ECLI:NL:RBAMS:2021:1814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
13/184652-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een brand en het bereiden van DMT

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 30-jarige man, die op 14 juli 2020 een brand heeft veroorzaakt in zijn woning. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en 120 uur taakstraf. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 1 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, de vordering indiende. De man werd beschuldigd van het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing en brand, het bereiden van DMT, en het aanwezig hebben van DMT en hennep. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de man opzet had op de ontploffing, maar dat hij wel schuld had aan de ontstane situatie. De rechtbank sprak de man vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van schuld aan de ontploffing bewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en de impact van het incident op zijn leven. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 120 uur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/184652-20
Datum uitspraak: 15 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 14 juli 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. opzettelijk een ontploffing teweeg brengen als gevolg waarvan brand is ontstaan terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel dan wel gevaar voor goederen te duchten is door het bereidingsproces van DMT uit te voeren en de DMT vervolgens in de koelkast te zetten.
Dit is subsidiair ten laste gelegd als het op culpoze wijze teweegbrengen van een ontploffing als gevolg waarvan brand is ontstaan.
2. bereiden/bewerken/verwerken/vervaardigen van 150 gram DMT.
3. aanwezig hebben van 22 gram DMT.
4. aanwezig hebben 50 gram hennep.
5. opzettelijk stoffen en/of voorwerpen voorhanden hebben om een feit bedoeld in art. 10 lid 4 of 5 te begaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om een ontploffing dan wel brand te veroorzaken, maar hij wist wel dat hij met brandbare stoffen aan het werk was. Om die reden acht de officier van justitie het volle opzet op het veroorzaken van de ontploffing en de brand bewezen. Met deze brand heeft verdachte gemeen gevaar voor omliggende panden en gevaar voor personen veroorzaakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat met de hoeveelheid boomschors die verdachte heeft gebruikt op zijn minst 150 gram DMT is gemaakt.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring, omdat verdachte deze feiten heeft bekend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het teweegbrengen van een ontploffing of het laten ontstaan van een explosieve gaswolk. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het teweegbrengen van een ontploffing. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat er een aanmerkelijk kans op het teweegbrengen van een explosie heeft bestaan noch dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De raadsman heeft niet betwist dat aan de schuld van verdachte is te wijten dat een ontploffing c.q. ontstane explosieve gaswolk is ontstaan. De raadsman heeft zich wel op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde kwalificerende omstandigheden niet kunnen worden bewezen. In onderhavige zaak ontbreekt technisch/forensisch onderzoek naar de opbouw van de brand. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de brand van dien aard is geweest dat deze op de omliggende woningen zou kunnen overslaan om daar het in de jurisprudentie vereiste reële levensgevaar te veroorzaken. Een andere omstandigheid die maakt dat van te duchten levensgevaar geen sprake is geweest, is de omstandigheid dat dergelijk gevaar zich met name manifesteert in die gevallen waarin anderen zich niet bewust zijn van de brand, of die niet (meer) kunnen ontvluchten. Van die situatie is in de onderhavige zaak evenmin sprake, nu verdachte zich na ontdekking van de brand ervan heeft verzekerd dat de direct omwonenden het pand hebben verlaten.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten
Verdachte heeft het bereiden van DMT, het aanwezig hebben van 22 gram DMT, het aanwezig hebben van 50 gram hennep en het voorhanden hebben van goederen ten aanzien van het bereiden van DMT erkend. De raadsman heeft hierbij benadrukt dat verdachte, ondanks de grote hoeveelheden grondstoffen, nadrukkelijk géén opzet heeft gehad op de (toekomstige) handel in DMT en aangevoerd dat de aangetroffen wiet voor eigen gebruik was bedoeld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het teweegbrengen van de ontploffing. Verdachte heeft meermaals verklaard dat hij heeft geëxperimenteerd met het bereiden van DMT, dat hij de ontvlambaarheid van de materialen heeft onderschat, en dat hij absoluut geen mensen of goederen in gevaar heeft willen brengen. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat verdachte direct na de ontploffing de buren heeft gewaarschuwd.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat een ontploffing zou plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de ontploffing – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige strafdossier te weinig informatie bevat om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft bestaan. Verbalisanten van de Landelijke Eenheid, Dienst Specialistische Operaties, Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) verklaren in een voorlopige interpretatie van de aangetroffen situatie dat zij de koelkast, waarin een mengsel met daarin Coleman Fuel stond, als voor de hand liggende ontstekingsbron zien. Over de mate van waarschijnlijkheid dat een dergelijke ontsteking plaatsvindt laten zij zich echter niet uit. Daarnaast is het de vraag of de LFO voldoende brandtechnisch onderlegd is om dergelijke conclusies te trekken.
Indien die aanmerkelijke kans al heeft bestaan, is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen verdachte heeft verklaard over de wijze waarop en de intentie waarmee hij de DMT heeft bereid, geen redenen om aan te nemen dat verdachte de kans op een ontploffing bewust heeft aanvaard. Verdachte zal daarom van het onder primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Op grond van de verklaring van verdachte en het onderhavige dossier kan worden bewezen dat een aan de schuld van verdachte te wijten ontploffing is ontstaan. Verdachte zal echter worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat voor het bewijs van die strafverzwarende omstandigheid vereist is dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was en dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. In deze zaak is er geen brandtechnisch onderzoek gedaan naar de grootte van de brand, de ontwikkeling van de brand of de opbouw van rookgassen. Ook is er geen informatie beschikbaar over vluchtmogelijkheden voor bewoners van onder- en bovengelegen woningen. Gezien het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat bedoeld gevaar inderdaad te duchten was. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van deze strafverzwarende omstandigheid.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Verdachte heeft verklaard dat hij 22 gram DMT heeft gemaakt en vervolgens nog een bak in de ijskast heeft gezet. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het door verdachte bereide mengsel dat nog in de ijskast stond reeds DMT was. Nu bovendien onduidelijkheid is ontstaan over de hoeveelheid gebruikt boomschors (verdachte heeft verklaard dat hij 7,5 kg heeft gebruikt, maar de officier gaat ervan uit dat hij 12,5 kg heeft gebruik) kan niet worden vastgesteld hoeveel DMT is getracht te maken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte in ieder geval 22 gram DMT heeft bereid en aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feiten 4 en 5
Deze feiten kunnen op grond van de verklaring van verdachte en het onderhavige dossier worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
op 14 juli 2020 te Amsterdam aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam het bereidingsproces van DMT heeft uitgevoerd, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat er een ontploffing heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan een gedeelte van de woning gelegen in een pand aan de [adres pand] gedeeltelijk is verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor zich in dat pand bevindende woningen en/of kamer(s) en/of goederen te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
op 14 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk heeft bereid, ongeveer 22 gram van een materiaal bevattende DMT, zijnde DMT een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 3:
op 14 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT, zijnde DMT, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 4:
op 14 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 5:
op 14 juli 2020 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens opzettelijk bereiden, verstrekken van een of meer grote hoeveelheden DMT in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT, zijnde DMT een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk stoffen en/of voorwerpen, te weten
- hoeveelheden caustic soda en
- hoeveelheden gootsteenontstopper en
- hoeveelheden mymosa schors en
- hoeveelheden nafta
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, maar bijvoorbeeld een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, in combinatie met een taakstraf.
Het recidiverisico is laag en er bestaat een zeer grote ontvankelijkheid voor begeleiding en interventies. De raadsman verzoekt de achtergrond van deze zaak in strafverlagende zin mee te wegen. Verdachte wil graag een kans om te laten zien dat dit een incident betrof en om aan te tonen dat hij iets kan en wil betekenen voor de maatschappij.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft door zijn schuld een ontploffing en een brand in zijn eigen woning veroorzaakt. Verdachte heeft geëxperimenteerd met het bereiden van DMT, een hallucinerende harddrug. Nadat hij een brouwsel in de ijskast had geplaatst heeft zich een explosie voorgedaan waarbij de deur uit de ijskast is geknald en een steekvlam uit die ijskast kwam, waarna het verdachte niet lukte om het vuur te doven en zijn woning gedeeltelijk is verbrand. Dit betreft een ernstig incident dat veel indruk moet hebben gemaakt op de omwonenden, maar zeker ook op verdachte zelf. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (de zelf bereide) DMT, van hennep en van stoffen die bestemd waren voor het bereiden van DMT.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 maart 2021. Hieruit is gebleken dat de veroorzaakte ontploffing grote impact heeft gehad op het leven van verdachte. Verdachte is zijn woning kwijtgeraakt en hij leeft met een groot schuldgevoel en met angst voor de toekomst. Deze gevoelens zijn in dusdanige mate aanwezig dat verdachte een suïcidepoging heeft ondernomen. Door de psychische toestand van verdachte na de ontploffing en de brand was hij niet in staat om te werken. Daardoor is hij ook zijn werk kwijtgeraakt. Bij verdachte was sprake van afhankelijkheid van cannabis. Hij heeft na de ontploffing echter een detox-opname op de High Intensive Care positief afgerond. Sindsdien is verdachte abstinent. Verdachte heeft zich gedurende de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarden en er is sprake van een grote ontvankelijkheid voor de reclasseringsbegeleiding. Verdachte heeft sinds de start van het reclasserings- en behandelcontact inzet getoond en zijn verantwoordelijkheid genomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een grote fout heeft gemaakt en zich hiervoor schaamt. Hij heeft na het incident excuses gemaakt aan de verhuurder, hij heeft de woning – voor zover mogelijk – hersteld en ook heeft hij zijn buren hulp aangeboden. Zo heeft hij bijvoorbeeld het houtwerk in de woning van zijn onderbuurman geschuurd en gelakt en heeft hij de muren opnieuw geverfd. De kosten van de verbouwing van de woning zullen waarschijnlijk in de toekomst op verdachte worden verhaald. Verdachte is op zoek naar werk en wil in de toekomst een positieve bijdrage leveren aan de maatschappij. Verdachte is onder behandeling voor zijn depressieve klachten en zijn opgelopen PTSS. Hij staat open voor behandeling en toezicht door Inforsa.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank gaat ervan uit dat sprake is van een incident.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Brandstichting is een ernstig feit en hierop staan hoge straffen. De rechtbank is echter – gelet op al het voorgaande – van oordeel dat in dit geval sprake is van een heel ongelukkig incident. Verdachte heeft ten gevolge hiervan veel problemen ervaren. Desondanks probeert verdachte zijn leven op te pakken en een positieve wending aan zijn leven te geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet in de rede ligt. De rechtbank zal wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen met daaraan verbonden de door Inforsa voorgestelde bijzondere voorwaarden. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22b, 55, 57, 158 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
aan zijn schuld een ontploffing te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;
Ten aanzien van feiten 2 en 3:
eendaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 5:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
87 dagen, van deze gevangenisstraf ni
et tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich volgens reeds lopende afspraken bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door Inforsa FAZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien verdachte weer fulltime werkt kan overwogen worden de behandeling te continueren bij De Waag, omdat zij ook mogelijkheden hebben een behandeling in de avonduren te geven. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2021.