van (zijn moeder) [moeder van verdachte] , door
- bij voornoemde [moeder van verdachte] aan de deur/woning te verschijnen en dan met kracht op de ramen en deuren te bonken en
- lange tijd voor voornoemde deur/woning te blijven hangen en
- voornoemde [moeder van verdachte] (aan haar deur) om geld te vragen en
- voornoemde [moeder van verdachte] dreigend en/of beledigend woorden toe te voegen als "Teringhoer" en "Ik pis op je graf", althans woorden van gelijke beledigende/dreigende aard en/of strekking,
met het oogmerk die [moeder van verdachte] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte begrijpt dat hij de ISD-maatregel opgelegd zal krijgen en dat hij dit accepteert. Hij ziet in dat hij hulp nodig heeft en is gemotiveerd om aan zijn problematiek te werken. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel maar de raadsvrouw verzoekt om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen met aftrek van het voorarrest. Verdachte is al gemotiveerd en hij heeft al eerder de ISD-maatregel doorlopen en weet dus wat hij kan verwachten. De ISD-maatregel hoeft daarom niet voor de maximale duur van twee jaar opgelegd te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een hoofdagent, door hem in zijn gezicht te hoesten en daarbij te zeggen dat hij corona heeft en hoopt dat de agent ook corona krijgt en doodgaat. De richtlijnen van het RIVM, die zijn bedoeld om de besmettingen met het coronavirus (COVID-19) te beperken en die vaak zijn herhaald, zijn onder andere anderhalve meter afstand houden en hoesten in de mouw. De verdachte heeft deze richtlijnen welbewust en op grove wijze geschonden: hij heeft een politieagent van korte afstand in zijn gezicht gehoest, waarbij hij de spetters in zijn gezicht heeft gevoeld. Deze politieagent heeft zich ernstig bedreigd gevoeld, omdat de verdachte daarbij zei dat hij het coronavirus had en het risico op besmetting door dergelijk gedrag groot is. De politieagent heeft zich zorgen gemaakt over de gezondheid van zichzelf en van zijn familie. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een fiets. Heling van fietsen zijn hinderlijke feiten die vaak gepaard gaan met (financiële) schade en overlast voor het slachtoffer, maar ook voor de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn moeder. Verdachte heeft gedurende een maand op een intensieve en indringende manier geprobeerd om in contact te komen met zijn moeder, terwijl hij wist dat zij dit niet wilde. Verdachte heeft daarbij geprobeerd om geld te krijgen van zijn moeder en als hij dit niet kreeg, heeft hij haar uitgescholden en beledigd. De belaging maakte op zijn moeder zodanig veel indruk, dat zij slecht sliep en zich niet veilig voelde in en rondom haar eigen woning.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 10 maart 2021, opgemaakt door K. van der Heijden. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte is een veelpleger op het gebied van vermogensdelicten. Hij heeft al eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen, te weten van 2017 tot en met 2019. Hij kwalificeert zich nu opnieuw voor het opleggen van deze maatregel. Verdachte is een man met forse verslavings- en gedragsproblematiek. Onder invloed van alcohol gaat hij gemakkelijk over tot het plegen van strafbare feiten en is er ook regelmatig sprake van grensoverschrijdend, agressief gedrag. Verdachte heeft diverse klinische opnames gehad, waaronder een recente en langdurige opname van bijna een jaar. Hij heeft een eigengereide en rigide houding, waardoor behandeling tot op heden niet tot een positief resultaat heeft geleid. Gezien de behandelgeschiedenis wordt verwacht dat een heropname in een kliniek niet het gewenste resultaat zal opleveren. Verdachte heeft tot september 2019 in een woonvoorziening van GGZ Tactus gewoond, maar hij is vanwege terugval in alcohol en agressie kort voor het einde van de ISD-maatregel teruggeplaatst in de ISD-inrichting. Verdachte is daarom in december 2019 zonder gerichte hulpverlening en zonder een woning uit de ISD-maatregel gestroomd. Verdachte is na de ISD-maatregel in het kader van een eerder opgelegde straf onder toezicht gekomen van Inforsa Reclassering, hetgeen moeizaam is verlopen. Ondanks zijn zorgmijdende en weerspannige houding, is verdachte aangemeld voor wonen en een ambulante, outreachende behandeling. Het is echter niet verder gekomen dan het doorlopen van aanmeldprocedures omdat hij daarna onbereikbaar was voor reclassering en hulpverlening. De minimaal noodzakelijke ambulante behandeling komt niet van de grond vanwege zijn recalcitrante en ontwijkende gedrag. Op 5 november 2020 is daarom geadviseerd het toezicht voortijdig te beëindigen. Het realiseren van een woonplek en stabiele zorg in een ambulant kader blijkt een onhaalbaar einddoel.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd opnieuw een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Tijdens de ISD-maatregel kan beoordeeld worden of een klinisch traject, meer gericht op emotie- en agressieregulatie nog zinvol kan zijn. Ook is neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd om mogelijk cognitieve schade van het alcoholgebruik te onderzoeken. Vervolgens kan de verdachte in de kliniek of tijdens de ISD-maatregel de plaatsing bij beschermd wonen afwachten of buiten Amsterdam geplaatst worden. Daarna zal dagbesteding en ambulante behandeling ingezet kunnen worden. Hiermee hoopt de reclassering dat verdachte voldoende stabiliteit en structuur in zijn leven gaat ervaren, zodat hier na de ISD-maatregel op voortgeborduurd kan worden.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker K. van der Heijden als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemde rapportage bevestigd en waar nodig aangevuld. Zij heeft aangegeven dat de reclassering het niet wenselijk vindt dat verdachte opnieuw onder hun toezicht komt. Niet in het kader van bijzondere voorwaarden bij oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en ook niet in het kader van een eventuele verlenging van de proeftijd behorende bij de eerder opgelegde straf waarvan nu de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 9 maart 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 8 januari 2021 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte ook aan de zachte ISD-criteria voldoet. Binnen eerdere opgelegde drangkaders is verdachte niet in staat gebleken om gebruik te maken van het hulpaanbod en blijft hij recidiveren. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om hem te begeleiden binnen een drangkader.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie op dit punt toewijzen en de ISD-maatregel opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Verdachte is, volgens zijn raadsvrouw, nu gemotiveerd om mee te werken aan de ISD-maatregel. De problematiek van verdachte is echter dusdanig hardnekkig dat oplegging van de maximale duur van de maatregel noodzakelijk is. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vordering
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De benadeelde partij heeft angst gehad voor besmetting met het coronavirus van hemzelf, maar ook van zijn gezin.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen, met de wettelijke rente daarover en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering is voldoende onderbouwd.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot maximaal € 250,- toe te wijzen, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Verdachte heeft kort na het feit aangegeven dat hij geen corona had.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen. Hij heeft immers in het gezicht van de benadeelde partij gehoest en daarbij geroepen dat hij corona heeft en dat hij hoopt dat de benadeelde partij dat ook zou krijgen en zou doodgaan.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, namelijk dat hij enkele dagen in angst en onzekerheid heeft geleefd in afwachting van de uitslag van de coronatest van verdachte, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [verbalisant 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 4 maart 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702798-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2016 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 11 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Deze proeftijd is bij vonnis van 27 februari 2017 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam met één jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.
Reclasseringswerker K. van der Heijden heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het onwenselijk is dat verdachte na afloop van de ISD-maatregel wederom onder toezicht van de reclassering komt in het kader van de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij de hiervoor genoemde voorwaardelijke straf. De rechtbank wijzigt daarom de voorwaarden behorende bij de voorwaardelijke straf, in die zin dat de rechtbank bepaalt dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14f, 36f, 38m, 38n, 57, 63, 285, 285b en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1, primair:
bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
opzetheling.
Zaak B
belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2021.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 1] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 januari 2021. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging:
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/702798-16 af.
Bepaalt dat de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij genoemd vonnis van 18 oktober 2016 komen te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2021.
[(...)]