ECLI:NL:RBAMS:2021:1840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/319658-20 (A) + 13/321968-20 (B) + 13/063814-19 (C) + 13/308013-20 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, diefstal en wederspannigheid in meerdere strafzaken tegen verdachte

Op 14 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn vader, diefstal en wederspannigheid. De zaak omvat vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte betrokken was bij mishandelingen van zijn vader op 3 en 16 december 2020, en een vernieling van een ruit van het Academisch Medisch Centrum op 17 december 2020. Daarnaast wordt de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging van eten in 2019 en de diefstal van vier blikjes Jack Daniels op 20 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een gedragsaanwijzing, zijn vader heeft mishandeld en zich heeft verzet tegen de politie tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandelverplichting voor zijn alcoholproblematiek. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de recidivekans van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/319658-20 (zaak A) + 13/321968-20 (zaak B) + 13/063814-19 (zaak C) +
13/308013-20 (zaak D), gevoegd (Promis)
Datum uitspraak: 14 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het (post)adres
[adres 1] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is in
zaak D– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.mishandeling van zijn vader in Amsterdam op 3 december 2020;
2.belediging van een verbalisant in Amsterdam op 3 december 2020.
Aan verdachte is in
zaak A– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.mishandeling van zijn vader in Amsterdam op 16 december 2020;
2.overtreding van een gedragsaanwijzing in Amsterdam op 16 december 2020;
3.vernieling van een ruit van het Academisch Medisch Centrum (AMC) ziekenhuis in Amsterdam op 17 december 2020.
Aan verdachte is in
zaak B– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van vier blikjes Jack Daniels bij de [winkel] in Amsterdam op 20 december 2020.
Aan verdachte is in
zaak C– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.diefstal in vereniging van eten en/of drinken van [bedrijf] in Amsterdam op 16 maart 2019;
2.wederspannigheid in Amsterdam op 16 maart 2019.
De tekst van de volledige tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Tussen verdachte en zijn vader is een aantal ruzies ontstaan. Door één van deze ruzies, is verdachte op 3 december 2020 in contact gekomen met de politie. De vader van verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat verdachte agressief en dronken was en dat hij als gevolg van de ruzie pijn had aan zijn linkerbeen. Ook bij de politie zou de agressie van verdachte hebben opgespeeld en zou hij één van de verbalisanten hebben beledigd.
Verdachte heeft vervolgens een locatie- en contactverbod ten aanzien van zijn vader en diens huis opgelegd gekregen, om herhaling te voorkomen.
Op 16 december 2020 is door de vader van verdachte toch weer een melding gedaan. Er zou een mishandeling hebben plaatsgevonden, waarbij alcohol en agressie weer een rol zouden hebben gespeeld. Verdachte, die al verwondingen zou hebben opgelopen voor dit incident, is vervolgens overgebracht naar het ziekenhuis waarna hij na zijn behandeling voor zijn verwondingen bakstenen door de ruit van het ziekenhuis zou hebben gegooid.
Verdachte wordt, naast de bovenstaande feiten, verdacht van een diefstal bij de [winkel] op 20 december 2020. Daarnaast buigt de rechtbank zich ook over een zaak uit 2019, waarin verdachte wordt beschuldigd van diefstal in vereniging en wederspannigheid.
Voor de zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat de vader van verdachte inmiddels is overleden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het naar omstandigheden goed gaat met hem, maar dat hij een slechte periode achter de rug heeft. Vanaf december 2020 heeft hij veel gedronken waardoor hij in veel vervelende situaties terecht is gekomen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van zaak D onder 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de melding van de vader van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen en het letsel, een rode verkleuring die is geconstateerd door de verbalisanten, er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, waaruit volgt dat verdachte zijn vader heeft mishandeld op 3 december 2020. Ten aanzien van zaak D onder 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte op de zitting dat het
kandat hij de beledigende woorden heeft gezegd, er ook voldoende bewijs ligt dat verdachte de verbalisant heeft beledigd op 3 december 2020.
Ten aanzien van zaak A onder 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de verklaring van verdachte tegenover de verbalisanten dat hij zijn vader had geslagen, de aangifte van de vader van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen over de melding en het aantreffen van verdachte in de woning, er voldoende wettig en overtuigend bewijs ligt, waaruit volgt dat verdachte zijn vader weer heeft mishandeld op 16 december 2020. Er ligt ook voldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte de opgelegde gedragsaanwijzing, inhoudende dat hij niet bij de woning van zijn ouders mocht komen en geen contact mocht hebben met zijn vader, heeft overtreden. Dit blijkt namelijk uit de omstandigheid dat verdachte op 16 december 2020 op het adres van zijn ouders is aangetroffen door de verbalisanten en zijn verklaring op de zitting dat hij daar was, terwijl hij wist dat hij een gedragsaanwijzing uitgereikt had gekregen. Verder bevat het dossier voor het in zaak A onder 3 ten laste gelegde een aangifte en een verklaring van een getuige die bevestigt dat verdachte bakstenen door de ruit van het ziekenhuis heeft gegooid op 17 december 2020. Daar komt bij dat verdachte dit feit op de zitting heeft bekend. Ook voor dit feit is er dus voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie aangevoerd dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte zijn tas in zijn winkelmandje deed, hij daarna vier blikjes uit het schap pakte en in zijn mandje deed. Hierna is vervolgens te zien dat verdachte een lege winkelmand op de grond neerlegt en de tas hieruit pakt. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte wegloopt met zijn tas. Dit alles maakt dat er sprake is van het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening. Gelet op het voorgaande en de aangifte, ligt er voldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat verdachte de blikjes heeft gestolen bij de [winkel] op 20 december 2020.
Tot slot heeft de officier van justitie ten aanzien van zaak C onder 1 aangevoerd dat gelet op de aangifte, waarin gesproken wordt over ‘meerdere mannen’ en de getuigenverklaringen van de medewerkers van [instelling] , blijkt dat verdachte de tas met eten heeft gepakt en hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van het eten op 16 maart 2019. Als reactie op een eventueel verweer dat verdachte niet wist dat er niet betaald was voor het eten, heeft de officier van justitie aangevoerd dat destijds uit de omstandigheden bleek dat er niet betaald was voor het eten. Dit verweer kan volgens de officier van justitie daarom niet slagen.
Ten aanzien van zaak C onder 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte op de zitting dat hij werd vastgehouden en daarna geweld heeft gebruikt, er voldoende wettig en overtuigend bewijs ligt waaruit volgt dat verdachte zich heeft verzet tijdens het transport naar het politiebureau op 16 maart 2019. Het feit dat verdachte zich heeft verzet tijdens het transport en niet tijdens de aanhouding, staat niet in de weg van een bewezenverklaring. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 1986,
NJ 1987/888.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zaak D onder 1, zaak B en zaak C onder 1 en 2. De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak D onder 2 en zaak A onder 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak D onder 1 heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat voldoende bewijs voor de mishandeling ontbreekt. In het dossier zit geen aangifte van een mishandeling, maar van de vernieling van de deur en er staat beschreven dat de vader van verdachte geen aangifte wenste te doen van een mishandeling. Weliswaar heeft de vader van verdachte tegenover de verbalisanten verklaard dat verdachte hem heeft mishandeld en heeft hij zijn been aan de verbalisanten laten zien, maar een verdere koppeling tussen eventuele pijn of letsel met eventuele handelingen van verdachte ontbreekt. Het dossier betreft slechts samengestelde waarnemingen, waaronder waarnemingen van buurtbewoners. Eén van hen heeft verklaard dat hij/zij een ruzie heeft gezien en heeft gezien dat de vader van verdachte op de grond lag. Een andere buurtbewoner heeft verklaard dat er een trap werd gegeven, maar uit die verklaring blijkt niet waar die trap terecht is gekomen. De raadsman heeft verder betoogd dat voornoemde verklaringen van de buurtbewoners niet gezien kunnen worden als volwaardige getuigenverklaringen, maar als schriftelijk bescheid waar een veroordeling niet zwaar op kan wegen. Hij heeft daarbij verwezen naar artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voor het geval de rechtbank deze verklaringen wil gebruiken voor de bewezenverklaring, heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden en voornoemde buurtbewoners te horen als getuigen.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman betoogd dat onvoldoende duidelijk is geworden wat zich precies in de [winkel] heeft afgespeeld. Duidelijk is wel dat verdachte een winkelmandje had gepakt en een boodschappentas bij zich had. Verder had hij ook geld op zak en liep hij naar de kassa, waar hij door de beveiliger werd aangesproken en daarna direct werd geconcludeerd dat er sprake was van een voltooide diefstal. Gelet op de voornoemde omstandigheden moet de situatie in het voordeel van verdachte uitgelegd worden en moet hij worden vrijgesproken van diefstal.
Ten aanzien van zaak C onder 1 heeft de raadsman betoogd dat uit de verklaring van aangever blijkt dat er onderscheid wordt gemaakt tussen NN1, die later medeverdachte [medeverdachte] bleek te zijn, en NN2, die later verdachte bleek te zijn en die door aangever niet de rol van degene die de tas uit de box van de brommer heeft gepakt dan wel gevraagd heeft wat daarin zat, toegedicht heeft gekregen. Verder worden de geweldshandelingen allemaal toegeschreven aan NN1 en blijkt uit de stills van de camerabeelden niet dat verdachte een witte tas bij zich had. Daarnaast, als wel geconcludeerd kan worden dat verdachte de tas heeft gepakt, kan het ook zijn dat verdachte de tas op de balie heeft neergezet en heeft verklaard dat het voor een ander was. Kortom, gelet op voornoemde omstandigheden, het ontbreken van wegnemingshandelingen en het gedrag van verdachte die juist zag op de-escalatie van de situatie, moet verdachte vrijgesproken worden van de diefstal in vereniging.
Verder heeft de raadsman ten aanzien van zaak C onder 2 betoogd dat de aanhouding van verdachte probleemloos verliep en dat de tenlastelegging ziet op het moment daarna. Verdachte heeft over die situatie op zitting verklaard dat hij werd vastgehouden, niet goed kon ademen en dat hij bewegingsruimte wilde creëren. Als gevolg daarvan kwam de voet van verdachte tegen een stoel aan. Volgens de raadsman kan voornoemde situatie worden gezien als een wisselwerking van gedragingen en is het maar de vraag of dit onder wederspannigheid ex. artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) valt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde (mishandeling vader)
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde mishandeling heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 3 december 2020 ontvingen de verbalisanten een melding te gaan naar de [adres 2] , het adres van de ouders van verdachte. Ter plaatse troffen de verbalisanten verdachte aan. Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had. Ook de ouders van verdachte hebben tegen de verbalisanten verklaard dat er sprake was ruzie tussen hen en verdachte. De vader van verdachte heeft verder verklaard dat hij en zijn vrouw verdachte niet thuis wilden hebben, omdat hij problemen veroorzaakte. Die avond was verdachte dronken en wilde hij geld, waarna ruzie ontstond. Toen de vader van verdachte zei dat verdachte weg moest gaan en hij de deur dicht deed, werd verdachte agressief en trapte hij tegen de deur. Ook heeft hij verklaard dat verdachte hem daarna heeft mishandeld. Hij werd namelijk door verdachte op de grond gegooid. Dit wordt ook door de moeder van verdachte verklaard. De vader van verdachte gaf daarnaast aan dat hij pijn had aan zijn linkerbeen. Ter plaatse constateerden de verbalisanten dat de vader van verdachte een enigszins rode verkleuring had boven zijn knie. Voorgaande bewijsmiddelen, de verklaring van de vader van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen, maken voldoende duidelijk dat het letsel wat bij de vader van verdachte is geconstateerd, is toegebracht door het handelen van verdachte. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zijn vader heeft mishandeld door hem op de grond te gooien. De rechtbank acht voor het ten laste gelegde bij/om de nek vastpakken/grijpen van zijn vader en het schoppen/trappen tegen de heup en/of tegen het lichaam van zijn vader onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde (belediging verbalisant)
De rechtbank acht gelet op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat verdachte de verbalisant heeft beledigd en de verklaring van verdachte op zitting dat het
kandat hij de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen heeft geuit, de ten laste gelegde belediging bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken voor de zinssnede: “Jullie moeder maakt alleen maar stamppot”, omdat de rechtbank van oordeel is dat die bewoordingen niet als belediging als bedoeld in de artikelen 266 en 267 Sr is te kwalificeren.
4.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (diefstal)
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 20 december 2020 werd aangifte gedaan van diefstal namens de [winkel] van vier blikjes Jack Daniels. De beveiliger van de [winkel] heeft verklaard dat hij een man, die later verdachte bleek te zijn, door de winkel zag lopen en dat hij een gele Jumbo tas had in zijn mandje. Volgens de beveiliger liep verdachte terug toen hij de beveiliger zag, wat de beveiliger vreemd vond, waarna hij hem in de gaten hield. Uiteindelijk zag de beveiliger dat verdachte het mandje midden in de winkel liet staan en dat hij zijn gele Jumbo tas daaruit haalde en richting de kassa liep. De beveiliger heeft verdachte daarop aangesproken en uiteindelijk bleken de vier blikjes in zijn tas te zitten. Van het incident zijn camerabeelden die door verbalisant [naam 1] zijn uitgekeken. De verbalisant heeft opgeschreven dat hij op de beelden heeft waargenomen dat een man, die hij herkent als verdachte, in de winkel loopt met een winkelmandje met daarin een gele Jumbo tas. Vervolgens heeft hij waargenomen dat de man vier blikjes uit het schap pakt, dat in zijn mandje deed en van het schap wegloopt. Daarna is op de beelden te zien dat de man de winkelmand op de grond neerzet, terwijl hij daaruit de Jumbo tas pakt en dat de man richting de kassa loopt, waarna hij – voor de kassa – wordt aangesproken door een beveiliger. Hierna is te zien dat de man zijn tasje opent en dat hij vier blikjes in de winkelmand gooit, die hij eerder op de grond had gezet.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het klopt dat hij de blikjes drank in zijn plastic tas had gestopt, maar dat hij nog wel van plan was om de blikjes af te rekenen. Hij had die dag een beetje alcohol gedronken.
De rechtbank stelt vast dat uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte een winkelmandje bij zich had, waar hij in eerste instantie de blikjes drank in heeft gezet. Op een gegeven moment, terwijl verdachte nog midden in de winkel staat, legt hij het lege winkelmandje neer en pakt hij daaruit zijn plastic tas, waarin later de blikjes drank zijn aangetroffen. Verdachte heeft zich vervolgens in de richting van de kassa’s begeven, alwaar hij is aangesproken door een beveiliger. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat de opzet van verdachte reeds op het moment dat hij de blikjes drank vanuit de winkelmand in zijn plastic tas stopte, en daardoor de feitelijk heerschappij over deze blikjes kreeg, was gericht op het wederrechtelijk wegnemen van deze goederen. De verklaring van verdachte dat hij de blikjes nog wilde afrekenen, acht de rechtbank, gelet op voornoemd handelen en zijn verklaring dat hij onder invloed was van alcohol, niet aannemelijk.
4.3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde (diefstal in vereniging)
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal in vereniging heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 16 maart 2019 deed een koerier aangifte van een overval. Hij heeft verklaard dat hij een bestelling had gekregen voor een kliniek van [instelling] . Toen hij ter plaatse kwam en op de besteller aan het wachten was, zag hij twee mannen die eerder zijn box van zijn brommer probeerden te pakken. Hij zag dat deze twee mannen onder invloed waren van alcohol. Ook hoorde hij dat zij hem uit begonnen te schelden en zag hij dat één van de mannen de box van zijn scooter opende en het eten eruit pakte. Toen dit gebeurde, probeerde de koerier het eten terug te pakken, maar dit lukte niet. Hij zag vervolgens dat de twee mannen de kliniek in liepen, waarna hij zei dat zij het eten terug moesten geven en dat zij nog moesten betalen voor het eten. Toen hij dit zei kwam een van de mannen, de man met de tatoeages in het gezicht, terug en bedreigde hem dat hij beter weg kon gaan. De koerier zag dat hij daarna de kliniek inliep. Van dit incident zijn camerabeelden die door de verbalisant [naam 5] zijn uitgekeken. De verbalisant heeft opgeschreven dat hij zag dat de man in een roodkleurige winterjas en zwarte joggingsbroek, die hij heeft herkend als verdachte, het gebouw van de kliniek binnenloopt en dat hij daarbij mogelijk een witte plastic zak vasthoudt, waarna aangever in beeld komt. Vervolgens is op de beelden te zien dat aangever blijft staan in het tussenportaal en is te zien dat de andere man, die door de verbalisant is herkend als medeverdachte [medeverdachte] , vanuit de centrale hal in een versneld tempo op aangever afloopt, waarna aangever terugdeinst. Vervolgens is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] met een klein voorwerp een stekende beweging in de richting van het hoofd van aangever maakt. De verbalisant heeft vervolgens waargenomen dat verdachte vanuit de centrale hal naar buiten rent, medeverdachte [medeverdachte] vastpakt en dat zij samen naar de centrale hal lopen en uit beeld verdwijnen.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij een beetje dronken was die avond en op de zitting wilde hij geen verklaring afleggen over dit feit.
De rechtbank stelt vast dat uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte samen met een ander de diefstal heeft begaan. Zoals aangever ook heeft verklaard, waren het twee mannen, die hij eerder bij de tramhalte zag staan, die op hem af kwamen lopen en had één van die mannen het eten uit zijn box gepakt. Daar komt bij dat uit de stills van de camerabeelden blijkt dat man, die door de verbalisant als verdachte is herkend, een wit voorwerp, mogelijk een tas, droeg. De rechtbank meent gelet op het voorgaande dat bij de diefstal van het eten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering: medeverdachte [medeverdachte] pakt het eten uit de box en verdachte loopt er even later mee naar binnen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de verklaring van aangever is gebleken dat hij heeft gezegd dat er nog niet voor het eten was betaald en de mannen het eten terug moesten geven. Toen de daadwerkelijke besteller van het eten inmiddels ook in de hal van de kliniek stond en vroeg waar zijn eten was, wees aangever naar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Het was dus duidelijk dat er nog niet voor het eten was betaald.
4.3.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde (wederspannigheid)
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde wederspannigheid heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Als gevolg van voornoemde diefstal in vereniging is verdachte aangehouden en werd hij meegenomen naar het politiebureau. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten blijkt dat tijdens het transport verdachte trappende bewegingen maakte naar verbalisant [naam 2] en dat hij aan het trappen was in de rug van verbalisant [naam 3] die aan het rijden was. Verbalisant [naam 3] voelde als gevolg daarvan een harde zet in haar rug en zag de schoen van verdachte rechts van haar hoofd die haar richting op kwam. Verbalisant [naam 3] moest hierdoor een noodrem maken.
Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij werd geslagen en vastgehouden en dat hij geen adem kon halen. Hij probeerde daarom los te komen en hij heeft als gevolg daarvan op de stoel geschopt.
De rechtbank stelt vast dat uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte geweld heeft gebruikt na zijn aanhouding en tijdens het transport naar het politiebureau.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman over of voornoemde gedraging van verdachte aan te merken is als wederspannigheid ex. artikel 180 Sr, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 1986,
NJ 1987/888en de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:2741) blijkt dat de aanhouding waartegen verzet wordt gepleegd, voltooid kan zijn, maar dat neemt niet weg dat daarna nog verzet tegen de overbrenging naar het politiebureau kan worden gepleegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van verdachte, te weten gewelddadig heen en weer te bewegen en trappende/schoppende bewegingen te maken, die de verdachte heeft verricht ten einde aan zijn aanhouding te ontkomen als verzet in de zin van wederspannigheid als bedoeld in artikel 180 Sr is te kwalificeren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 16 december 2020 te Amsterdam zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [vader] , heeft mishandeld door voornoemde [vader] meermalen met kracht tegen het gezicht en het hoofd te slaan/stompen;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 16 december 2020 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 december 2020 gegeven door de officier van justitie te AP Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden binnen een straal van 200 meter van het pand, gelegen aan de [adres 2] en zich zal onthouden van contact met de volgende persoon: [vader] , geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats 2] ;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
op 17 december 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan Academisch Medisch Centrum, gelegen aan de Meibergdreef 9, toebehoorde, heeft vernield;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 20 december 2020 te Amsterdam 4 blikjes Jack Daniels, die toebehoorden aan [winkel] B.V., gelegen aan [winkellocatie] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 16 maart 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander eten, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 16 maart 2019 te Amsterdam toen de aldaar in uniform dienstdoende opsporingsambtenaren [naam 3] en [naam 2] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en/of surveillant bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam) hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vervolgens vastgepakt, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau [locatie] , zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hunner bediening, door toen voornoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, met de dienstauto naar het politiebureau vervoerden opzettelijk gewelddadig met kracht heen en weer te bewegen en schoppende/trappende bewegingen te maken naar voornoemde [naam 3] die de dienstauto bestuurde;
Ten aanzien van het in zaak D onder 1 ten laste gelegde:
op 3 december 2020 te Amsterdam zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [vader] , heeft mishandeld door voornoemde [vader] op de grond te gooien;
Ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde:
op 3 december 2020 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 4] (brigadier), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jullie zijn allemaal kankerlijers. Ik neuk je moeder. Jij bent ook een kankerlijer. Ik neuk al jullie kanker moeders. Jullie kunnen mij niets maken. Flikkers. Je moeder heeft een beperking. Jullie hebben een beperking.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht en ambulante behandelverplichting.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte via een dwangkader geen hulp kan worden geboden, nu een zorgmachtigingstraject niet is doorgezet, omdat niet aan de criteria daarvoor is voldaan, en nu de maatregel van terbeschikkingstelling niet aan de orde is. Verdachte kan wel hulp worden geboden via een drangkader. Dit kan omdat de medewerkster van de reclassering heeft verklaard dat zij wel wil kijken wat de mogelijkheden zijn als verdachte wil meewerken en verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij open staat om mee te werken aan een meldplicht en een behandelverplichting.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt van alle ten laste gelegde feiten, niet de eis van de officier van justitie te volgen, omdat dit een te hoge straf is. Hij heeft verder aangevoerd dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest zelfs te veel is in deze zaken. Hij heeft daarbij onder meer laten meewegen dat de vader van verdachte inmiddels is overleden, dat het traject van de voorlopige hechtenis verdachte de mogelijkheid heeft ontnomen om dingen af te kaarten, dat de Justitiële Documentatie van verdachte nauwelijks of geen onherroepelijke veroordelingen bevatten en de omstandigheid dat volgens hem de ten laste gelegde feiten kleine incidenten betreffen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader. Hij heeft hem op 3 december 2020 op de grond gegooid. Hierna is op 7 december 2020 door de officier van justitie een gedragsaanwijzing uitgevaardigd inhoudende een verbod om contact op te nemen met zijn vader en om zich te bevinden bij zijn woning. Op 16 december 2020 heeft verdachte deze aanwijzing overtreden en zijn vader wederom mishandeld. Deze keer door hem meermalen met kracht tegen het gezicht en het hoofd te slaan/stompen. Door aldus te handelen heeft verdachte bij zijn vader pijn en letsel veroorzaakt. Dat het slachtoffer zijn kwetsbare vader was, maakt het nog kwalijker. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de mishandelingen in het huis van zijn ouders hebben plaatsgevonden. Thuis is een plaats waar je je veilig zou moeten voelen. Behalve de impact die de feiten op de ouders hebben gehad, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Naast de mishandelingen en de overtreding van de gedragsaanwijzing, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van de ruit van het AMC ziekenhuis. Hij heeft in een boze bui bakstenen gepakt en door de ruit gegooid, waardoor de ruit is gebroken. Door zo te handelen heeft hij schade toegebracht aan het ziekenhuis en het aanwezige personeel overlast bezorgd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van eten in 2019 en diefstal van vier blikjes drank in 2020. Dit zijn ergerlijke feiten. Dit soort feiten veroorzaken overlast en schade bij de ondernemer/winkelier.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich te verzetten tijdens het transport naar het politiebureau en heeft hij een politieagent in functie beledigd. Dit soort handelingen tasten het gezag van de politie aan. Met zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat door de politieagenten wordt gediend.
Persoon van verdachte
Strafblad
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 18 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld voor bedreiging. Verdachte is laatstelijk veroordeeld in 2020 voor de heling van een fiets en voor winkeldiefstal en belediging van de politie. Deze zaken zijn echter niet onherroepelijk.
Reclassering
Door Reclassering [instantie 3] zijn meerdere rapporten over verdachte gemaakt. In het rapport van 13 januari 2021, opgemaakt door C. Kleine, staat – kort gezegd – onder meer het volgende:
De heer [verdachte] is een man van 25 jaar oud die afgelopen periode met regelmaat in aanraking komt met het strafrecht. Ten grondslag aan het plegen van delicten lijkt psychiatrische problematiek in combinatie met verslavingsproblematiek te liggen. Daarnaast is er sprake van verregaande maatschappelijke teloorgang, betrokkene is al langere tijd dakloos en niet in staat gebleken om zich binnen de maatschappelijke opvang staande te houden. De reclassering is van mening dat het huidige functioneren van betrokkene zorgelijk is. De heer [verdachte] heeft echter tijdens het korte gesprek met de reclassering aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een hulpverleningstraject. Betrokkene gaf te kennen dat de reclassering “toch niets voor hem deed” en dat hij zich niet meer aan afspraken wilde houden. Hij verliet het gesprek voortijdig.
De reclassering ziet een hoog recidive risico en tevens een hoog gevaarsrisico. Betrokkene heeft geen stabiele basis en de reclassering voorziet dan ook dat betrokkene binnen korte tijd zal recidiveren indien hij in vrijheid zal worden gesteld. De reclassering ziet echter geen mogelijkheden om hierin verandering te brengen.
Gezien de niet meewerkende houding van betrokkene en de ernst van het ten laste gelegde zou een onderzoek naar een zorgmachtiging overwogen worden door de rechtbank. Mocht betrokkene zich bedenken dan is de reclassering bereid om een uitgebreid reclasseringsrapport op te stellen voor de inhoudelijke zitting.
In het rapport ten behoeve van de zitting van 11 maart 2021, opgemaakt door C. Kleine, staat – kort gezegd – onder meer het volgende:
Dit reclasseringsadvies betreft een aanvulling op het eerder uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 13 januari 2021. Tot op heden blijft betrokkene het contact met de reclassering weigeren.
De reclassering schat de kans op recidive hoog in. De reclassering ziet gezien zijn weigerende houding geen mogelijkheden om te interveniëren en hiermee de kans op recidive te verlagen. Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De reclassering is van mening dat met de weigerende houding die betrokkene heeft een taakstraf niet uitvoerbaar zal zijn.
De reclassering heeft kort overleg gehad met [instantie 1] . Hieruit bleek dat de vader van betrokkene inmiddels is overleden en dat zij het traject hebben afgesloten, omdat er geen verdere aanknopingspunten zijn qua begeleiding. De moeder van betrokkene heeft geen hulpvragen geuit naar [instantie 1] .
Straf
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de toepassing van artikel 63 Sr, omdat de bewezenverklaarde feiten in zaak A, B, C en D zijn gepleegd in 2019 en 2020 en verdachte daarna, op 30 november 2020 en op 6 januari 2021, is veroordeeld voor andere strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte over de feiten in zaak C meer dan twee jaar geleden al is verhoord.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee mishandelingen van zijn vader, die als huiselijk geweld kunnen worden bestempeld en daarnaast nog ernstige feiten heeft gepleegd, waaronder belediging van en verzet tegen politieagenten. Vastgesteld kan worden dat deze feiten terug te voeren zijn tot een periode die gepaard is gegaan met alcohol en eventueel psychiatrische problematiek van verdachte. Door het Openbaar Ministerie is daarom voor de zitting het traject van een zorgmachtiging onderzocht, maar uiteindelijk is gebleken dat verdachte niet aan de gestelde criteria voldoet. Verder had de reclassering gezegd, wat ook blijkt uit de rapporten, dat zij gezien de weigerende houding van verdachte geen mogelijkheden zag om met verdachte te werken en de kans op recidive te verlagen. Op de zitting heeft de officier van justitie echter aangegeven contact te hebben gehad met de reclassering die inmiddels wel bereid is om verdachte nog hulp aan te bieden als hij daarvoor open staat. Verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard mee te willen werken aan een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het recidiverisico de noodzaak bestaat om verdachte verplichte hulp op te leggen voor met name zijn alcoholproblematiek. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de meldplicht en ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarden opleggen. Verdachte kan hiermee proberen zijn leven op orde te krijgen, onder toezicht en met de hulp van de reclassering.
De rechtbank acht, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden: de meldplicht en ambulante behandelverplichting. De rechtbank zal geen contactverbod met zijn moeder opleggen, omdat uit het dossier onvoldoende de noodzaak daartoe blijkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 180, 184a, 350, 300, 304, 310, 311, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1 en zaak D onder 1
mishandeling, begaan tegen zijn vader;
Ten aanzien van zaak A onder 2
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
Ten aanzien van zaak A onder 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
Ten aanzien van zaak B
diefstal;
Ten aanzien van zaak C onder 1
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak C onder 2
wederspannigheid;
Ten aanzien van zaak D onder 2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden,van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht

Veroordeelde moet zich melden bij de reclassering en zich houden aan de afspraken met de toezichthouder. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo frequent als de instelling dit nodig acht.

2.Ambulante behandeling

Veroordeelde moet zich laten behandelen voor zijn alcoholproblematiek door [instantie 2] [instantie 3] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering [instantie 3] de opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenisin zaak C (zaak met parketnummer 13/063814-19).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2021.
[...]
[...]

1.

[...]

3.

[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

[...]